Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rood paleis (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rood paleis
Afbeelding van Rood paleisToon afbeelding van titelpagina van Rood paleis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rood paleis

(1936)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 249]
[p. 249]

De afrekeningen, een laatste mevrouw Doom

Hij keek zijn papieren na. Thuis had hij niets te vernietigen. Geen snipper lag daar, alles lag hier. De tijden dat hij niet enkel maar lui lag, sigaretten rookte, zich omgaf met de sterk aromatische branderige waden, keek naar het plafond, - die tijden had hij nog wel iets volbracht. Zijn heele leven was geconcentreerd in deze kamer, zijn privé-leven, en niets dan dat. Zijn woonhuis was in hoofdzaak zijn bed. Zijn bed was hem altijd veel waard geweest. De sporen van zijn leven lagen hier. Hier lagen zijn brieven. Als hij wel eens iets had volbracht was het in deze kamer. Hij werd er zoo zelden gestoord. Het kon zijn dat zijn vader heimelijk ingenomen was met dezen vennootschapsvorm, het lijk van een vennootschap weliswaar, maar anderzijds een ideaal voor een werkzaam, valide man met de neigingen van een heerscher. In elk geval, de zoon had de grootste vrijheid genoten. Het juiste woord was genoten. Het stond hem thans tegen, als alle langdurig genot, maar het was ook gedaan.

Hij vond allerlei brieven, ook ontwerpen van eigen brieven. De geestigheid stond hem

[pagina 250]
[p. 250]

tegen. Hij wist niet dat hij nog zooveel had geschreven, dat hij nog veel meer had ontvangen. Bevreemd trof hij daartusschen twee bedrijven van een tooneelstuk, een verachtelijk prul, waarvan de dialoog niet leefde, maar wemelde van geestige paradoxen. Het droeg toch zijn handschrift.

Hij vond allerlei portretten. Heeren met kuiven en knevels, baarden en bakkebaarden. Keurig bijgetrimde harigheden, kapwerk als bouwwerk onder architectuur. De glazige blik van onbestaanbare dames, de nauwe schedel, de lieve lach, de dikke traan. Hij er overal tusschen, in alle houdingen, kleedijen, gelaatsuitdrukkingen van onwankelbare ijdelheid.

Het duurde een paar dagen eer alles was herlezen en in de kleinste snippers gescheurd. Tweemaal daags deed hij zijn goed dooreen geroerde prullenmand leegen. Dan zette hij zich aan een brief voor zijn vader.

Hij had nog geen aanhef gevonden toen men hem een dame meldde die niet boven wou komen, die hem toch absoluut persoonlijk wou spreken, een dame of een juffrouw.

Hij dacht aan het binnendringen van Tijs. Schandaal wilde hij niet. Liever dan maar ging hij omlaag. Het was ook wel even een afwisseling. Zijn handen waren krampachtig

[pagina 251]
[p. 251]

van het scheuren, zijn pen had hij onwennig vastgehouden.

Ze herkenden elkaar nauwelijks. Een uitgezakte vrouw in het grijs wachtte bij de glasdeur. Er was daar geloop van employé's die keken. Hij voerde haar in een kleine spreekkamer aan het eind van de gang.

Het gelaat was zeer groot en zeer hevig, maar heel anders dan vroeger. Het was niet geblanket, het vel geel en slap, oud vel gelooid door het jarenlang opmaken. Het haar was niet zwaar en zwart, flodderig grijs en dun. De paardetanden waren verdwenen. De mond was de mond van een bes. De stem was nog heesch, maar lispelde tandeloos. De kin, ingekort, maakte het groote gelaat thans breeder dan lang, meer een caricatuur, op de grens van een nachtmerrie. En bij dit alles kwamen de sombere oogen tot meerderen luister, tot meerdere demonie, in hun verschrikkelijke kringen van zwart.

Hij begreep dat dit de ware mevrouw Doom was die hij nooit had gekend. Hij had slechts de pastiche gekend, het valsche haar, de valsche tanden, de vermomde huid, het pantsercorset. Zij had geen ziel, ze had er nooit een bezeten, in den zin zooals men dat verstaat onder menschen: een ziel. Hij herinnerde zich vaag dat ze hem nog had teleur-

[pagina 252]
[p. 252]

gesteld ook, uiteindelijk. De dood van het fin-de-siècle had haar verrast. Zij had inderdaad haar huis zonder meer gesloten, zonder feest van den ondergang. Hij had niet meer omgekeken naar Rood Paleis, zelfs niet meer dien laatsten avond toen hij er peinzend langs was gegaan. Men had het hem verteld, een koffiehuiskennis, zoo terloops met: zeg, weet jij dat ook? Het was een poos terug, het huis was toen al een paar weken dicht.

Wat ze van hèm dacht zei ze niet, ze zei alleen:

- Het flatteert je dat je geen snor draagt, Henri. Ik heb nooit geweten dat je zoo'n goed gevormde mond hadt. Je bent wat magerder ook.

- Voortaan, zei hij, noem ik me Hendrik, Hendrik Lorrewa.

Ze was aan zooveel gewend, verrassingen bestonden voor haar nauwelijks. Ze hoorde het aan zonder commentaar. Misschien, dacht hij, begreep ze toch iets van hem, zijn teleurstelling, en dat door de effenheid van zijn toon. Want hij was wel veranderd, maar de artiest, die in een visioen den ondergang had aanschouwd, zonder de begeerte ooggetuige te wezen, - die artiest was niet in hem gestorven.

Ze kwam afscheid van hem nemen, maar niet

[pagina 253]
[p. 253]

hier. Ze wou nog ééns vertrouwelijk praten. Zoo zonder meer kon ze van haar oudsten kennis niet weg.

Hij stelde het op prijs dat ze niet sprak van klant.

Toen vertelde ze toch nog een en ander van haar daden en voornemens. Misschien, dacht hij, was het om hem af te leiden van zijn teleurstelling, om toch nog eenigermate de echte, de kolossale mevrouw Doom te schijnen. Maar toen ze haar verhaal had gedaan bleek het op zulk effect allerminst berekend. Het huis was gesloten, dat wist hij denkelijk al. Ze ging het land uit, naar Spanje, ze had nog geen bepaalde plannen. Voorloopig ging ze over zee, naar Spanje, nee niet naar Frankrijk, dank je stichtelijk, daar is het oorlog. De oude heer uit Bussum, hoe hij heette deed er niet toe, had nu het meubilair terug. Het stond hier ergens op zijn naam opgeslagen in een bergplaats voor inboedels. Als hij het lang liet staan dekte het nog niet de kosten van opslag. En dan, natuurlijk, verder moest hij als hypotheekhouder maar zien wat hij met het pand deed. In elk geval had hij in de goede jaren schatten verdiend, meer dan zij. - Benjohan in het ziekenhuis, een wonder, zeiden de dokters, dat hij nog leefde. Een zeldzaam geval, een echt kluifje

[pagina 254]
[p. 254]

voor de gestudeerde heeren en voor de studenten.

Toen lachte ze even.

Van de meisjes sprak ze haast met geen woord. Dat kwam morgen, als ze mekaar zagen in het cafétje van Jacobs. Denk erom, 's avonds elf uur, eer kon ze onmogelijk.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken