Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In de schaduw van Loevestein (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van In de schaduw van Loevestein
Afbeelding van In de schaduw van LoevesteinToon afbeelding van titelpagina van In de schaduw van Loevestein

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.28 MB)

Scans (12.21 MB)

ebook (4.72 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Illustrator

H.H. Prahl



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In de schaduw van Loevestein

(1968)–Nanne Bosma–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 157]
[p. 157]

18. Vrijheid

In 1631 beleefde de vader van Klaas het tiende jaar van zijn gevangenschap op Loevestein. Het totaal aantal gevangenen bedroeg zeven. Zes jaar lang regeerde Frederik Hendrik en er was nog niets veranderd in de toestand. De godsdienstgeschillen waren weliswaar minder fel, maar van werkelijke verzoening was nog geen sprake. Bij de gevangenen op Loevestein bevond zich niet meer de oude heer Hoogerbeets. In de zomer van 1625 had hij in Wassenaar gedeeltelijke vrijheid gekregen. Reeds in de herfst van hetzelfde jaar was hij overleden. Van de gevangen predikanten was er een al eerder gestorven en in 1627 was de moeder van Daniel, Jean en Pierre met hun zusje in de Merwede verdronken. Tot 1628 waren er nog enkele predikanten als gevangenen bij gekomen. Een van hen was zelfs op het kasteel getrouwd.

 

Klaas Bijsterus, 22 jaar oud, deed als jong lakenkoopman goede zaken. Hij leverde stoffen aan regeringspersonen in Den Haag en soms begon hij voorzichtig een gesprek over de gevangenen van Loevestein. Uit deze gesprekken werd het hem duidelijk dat men in Den Haag de gevangenen liever kwijt dan rijk was. Men durfde hun echter niet zo maar vrij te laten, uit vrees dat herroeping van het vonnis tot verscherping van het conflict zou leiden. Zo bleef de zaak slepende. Klaas onthield enkele uitspraken van leden van de Staten-Generaal, hem in vertrouwen gedaan. Een zei: ‘Als uw vader weer berecht moest worden,

[pagina 158]
[p. 158]

dan zouden wij hem nu niet tot levenslange opsluiting veroordelen.’

Een ander zei: ‘Al gingen alle gevangenen er vandoor, dan zouden we er waarschijnlijk niets aan doen.’

Aan zijn vader schreef hij in een lange brief dat hij deze zomer naar een mogelijkheid van ontsnapping zou zoeken en dat er dan grote kans was dat men de predikanten verder met rust zou laten. Juist in die dagen kwam er echter van de regering bericht op Loevestein dat een verzoek om vrijlating afgewezen was. Zo ontstond een vreemde situatie. Enerzijds wilde men de gevangenen de vrijheid niet teruggeven, anderzijds bleek dat vele hooggeplaatsten hen graag zagen verdwijnen.

Toen kreeg Klaas opdracht stof te leveren voor een groot feest dat in Woudrichem gehouden zou worden. Hij ging erheen en ontmoette er tot zijn verrassing soldaat Crockmock, een oud man nu, gedeeltelijk invalide uit de oorlog teruggekomen. In een lang gesprek met Crockmock hoorde Klaas een aantal interessante bijzonderheden. Vrijwel het hele garnizoen van Loevestein zou op 19 juli aan het feest in Woudrichem deelnemen.

Crockmock was nog altijd bereid een handje te helpen bij een ontsnappingspoging en Klaas sprak met hem af dat hij op de avond van de negentiende zich vrijwillig zou aanmelden voor de wachtdienst.

Na zijn zaken in Woudrichem geregeld te hebben, bezocht Klaas zijn vader en moeder op Loevestein. Alleen de jongste kinderen waren nog bij hen op het kasteel. Grietje en Leentje woonden in Gorkum bij oom Jan.

Het was al 16 juli, woensdagmiddag. Om alles voor de zaterdagavond klaar te hebben moest er haast gemaakt worden. Met vader en enkele anderen besprak Klaas zijn plan. Het leek hun goed en uitvoerbaar. Alleen dominee Nielle maakte bezwaar. Hij voelde zich te oud om nog te vluchten. De dood van zijn

[pagina 159]
[p. 159]

vrouw en dochtertje enkele jaren eerder had hem zwaar getroffen en hij achtte zich nog niet ontslagen van de belofte jaren geleden gedaan toen ze in ruil voor meer bewegingsvrijheid beloofden niet weg te zullen lopen. Anderen opperden het bezwaar dat de hond van de commandant alarm zou kunnen maken als zij 's nachts wegliepen en ook voorzag men moeilijkheden bij het oversteken van de dijk. Hier was de laatste tijd weinig zorg aan besteed en aan weerskanten was deze dicht begroeid met riet en brandnetels.

Ditmaal was het geluk echter met de gevangenen, want de commandant verwachtte bezoek in verband met de feestelijkheden van zaterdag en de soldaten kregen opdracht alle riet en brandnetels weg te maaien.

Ook de waakhond was geen probleem meer, want die avond kaapte het dier een groot stuk goed vlees uit de keuken van de commandant. Deze werd hierover zo woedend, dat hij het dier onmiddellijk liet afmaken. Tevens gaf hij bevel dat honden van soldaten na negen uur op de kamers gehouden moesten worden.

Donderdags bezocht Klaas in Gorkum zijn oude vrienden Gerrit Joosten en Adriaan Jaspers. Zij beloofden te helpen.

De vrijdag besteedde Klaas aan een tweede bezoek aan Woudrichem. Daar maakte hij eens een praatje met de waard van een herberg.

‘Een mooie, ruime herberg is dit,’ prees Klaas. ‘Hier kunnen zeker wel tweehonderd mensen in voor het feest van zaterdag.’ ‘Tweehonderd!’ riep de waard uit, ‘wel vierhonderd! Ik krijg hier de meeste burgers van de stad en het hele garnizoen van Loevestein.’

Klaas deed alsof hij dit niet geloven kon. ‘Kom nou,’ zei hij, ‘ze laten het kasteel niet onbewaakt liggen.’

De spraakzame waard wist Klaas te overtuigen. ‘De comman-

[pagina 160]
[p. 160]

dant is hier zelf geweest. Hij zei dat er maar een man of vier hoefde achter te blijven. Dat handjevol dominees loopt niet weg,’ voegde hij er lachend aan toe.

‘Dat is waar,’ zei Klaas, ‘die zouden in het donker maar over hun toga's struikelen.’

Dat vond de waard een goeie mop. Hij vertelde hem nog jarenlang aan ieder die het maar horen wilde.

Klaas rekende af en vertrok. Hij ging niet meer naar Loevestein. In Gorkum wachtte hij de zaterdagavond af.

 

Tegen de avond maakte hij met Gerrit de boot klaar. Argeloze voorbijgangers zouden gedacht hebben dat de twee jonge mannen gingen vissen. Misschien had iemand zich erover kunnen verbazen wat deze vissers met een laddertje en een lang touw moesten doen.

Ze verlieten de stad, deden niet geheimzinnig, praatten rustig met elkaar, zodat het net leek alsof ze gewoon gingen vissen. Ze voeren niet onmiddellijk naar Loevestein, maar bleven aan de Gorkumse oever van de rivier en wierpen bij Dalem, tegenover Loevestein, hun vistuig uit. Op de dijk graasde een paard, verderop bij een hooiberg stond de kar van Adriaan. Adriaan was binnen bij de boer. Al zou de schout zelf langs gekomen zijn, hij zou niets bijzonders op hebben kunnen merken.

Gerrit en Klaas visten en wachtten, visten en wachtten tot tien uur.

 

Inmiddels was het op het kasteel een hele drukte geweest. De soldaten hadden haast om naar het feest te gaan. Niemand lette op de gevangenen. Er was ook geen reden om op hen te letten, want ze deden niets bijzonders. Het hele plan van Klaas was erop gebaseerd dat er niets ongewoons mocht gebeuren.

Om zeven uur was de aflossing van de wacht. Net als elke dag

[pagina 161]
[p. 161]

waren de gevangenen even voor zevenen naar de grote kelder onder het kasteel gegaan om er uit de vaten die daar lagen bier te tappen. De soldaat die tot zeven uur wacht had, zag hen er niet uit komen, maar dat was niet ongewoon. Meestal kwamen de mensen even na de aflossing van de wacht naar boven.

De soldaat die pas op wacht kwam, meende dat de gevangenen al naar boven waren. Hij zag Bijsterus voorbijkomen. ‘Bent u de laatste?’ vroeg de soldaat.

‘Iedereen is op zijn plaats,’ antwoordde Bijsterus.

De soldaat sloot de kelder en liet zoals gewoonlijk de sleutel in het slot zitten.

Op de eerste verdieping hield Bijsterus zich schuil. Er was een prachtige schuilhoek daar en op de beide zolders bleef die avond slechts één schildwacht. Overal werden de kamers afgesloten en de soldaten wisten niet beter of alle gevangenen waren erin, bij hun vrouwen en kinderen. In werkelijkheid zaten er zes in de kelder en had één zich op de eerste zolder verstopt. Toch had Bijsterus gelijk, toen hij zei: ‘Iedereen is op zijn plaats.’ Het hing er maar vanaf wat met ‘plaats’ bedoeld werd.

 

Om elf uur staken Gerrit en Klaas de rivier over. Er viel een druilerige regen, het was zeer donker. In de verte was het licht te zien van het feestvierende Woudrichem. Bij vlagen was het gejoel van de mensen hoorbaar.

Plat gleed de boot over het water. Onhoorbaar maakten ze vast bij de dijk. Nu was het wachten op de vluchtelingen. De afspraak was dat de vader van Klaas na elf uur naar beneden zou komen om de kelder te openen. Crockmock had wacht op het plein en in de kelder tussen elf en één uur. Daarna zou Klaas de vluchtelingen over het muurtje van de voorburcht helpen met de ladder en dan lag de boot klaar voor de overtocht.

Er gebeurde niets...

[pagina 162]
[p. 162]

In de boot wachtten Gerrit en Klaas.

In de kelder wachtten zes gevangenen.

Waarom kwam Bijsterus niet?

Niemand wist dat Bijsterus het benauwder had dan wie ook. De soldaat die wacht had op de beide zolders was precies voor zijn schuilplaats gaan zitten! De soldaat verwachtte geen controle die nacht. Hij had het zich gemakkelijk gemaakt en scheen voorlopig niet van plan weg te gaan.

Beneden in het kasteel werd nog vrij veel heen en weer gelopen. Even na twaalf uur kwamen vijf soldaten luid zingend over de slotbrug naar buiten. In de voorburcht verdwenen ze in hun soldatenverblijven.

Klaas hield het niet langer uit. Hij nam het laddertje en het touw en verdween over de muur. Binnen de voorburcht zag hij hier en daar nog licht. Om geen risico te lopen, bond hij alle deuren aan elkaar vast, zodat niemand er meer uit kon.

Behoedzaam ging hij over de brug. Onder de poort bleef hij staan. ‘Crockmock!’ riep hij zo zacht mogelijk.

Een gedaante maakte zich los uit de schaduw. Het was de invalide soldaat.

‘Waarom komen ze niet?’ fluisterde Klaas.

‘Ik weet het niet,’ zei Crockmock. ‘Je vader komt niet naar beneden.’

‘Ga eens kijken,’ zei Klaas.

Crockmock verdween naar boven. Daar trof hij de schildwacht aan. ‘Hoor jij niets op de zolder?’ vroeg hij.

‘Nee,’ zei de soldaat.

‘Ik vertrouw het niet,’ zei Crockmock ‘ga eens mee.’ Zo lokte hij de schildwacht weg.

Klaas deed snel de kelder open. Bijsterus maakte zich uit de voeten. Toen hij beneden kwam, was Klaas al met de zes anderen op het plein. Zo snel mogelijk ging het door de voorburcht.

[pagina 163]
[p. 163]

Klaas had het laddertje laten staan. Eén voor één klommen de vluchtelingen over de muur. Aan de andere kant lieten ze zich aan een touw zakken, dat Klaas vasthield.

Klaas was zelf de laatste die het kasteel verliet.

Gerrit liet de vluchtelingen plat in de boot liggen. Niemand zou hebben kunnen zien dat deze vol mensen zat. Het regende nog steeds en de mannen werden drijfnat.

Met krachtige slagen roeiden Klaas en Gerrit de rivier over, naar de Dalemsedijk, schuin tegenover Loevestein.

Weggedoken in de boot keek Bijsterus naar Klaas, zijn zoon die hem bevrijdde na zoveel lange jaren van gevangenschap. Zou het nu eindelijk lukken?

Het feest in Woudrichem ging door. Op deze grote afstand was het gejoel van de feestvierders zwak hoorbaar.

Op Loevestein werd geen alarm gemaakt.

Weldra kwam de Dalemsedijk in zicht, waar Adriaan al klaarstond met zijn paard en wagen om de vluchtelingen verder te brengen.

Nog enkele tientallen meters waren er te roeien.

Klaas zag het silhouet van Loevestein kleiner en kleiner worden. Tien jaren waren voorbij, tien jaren in de schaduw van Loevestein...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken