Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nederlandse en Vlaamse auteurs (1985)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nederlandse en Vlaamse auteurs
Afbeelding van De Nederlandse en Vlaamse auteursToon afbeelding van titelpagina van De Nederlandse en Vlaamse auteurs

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.02 MB)

Scans (53.38 MB)

ebook (5.32 MB)

XML (4.09 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/biografie
non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nederlandse en Vlaamse auteurs

(1985)–G.J. van Bork, P.J. Verkruijsse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Reynaerde, Van den vos

Middelnederlands dierenepos bestaande uit 3469 verzen, wsch. geschreven tussen 1257 en 1271, gewoonlijk Reynaert i genoemd, ter onderscheiding van Reynaerts historie of Reynaert ii, een ander Middelnederlands dierenepos van 7805 verzen, ontstaan ca 1375. Sedert de ontdekking in 1907 van hs. f, waarin Arnout (vers 6) als tweede auteur wordt vermeld, hebben Reynaert-specialisten erover gestreden of Reynaert i het werk is van Arnout en Willem ofwel het werk van Willem alleen. De strijd schijnt nu uitgestreden. Vrij algemeen wordt thans Willem als de enige auteur van Reynaert i zoals deze nu bekend is, inclusief de proloog, beschouwd. In dit verband zij nog vermeld dat de laatste negen verzen van Reynaert i, indien vers 3465 wordt geëmendeerd, het acrostichon `BI WILLEME' vormen. Er wordt hier echter slechts herhaald wat reeds in het eerste vers is meegedeeld.

Op grond van interne en externe gegevens kan wsch. worden geacht dat Reynaert i in de jaren 1257-1271 tot stand is gekomen. Zeker is het gedicht geschreven vóór 1272-1279 in welke periode Balduinus Iuvenis het in het Latijn vertaalde, en na 1179, in welk jaar Le plaid, is vervaardigd. Bijna zeker is dat Maerlant in zijn Rijmbijbel, voltooid in 1271, Reynaert i bedoelde (vers 24846-24847: `Want dit nes niet Madocs droom No Reynards no Arthurs boerden'), te meer daar de Reynaert samen met de Madoc, het andere werk van Willem, wordt vermeld. Wordt Maerlants Alexanders geesten, ontstaan ca 1257, op enkele plaatsen geparodieerd, zoals op goede gronden wordt aangenomen, dan zou Reynaert i na 1257 tot stand zijn gekomen. Op grond van bovenstaande gegevens wordt het gedicht tussen 1257 en 1271 gedateerd. M. Gysseling neemt echer aan dat het in de jaren 1185-1191 is ontstaan, omdat hij er toestanden en toespelingen op gebeurtenissen uit de laatste regeringsjaren van Filips van de Elzas in meent te bespeuren. Reynaert ii is door een onbekende dichter vervaardigd, die blijkens het woordgebruik en de rijmen in Zuid-Holland of Utrecht moet hebben geleefd. Reynaert ii bestaat uit een bewerking van Reynaert i (verzen 1-3481) en een zelfstandig vervolg (verzen 3482-7805). Tot nog toe werd haast uitsluitend Reynaert i bestudeerd, die in zijn genre een onovertroffen meesterwerk mag heten. In de laatste tijd werd meer aandacht besteed aan Reynaert ii, die literair verdienstelijk is maar steeds door Reynaert i in de schaduw werd gesteld. Ook literair-historisch is Reynaert ii belangrijk: terwijl Reynaert i van ca. 1450 tot ca 1800 aan de vergetelheid was prijsgegeven, werd Reynaert ii herhaaldelijk bewerkt en vertaald, zodat hij in de Nederlandse gewesten bleef voortleven en in het buitenland bekendheid verwierf. Reynaert i en ii behoren tot de dierenepen, een dichtsoort die in de late me in Lotharingen, de Elzas, Noord-Frankrijk en de Nederlanden werd beoefend. De bronnen van deze dichtsoort zijn de aesopische fabels, die in de me als antiek erfgoed in de Latijnse vertalingen van Avianus en Phaedrus alom verspreid waren, en de dierensproken, die in alle Europese landen, ook in de genoemde Romaans-Germaanse grensgebieden, onder het volk mondgemeen waren. Een aantal van die dierenverhalen werd via assimilatie en uitbreiding bewerkt tot epen, waarin de dieren als

[pagina 477]
[p. 477]

mensen handelen maar hun dierenaard bewaren.

In Reynaert i en ii zijn de dierennamen deels van Germaanse, deels van Romaanse oorsprong, Germaans zijn Reynaert (de vos), Ysegrim (de wolf), Grimbeert (de das), Tibeert (de kater), Bruun (de beer), Belijn (de ram), Hermeline (de vrouw van de vos), Herwint (de vrouw van de wolf); Romaans zijn: Nobel (de leeuw), Gente (de Leeuwin), Cortois (de hond), Canticleer (de haan), Cuwaert (de haas), Firapeel (de luipaard), Pancer (de bever), Coppe (de hen).

Reynaert i is in twee volledige hss. bewaard gebleven: het Comburgse hs. of hs. a (Stuttgart, Württembergsche Landesbibliothek), ontdekt ca 1805, en het Dyckse hs. of hs. f (Schloss Dyck bij Neuss), ontdekt in 1908. Verder zijn er nog fragmenten van drie andere hss. bekend: de Darmstadtse fragmenten of hs. e (Darmstadt, Hessische Landes- und Hochschulbibliothek), ontdekt in 1889; de Rotterdamse fragmenten of hs. g (Rotterdam, Gemeentebibliotheek), ontdekt in 1933, en de Brusselse fragmenten of hs. h (Brussel, kb), in 1971 aan het licht gekomen.

Reynaert ii is in twee hss. bewaard gebleven: volledig in het Brusselse hs. of hs. b (Brussel, kb), bekend sedert 1836, en fragmentarisch (verzen 6755-7791) in het fragment-Van Wijn of hs. c ('s-Gravenhage, kb), ontdekt in 1780. In de bewerking van Reynaert i zijn sommige plaatsen omgewerkt, uitgebreid of bekort en is het slot met het oog op het vervolg gedeeltelijk gewijzigd (verzen 3140-3221).

De inhoud van Reynaert i en ii is vnl. aan branches van de Roman de Renart ontleend. Reynaert i a (verzen 41-ca 1900) is een vrije bewerking van Le plaid of Le jugement (1680 verzen), de eerste branche, die in 1179 is vervaardigd. In beide werken is het verhaal in hoofdtrekken gelijklopend, maar in bijzonderheden zijn er opmerkelijke verschillen. Reynaert i b (verzen ca 1900-3469) is oorspr. maar bevat bestanddelen die aan versch. branches zijn ontleend. Opmerking verdient dat in Reynaert i b ook Germaanse en Dietse elementen zijn verwerkt. Reynaert ii is een vrije navolging van Le combat judiciaire of Le duel de Renard et d'Isengrin (1542 verzen), de zesde branche, die in 1190 is ontstaan. Die branche bevat elementen die reeds in de eerste branche worden aangetroffen: ook hier laat Nobel Reynaert dagvaarden, omdat hij Ysengrim, Bruun, Tibeert en andere dieren schade en leed heeft berokkend. Zo bevat Reynaert ii uit zijn bron bestanddelen die reeds in Reynaert i voorkomen en door de lezer als herhalingen worden aangevoeld. De zesde branche is niet meer dan het stramien, want de dichter heeft veel weggelaten en nog meer bijgevoegd. Bijgevoegd zijn o.a. vier fabels (uit Esopet).

Reynaert i is een satire op de feodale maatschappij in het bijzonder op de ridderwereld. Niet alleen in onderdelen of in bijzonderheden is de satire aanwezig, maar in heel het kundig beschreven geding, waarin de koninklijke rechtspleging duchtig op de korrel wordt genomen. De hoofdpersonages zijn dieren die een naam dragen en optreden als mensen, maar overigens hun aard met alle hebbelijkheden van hun soort bewaren. Hun karakters en daden herinneren aan de zwakheden en de gebreken van de mensen. Reynaert is een groot boosdoener, maar hij overtreft alle dieren niet in kracht maar in verstand. Met groot gemak weet hij leugens te verzinnen en listen te bedenken om zich uit benarde situaties te redden. Hij is niet alleen schrander en welsprekend maar ook sluw, vermetel, gewetenloos, onbarmhartig. Zijn tegenstanders kent hij door en door en hij weet hun gebreken handig uit te buiten.

Reynaert i is ook een parodie van het heldendicht en de ridderroman, naar inhoud en stijl: de dieren spreken elkaar hoofs toe; aan de maagschap wordt veel belang gehecht; de dichter wendt zich midden in het verhaal tot zijn toehoorders of mengt zich in het verhaal om opmerkingen ten beste te geven of om van de bedoelingen van de personen rekenschap te geven; zinsneden en verzen zijn, geheel of deels gelijkluidend, uit ridderromans zoals Karel ende Elegast en Maerlants Alexanders geesten overgenomen. In veel gevallen zijn het geijkte formules. Ook Reynaert ii is een parodie.

Beide werken behoren tot de wereldliteratuur. Van kort na hun ontstaan tot op heden werden zij herhaaldelijk vertaald en bewerkt. Tussen 1272 en 1279 vertaalde Balduinus Iuvenis (de Jongere) Reynaert i in het Latijn. Die vertaling, getiteld Reynardus Vulpes, is opgedragen aan Jan van Vlaanderen, proost van Sint-Donatiaan te Brugge en later van Sint-Pieter te Rijssel. In 1474 werd Reynardus Vulpes door Nicolaes Ketelaer en Geraert de Leempt te Utrecht gedrukt.

[pagina 478]
[p. 478]

Omstreeks 1475 werd Reynaert ii door Heinric van Alcmaer bewerkt: hij verdeelde het dichtwerk in vier boeken en 74 hoofdstukken en voorzag de hoofdstukken van opschriften en glossen. Heinric van Alcmaers bewerking werd in 1487 door Gheraert Leeu te Antwerpen in het licht gegeven. Van die uitgave zijn slechts zeven bladen bewaard gebleven (Cambridge, University Library).

In 1479 verscheen bij Gheraert Leeu te Gouda een prozabewerking in 44 hoofdstukken van Heinric van Alcmaers redactie van Reynaert ii, getiteld Die hystorie van Reynaert die vos, die in 1485 door Jacob Jacobsz. van der Meer te Delft is nagedrukt. In 1564 verscheen bij Peeter van Keerbergen te Antwerpen, maar gedrukt bij Plantijn, een verkorte redactie in 70 hoofdstukken van een prozabewerking van Heinric van Alcmaers redactie, getiteld Een seer gheneuchlike ende vermakelijcke historie van Reynaert de Vos, die op de index werd geplaatst, ofschoon daaruit reeds passages waren verwijderd waaraan de geestelijkheid aanstoot kon nemen. In 1566 publiceerde Plantijn daarvan een met 43 houtsneden geïllustreerde editie, waaraan een Franse vertaling, vervaardigd door Johannes Florianus, was toegevoegd. Van die verkorte prozabewerking verschenen zowel in de Noordelijke als in de Zuidelijke Nederlanden nog talrijke drukken; in de Zuidelijke Nederlanden nogmaals gezuiverd en voorzien van een kerkelijke goedkeuring, gedateerd 1613. Van die verkorte, andermaal gezuiverde prozabewerking verscheen in 1651 bij Jacob Mesens te Antwerpen een berijmde bewerking door Seger van Dort, getiteld 't Vonnis der dieren over Reynaert den Vos, oft Spiegel der archlisticheyt (ca 3350 verzen). Naar de Middelduitse Reynke de Vos vervaardigde een onbekend Noordnederlander onder de titel Den grooten ende nieuwen Reinart de Vos een bewerking in catsiaanse verzen met glossen, waarvan slechts 1657 verzen, overeenkomend met de eerste 878 verzen van het Middelduitse voorbeeld, bewaard zijn gebleven.

Uitgaven:

R. i en ii: W.Gs. Hellinga, Van den Vos Reynaerde, 1, Teksten (1952); D.C. Tinbergen, Idem (197220) verzorgd door L.M. van Dis; P. de Keyser, Idem (19799), met inl. en aant. = Klassieke Galerij, 8; F. Lulofs, Idem (1983), met comm. en aant.

Idem:

van latere Nederlandse bewerkingen van R. ii: H. Logeman, Die hystorie van R.d.V. (1938), naar de uitg. van 1479; R.d.V. Een zeer genoeglyke en vermaeklyke historie (herdr. 1975).

Idem:

van Reinke de Vos: J. Scheltema, Reintje de Vos van Hendrik van Alkmaar, naar de Lübekschen druk van 1498 (1826), met Nederl. vert.; A. Lubben, Reinke de Vos nach der ältesten Ausgabe (Lübeck 1498) (1867), met inl., aant. en woordenlijst; A. Leitzmann (ed.), Reinke de Vos. Nach der Ausgabe von F. Prien (19603), met inl. van K. Voretzsch en voorw. van W. Steinberg = Altdeutsche Textbibliothek, 8; Reynke de Vos. Faksimile-Ausgabe [...] (1976), met nawoord van T. Sodmann; J. Goossens (ed.), Reynaerts historie, Reynke de Vos (1983).

Literatuur:

W.A.F. Jansen, `De proloog van V.d.v.R.', in Leuvense Bijdragen, 42 (1952); W.Gs. Hellinga, `Naamgevingsproblemen in den R.', in Bijdragen en Meded. der Naamkundecommissie van de Kon. Acad. van Wetenschappen te Amsterdam, 3 (1952) - Anthroponymia 5; Prof.Dr. J. van Mierlo S.J. en de proloog van de R. Huldegave [...] (1953); W.A.F. Jansen, `De R.-kwestie op de helling', in Leuvense Bijdragen, 43 (1953); D.A. Stracke, `Over handschrift f en a van de R.', in Idem, 44 (1955); B.H.D. Hermesdorf, `V.d.v.R. Rechtshistorische aantekeningen', in Recht en taal te hoofde (1955); D.A. Stracke, `Over de R.-proloog van hss. a en f', in Tijdschr. v. Nederl. Taal- en Letterk., 74 (1956); B.H.D. Hermesdorf, `De advocatuur in de R.', in Advocatenblad, 36 (1956); Idem, `R. als pleiter in eigen zaak', in Rechtskundig Weekblad, 20 (1956); D.H. Enklaar, Lezende in buurmans hof. Literair-historische opstellen (1956); W.Gs. Hellinga, `Wie was Willem die de R. schreef?', in Jaarb. van de oudheidkundige kring `De vier ambachten' (1957); Idem, `Het laatste woord is aan Firapeel', in Maatstaf, 6 (1958-1959); H.R. Jauss, Untersuchungen zur mittelälterlichen Tierdichtung (1959) = Beihefte zur Zeitschrift für romanische Philologie, 100; L. Peeters, `Willem's Madoc', in Leuvense Bijdragen, 48 (1959); J. Goossenaerts, `Onze R. op het spoor', in Wetenschappelijke Tijdingen, 19 (1959); J. Flinn, Le roman de R. dans la littérature française et dans les littératures étrangères au moyen âge (1963); W. Foerste, `Von R.s Historie, zum Reinke de Vos', in Munstersche Beiträge zur niederdeutschen Philologie (1960) = Niederdeutsche Studien, 6; G.H. Arendt, Die satirische Struktur des mittelniederländischen Tierepos `V.d.v.R.' (1965), diss.; L.L. Hammerich, `Ketzereien zum R.-Prolog', in Tradition und Ursprunglichkeit. Akten des iii internationalen Germanistenkongresses 1965 in Amsterdam (1966); L. Peeters, `Madoc als zeevaarder', in Leuvense Bijdragen, 57 (1968); K. Heeroma, `Willem die R. makede', in Spelend met de spelgenoten (1969); F.R. Jacoby, V.d.v.R. Legal Elements in a Netherlands Epic of the Thirteenth Century (1970); H. Menke, Die Tiernamen in V.d.v.R. (1970) = Beiträge zur Namenforschung, Neue Folge, 6 (1970); K. Heeroma, De andere R. (1970); L. Peeters, `Het auteurschap in de R.-prologen', in Wetenschappelijke Tijdingen, 29 (1970); K. Heeroma, `Firapeel heeft het laatste woord', in Maatstaf, 18 (1970-1971); Idem, `R., Alexander, Merlijn, Troye', in Tijdschr. v. Nederl. Taal- en Letterk., 87 (1971); Idem, `De R. en het recht', in Idem, 87 (1971); Idem, `R. en zijn maagschap', in Idem, 88 (1972); Idem, `R. en Esopet', in Idem, 88 (1972); J. Deschamps, Middelnederlandse hand-

[pagina 479]
[p. 479]

schriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken (19722);F. Beermans, `Die Stellung des goudaer Prosadrucks und des reimdrucks Henrics van Alckmaer im Stemma des R. ii', in Jahrbuch des Vereins für Niederdeutsche Sprachforschung, 95 (1972); T. Hagtingius, `Een nieuwe benadering van de R.', in Nieuwe Taalg., 65 (1972); R.d.V. Tentoonstelling (29 sept. 1972-28 febr. 1973) Instituut de Vooys, Utrecht (1972); J. Bosch, R. perspectief (1972); L. Peeters, `Madoc en de R.-prologen. Recente literatuur - nieuwe perspectieven', in Spektator, 2 (1972-1973); F. Lulofs, `Hoeveel zijn twee iden? Over de datering van fragment c van R. ii', in Nieuwe Taalg., 66 (1973); K. Heeroma, `Ay, ay dief R.', in Tijdschr. v. Nederl. Taal- en Letterk., 89 (1973); Idem, `Vier Middelnederlandse R.s', in Spiegel Historiael, 8 (1973); L. Peeters, `Historiciteit en chronologie in V.d.v.R.', in Spektator, 3 (1973-1974); F. Lulofs, Nu gaet R. al huten spele. Over commentaar en interpretatie (1974) = Amsterdamse Smaldelen, 3; D.B. Sands, `R. the Fox and the Manipulation of the Popular Proverb', in The Learned and the Lewed. Studies in Chaucer and Medieval Literature, in L.D. Benson (ed.), Harvard English Studies, 5 (1974); M.J.M. de Haan, `Lombarden en paragraaftekens in de R.', in Studies voor Zaalberg (1975); L. Peeters, `V.d.v.R., vss. 1882-2031: de voorgenomen terechtstelling', in Spektator, 4 (1974-1975); E. Rombauts, `Grimbeert's Defense of R. in V.d.v.R. An Example of oratio iudicalis', in Idem en A. Welkenhuysen (ed.), Aspects of the Medieval Animal Epic (1975) = Mediaevalia Iovaniensia, series i, studia iii; L. Peeters, `Taalonderzoek in V.d.v.R.', in Idem (1975); M. Gysseling, `Datering en localisering van R. i', in Idem (1975); J. Deschamps, `Nieuwe fragmenten van V.d.v.R.', in Idem (1975); Idem, Vijf jaar aanwinsten 1960-1973. Tentoonstelling [...] 1975 (1975); P.K. King, `De verkeerde wereld in V.d.v.R.', in Nieuwe Taalg., 70 (1977); D.B. Sands, `The Flemish R.: Epic and Non-epic', in H. Scholten (ed.), The epic in Medieval Society (1977); L. Peeters, `Hinrek van Alckmer and Medieval Tradition. The Reynardian Interpretation of a Man and his World', in Marche Romane, dl. 28 (1978); J. van Herwaarden, `V.d.v.R. Hebzuchtige macht', in Spiegel Historiael, 14 (1979); J. Goossens (ed.), Reynaert = Reynard = Reynke (1980); L. Geeraedts, `V.d.v.R. Eine beschreibende Bibliographie der Sekundarliteratur zwischen 1944 und 1976', in Reynaert-Reynard-Reynke. Studien zu einem mittelalterlichen Tierepos = Niederdeutsche Studien, 27 (1980); A. van Berkel, `Grimbeert contra Isengrijn. Een rhetorische, pragmatische en een beetje logische analyse', in Bundel Lulofs (1980); K. Idema, `R. rhetor. Een proeve van letterkundig botaniseren', in Idem (1980); W. Kuiper, `Lombarden, paragraaf- en semiparagraaftekens in de Middelnederlandse epische teksten', in Spektator, 10 (1980-1981); J. Pastre, `Zum Stil der deutschen und niederländischen Bearbeitungen des R.-Stofes', in Third International Beast Epic, Fable and Fabliau Colloquium (1979) = Niederdeutsche Studien, 30 (1981); J. Goossens, `Over het begin van de volksoverlevering van de Reinaert', in Nieuwe Taalg., 74 (1981); H. Kokott (ed.), Reynke de Vos (1981); P. Wackers, `The Use of Fables in R.s. Historie', in Third International Beast Epic, Fable and Fabliau Colloquium (1979) = Niederdeutsche Studien, 30 (1981); F. Lulofs, `Dieren zijn ook mensen, R. in de computer', in Nieuwe Taalg., 74 (1981); F.P. van Oostrom, R. primair. Over het geïntendeerde publiek en de oorspronkelijke functie van V.d.v.R. (1983); W. Kuiper, `Dat hi mijn wijf hevet verhoert (a73)', in Ic ga daer ic hebbe te doene. Opstellen aangeboden aan F. Lulofs (1984).

 

[J. Deschamps en L. Peeters]


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken