Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rood paleis (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rood paleis
Afbeelding van Rood paleisToon afbeelding van titelpagina van Rood paleis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rood paleis

(1936)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 136]
[p. 136]

De galanacht

Als Henri Leroy had kunnen haten zou hij de waardin hebben gehaat om deze galanachten. Dan was ze waarlijk een demon. Er was ook een tijd geweest dat hij haar daarom hàd gehaat. Slechts ééns had hij zulk een nacht bijgewoond. Het lag geheel buiten zijn lijn. Het was geen verval meer van menschelijkheid, het was sloopen met den moker. De waardin wist het zelf en toch liet zij het niet. Wel deed zij het zelden, want het vergde zooveel van de meisjes. Thans zou zij het nieuwe winterseizoen openen met zulk een nacht. Henri bleef weg uit protest, hij had de dingen zoo geschikt dat Tijs dien avond bij hem was, hij wilde het den zwarte besparen, hij zou hem veilig in zijn hotel afleveren.

Tijs, die zelden kwam in het huis, had niet van den nacht gehoord. Zoo was het niet al te moeilijk hem te binden.

De tijding ging snel en geheim rond onder de roué's der stad. De lantarens zouden branden dezen nacht. En branden deden ze.

Rood Paleis had slechts één offer gebracht aan de welvoeglijkheid. De naam, vroeger wit uitgespaard in het rood der bovenruit, was verdwenen. De twee statige muurlan-

[pagina 137]
[p. 137]

tarens ter weerszijden waren gebleven, maar brandden niet. Thans brandden ze snorrend van gas, karmijn. Het gebouw in de verte was een brandweerkazerne.

Het feest werd gegeven in het ijzeren zaaltje, een hoog zaaltje middenin het huis, zonder ramen. Het heette naar een ijzeren galerij die er omheen liep, steunend op ijzeren kolommen, waarnaar men opklom langs een tweetal ijzeren spiraaltrappen. Het kon dicht opeen veel menschen bevatten. Het was geheel rood, ook het ijzer. Wie niet meedeed beneden, kon boven toeschouwer wezen.

De entreeprijs was viermaal zoo hoog. Bovendien dronk men alleen champagne, de duurste merken. Het had een deur naar de gang die op gewone dagen was afgesloten, en een deur naar een kleinen couloir die uitliep op het zwarte gordijn van de groote zaal. Daar doorheen jachtten de diensters. Het huis ging dicht om tien uur. Laatkomers werden niet toegelaten.

Ha, hu, dat was nog eens leven. Fré en Benjohan traden er op, als curiositeiten. Eduard bleef in de vestiaire. Alles bijeen werd op zoo'n avond veel door het huis verdiend, maar het vergde veel van de pensionnaires. En ook hield de zeldzaamheid de bekoring van het feest in stand, en verzoende met zijn duurte.

[pagina 138]
[p. 138]

Fré had van den aanvang er plezier in gehad het meisje Fibris een beetje te kwellen. Hij vertelde haar van de galanachten zóóveel dat ze doodsbang werd, en op den avond naar boven liep en niet beneden wou komen. Dat was zijn toeleg.

Mevrouw Doom zei hem het meisje te gaan halen. Eduard gebruikte zij daarvoor slechts in uiterste noodzaak. Fré kon het meestal wel af. Hij klom naar boven. Fibris zat op de trap van den zolder.

- Je moet er doorheen, zei hij. We zijn er allemaal bij, ikzelf ben er ook. En anders weet je waar ik je brengen moet.

Snel pakte hij haar been, toen haar hand, en bevond dat ze zich meetrekken liet. Ze dacht: liever de kelder dan daar. Maar hij had een verrassing, een buitengewone.

Ze stommelden langs de trappen omlaag, omlaag, de groote gang door, waar de orgie al krijschte achter de deur, dan de hal, de smalle zijgang naar den achteruitlaat, de treetjes naar den kelder.

- De buitendeuren zijn dicht, je kunt er niet uit, nou moet je maar kiezen.

Weer ontstak hij den gasarm, weer draaide hij een flambouw van papier, weer zag ze den slapenden hond zweetend in zijn pels.

De prostituée onder het blanketsel keek wit

[pagina 139]
[p. 139]

en verstorven. Weer dacht ze: overal liever dan in de ijzeren zaal.

Het dwergje opende de deur naar den bijkelder. Het lachte geheimzinnig, want het wist dat het er ditmaal zou zijn. Opzettelijk bleef het voor de vrouw staan, dat ze terug zou kunnen naar de zaal. En dapper stak het zijn fakkel in het zwart.

Er stond geen water in den ronden kelderput, een laag modder. Het was erger dan toen, er was een stank van stille modder, het krioelde van ratten. Ze ijlden naar alle kanten, als ze de trap opwilden verjoeg hij ze vlug met de vlam. Maar wat was daarginds, dat niet ijlde, dat kroop?

Het meisje had allang geen moed voor den bijkelder meer, hier achter den dwerg was ze redelijk veilig, ze wilde weten wat het was dat bewoog, en ze keek. De dwerg voelde den blik langs zijn wang naar de diepte. De toorts vlamde op, hij hield ze hoog. Ongestadig ging het licht. Hij zei:

- Een rottenkoning.

Het zwenkte, het zwikte, zijn route was onberekenbaar, het scharrelde terug en vooruit, dwars, schots en scheef. Het had in het generaal gepiep een sterker, snerpender toon, een eigen gepiep dat haast jammerde. En het naderde. Dan weer trokken de beesten

[pagina 140]
[p. 140]

den eenen kant uit, dan weer den anderen. Het was een heele klomp ratten, rioolratten met vastgekleefde, ineengegroeide staarten. De ratten, door raadselachtige ziekte walgelijk gekoppeld, vormden den koning.

Fré keek met triomf. Fibris zonder een woord keerde om. Zij stoof in het alarm der ijzeren zaal, weg van deze uiterste duisternis.

Uren aaneen duurde het gekrijsch van stemmen, mirlitons en tamboerijnen. De piano hierheen verrold tinkelde er amechtig tusschen. Het reukwerk was zoo zwaar, het geurde niet meer, het stonk. De roode zaal in het roode licht stond opgehoopt van rooden mist. Maar telkens zag men gevlam rond de zwarte waardin. Haar spel met het vuur was roekeloos, een hartstocht, een ziekte, een pyromanie.

Over den vloer ging een bezetenheid van tweepooters niet minder dan die der vierpooters eronder. Glazen vergruizelden, flesschen barstten, de diensters zochten aldoor de scherven razend bijeen. En uit de loges der galerij keek een snoer van honderd oogen strak neer door den damp. Een enkele misschien zag dat er iets gebeurde, iets ergs, iets erger dan erg, maar kwam niet omlaag. Misschien was het verbeelding.

De deur stormde open, het getier in de gang,

[pagina 141]
[p. 141]

en een reep roode nevel. Dan sloeg het weer dicht. In de gang stond een kleine man, in rok, tip-top gekleed. Een heel nieuwe, met bril en geel vel, verwilderd van blik. Een kleine Japanner die nieuwsgierig was geweest naar de beschaving van het westen. Eduard achter zijn toonbank, begrijpend, wees vanzelf het toilet aan het eind van de gang. Maar hij liep zoo vreemd, krimpend en onzeker, Eduard klimmend over de toonbank hem na.

In het schemerlicht had de kleine wanhopigen aandrang. Nooit zou hij weten wie hem getrapt had, verraderlijk, helsch, op die hel van een vloer. Met ontzetting zag hij het donkere. Hij loosde bloed. Dan viel hij flauw.

Eduard tikte aan het kantoor. Mevrouw Doom had de rijkste ervaring. Op deze avonden zat daar Sauger, met zijn klare, zijn medicijn, wetenschap, helpende hand. Voor meisjes of mannen met katzwijm en wat dies meer zij. Aangifte werd nooit gedaan door wien hier iets overkwam. En ook nooit nog was er iets gebeurd waarbij de politie moest optreden. Steekpartijen kwamen niet voor. Maar zij was op incidenten bedacht. Dus zat daar Sauger.

Eduard bracht hem het pakket van den

[pagina 142]
[p. 142]

kleine. Het was erg ditmaal, zag Sauger, maar als altijd niet onherstelbaar. Over een paar uur kon de kleine met een taxi naar huis.

De zaal brulde door, den halven nacht, maar zoo het binnenst ingewand van het huis, dat naar buiten niets uitkwam, nog niet de zwakste galm. Ieder was er zichzelf, men had niets gemerkt.

Ook niet de waardin, anders waakzaam, thans in haar duivelschen hang naar brand, naar altijd meer brand, boven den put met de ratten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken