Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rood paleis (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rood paleis
Afbeelding van Rood paleisToon afbeelding van titelpagina van Rood paleis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rood paleis

(1936)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 132]
[p. 132]

Het doodsbed

- Eh bien, regardez, Marie-Laure, c'est moi, madame.

Met den herfst waren de zware regens aangerukt, de zwarte belegeraars die het blauw gijzelden, die het weer vrijlieten. Zon en schaduw, veel zon en schaduw meer. Het verwikkeld complex van het Binnengasthuis lag onder schaduw en zon tegelijk. Eén dakpunt glansde nog van licht terwijl een ander reeds verdween achter pijlende stralen. Het was in zaal A dat de glansen zoo duisterden en de zieke vrouwen zoo keken. Ze waren stil, er was veel te zien. Je zag niet het weerlicht, en hoorde dan eensklaps, dichtbij en een beetje gruwelijk, den donder. Er was een bed, omhoekt van twee groote witlinnen schermen. Je kon tusschen bed en schermen voorzichtig bewegen. Een lichaam in het bed, gekookt van koorts, uitgekookt tot een caricatuur van het origineel, gelijk al wat te lang hing over het vuur. Een lichaam hoogrood, een gezicht hoogrood, als een brij. Het roode haar, zwart geworden, viel uit. Het stierf vóór het vleesch. Het kussen lag vol zwart haar.

Het vleesch dat voor hem had verdiend, voor den kleinen deftigen grootvader, was niet

[pagina 133]
[p. 133]

geheel dood, het lag voor zijn oogen te vergaan. Het scheen dat het hart nog klopte.

- Eh bien, regardez, ma fille, c'est moi, la patronne.

De deerne Contrepartie hoorde geen taal, geen vreemde, geen eigene. De waardin, doodsbleek, machtig van zwart tusschen het wit, boog over haar en raakte haar niet aan.

Zij achtte zich verplicht tot dit bezoek, want je liet een meisje niet eenzaam crepeeren. Een pensionnaire die ziek was kon op bezoek van haar rekenen. Bij Contrepartie was zij reeds een paar keer geweest.

De zusters kenden haar, van andere gevallen ook. Ze hadden zich in hun beroep een menschenkunde verworven, ze beoordeelden haar niet bepaald ongunstig. Voor hen als vrouwen was het beroep der waardin niet zoo van alle menschelijkheid ontdaan. Haar eeuwige somberheid op de bezoekmiddagen was de projectie der wroeging. Tegenover een ziek meisje was ze echt hartelijk, vaak bracht ze iets mee.

Den goeden Hulbert veroordeelden de zusters in de scherpste termen. Ze verstonden diens relatie tot het huis en de zieke. Ze noemden onderling hem: de ploert. Hun blikken bevroren. IJspegels vielen op hem.

[pagina 134]
[p. 134]

- Regardez donc un moment, j'ai amené grandpapa.

Ze gaf geen blijk. Een zuster kwam, keek, en ging met een blik op grootvader, een blik over haar schouder.

Grootvader stond opeens in de volle zon, en vlak daarna in den nacht. Hij stond er gruwelijk bij. Hij werd volkomen miskend. Ja, men kende hem hier, en men kende hem niet. Hij was een goedige oude heer, veel te goed. Hij kwam hier wel eens meer, en weigerde nooit als mevrouw Doom hem verzocht. Hij kwam zelfs wel zonder haar aansporing, eens was hij geweest bij dat lange, heel knappe meisje met de oogen alleen iets te dicht bij elkaar, Elise. Haar anderen naam wist hij niet. Hij kwam wel meer, inderdaad. Nooit zou men een vergeefsch beroep doen op zijn medegevoel. Het lag in zijn aard, hij kon niemand iets weigeren. Maar dit was toch rijkelijk veel van het goede. Zulk een zieke had hij nimmer gezien. Keetje had zich moeten matigen, en denken aan zijn jaren. Hij was een oude heer, hij hoopte nog lang te leven. Toch, hij was er nu, hij zou nog even blijven. Tranen kwamen in zijn oogen, hij vond zichzelf zoo verschrikkelijk goed.

- Het is te erg, stamelde hij naar Keetje Doom.

[pagina 135]
[p. 135]

Twee kleine tranen werden door de leepe steentjes van zijn oogen geschreid. Maar hij stond kwiek en keurig, met zijn gesoigneerd baardje, het ging hem ten slotte terloops aan, hij kon nog jaren mee. Weer stond hij in de zon.

Het fleschje eau-de-cologne dat zij had meegebracht bleef achter. De geur van bloemen en alcohol dreef over het doodsbed. Een zaalzuster zag hem na en dacht het woord der omstandigheden.

Buiten voor de poort hupte hij kittig in zijn wagen. De chauffeur, kraag op, keek den anderen kant.

Een landlooper hield de waardin staande.

- Hoe is het ermee?

- De zuster zegt dat het vannacht afloopt. Ze stonden beiden onder de uitgespannen paraplu der waardin, de zwarte vrouw, de zwerver. Het was dokter Sauger. Hij dorst niet binnen, hij stond voor de poort. Maar hij had belangstelling, ook rook hij ontzettend naar drank, om zijn hals hing een kreng. Het was weer gaan gieten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken