Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zwanen op de Theems (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zwanen op de Theems
Afbeelding van Zwanen op de TheemsToon afbeelding van titelpagina van Zwanen op de Theems

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.17 MB)

Scans (16.50 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zwanen op de Theems

(1988)–Nanne Bosma–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Twee gesprekken

In huize Swaenswijck heerst de saaie rust van de zondag. Mijnheer en mevrouw zijn met Reinier net terug uit de tweede kerkdienst. In de keuken werkt Stijn met Jans en Kaat aan het avondeten. Neeltje komt er op een stoel bijzitten, ze heeft voorlopig niets te doen, vandaag is het haar vrije dag. Volgende week heeft Kaat een vrije zondag, dan Jans en dan Stijn. Neeltje kan pas over een maand weer naar huis. Ze kijkt naar het werk van de anderen en drinkt als een echte dame een kopje thee.

Intussen is in de salon boven een gesprek begonnen. Ook daar drinkt men thee.

‘Lieve man,’ zegt mevrouw Van Swaenswijck, ‘we moeten het eens hebben over de toekomst van Reinier.’

De heer Van Swaenswijck kijkt argwanend over zijn kopje naar zijn echtgenote. Ze zit kaarsrecht in haar dure zondagse kleren en ze glimlacht lief naar hem. Mijnheer is op zijn hoede. Als zijn vrouw hem ‘lieve man’ noemt is er iets aan de hand. ‘De toekomst van Reinier? Dat is toch nogal simpel. Hij komt dit jaar van de Latijnse school en dan gaat hij bij mij in de zaak.’

Reinier zit er stilletjes bij, zijn moeder schuift nog iets naar vo-

[pagina 32]
[p. 32]

ren op haar stoel en zegt afgemeten: ‘Dat ben ik niet met je eens. Reinier moet verder komen in de wereld, hij is te goed voor koopman.’

‘In onze familie zijn we allemaal kooplieden,’ zegt Van Swaenswijck bars. ‘Daar heeft niemand zich ooit te goed voor gevoeld.’

Reinier tuurt naar de grond. Zijn moeder krijgt een kleur van opwinding. ‘We leven in een andere tijd Henri, er zijn nu andere mogelijkheden.’ Ze weet dat haar man er een hekel aan heeft Henri genoemd te worden. In zijn hart is hij nog altijd gewoon Hendrik Pietersen, fabrikant en handelaar in eenvoudige stenen pijpen.

Van Swaenswijck zwijgt, hij wacht af. Zijn vrouw gaat verder: ‘Reinier heeft genoeg geleerd, hij heeft een goede opvoeding genoten, hij spreekt vloeiend Frans, Reinier hoort thuis in betere kringen. Hij moet weg uit dit muffe stadje en hij wordt zeker geen pijpenfabrikant.’ In het woord ‘pijpenfabrikant’ legt de deftige mevrouw Van Swaenswijck alle minachting die ze voelt voor het bedrijf van haar man.

‘Alle weelde hier komt van de pijpen,’ mompelt Reiniers vader. Mevrouw Van Swaenswijck staat op, ze komt bij haar man staan en slaat met een teder gebaar haar arm om hem heen. ‘Dat weet ik chéri, dat weten we allemaal en we zijn je zeer dankbaar voor al je goede zorgen. Maar jij wilt toch zeker ook wel dat je zoon vooruit komt in de wereld?’

Van Swaenswijck kijkt naar het portret van zijn vader, hij voelt heimwee naar die oude tijd. Wat was het leven toen nog eenvoudig. Hij weert de liefkozing van zijn vrouw af, staat op en gaat breeduit voor het raam staan, op een verhoging bij de vensterbank. Vrouw en zoon zijn nu lager dan hij in de kamer.

‘Hoe stel je je dat voor, die betere kringen?’

‘Reinier moet een plaatsje aan het hof hebben.’ Mevrouw Van Swaenswijck zegt het zonder haperen, maar haar hart klopt in haar keel.

‘Aan het hof? Bij de stadhouder?’ Van Swaenswijck lacht. ‘Mijn oudoom Gijsbert heeft nog gestemd voor de afschaffing van het stadhouderschap en nu zal mijn zoon een hofjonker worden?’ ‘Dat is allemaal lang geleden,’ protesteert Reiniers moeder. ‘We leven nu in 1688. Er is een hof en daar kun je wat leren, daar kun je vooruit komen in de wereld.’

[pagina 33]
[p. 33]

Van Swaenswijck zwijgt. Het is stil in de kamer. Uit de keuken klinkt gegil, er breekt iets, wat is daar aan de hand? Mevrouw Van Swaenswijck heeft haar hand al aan het koord in de hoek van de kamer om Stijn te bellen.

‘Laat maar,’ zegt haar man. ‘Ik ga zelf wel kijken.’ Hij loopt met grote stappen de kamer uit en gaat naar keuken.

Daar vindt hij een verwarde situatie. Kaat rent achter Neeltje aan, er ligt een schaal van het mooie servies aan scherven op de grond en Stijn probeert vergeefs wat orde in de chaos te brengen. Jans staat angstig in een hoekje en kijkt toe.

‘Wat is hier aan de hand?’ buldert de heer Van Swaenswijck. Het is meteen stil in de keuken. Groot en dreigend staat de heer des huizes op het trapje van de keuken. Neeltje verschuilt zich bij Stijn, Kaat staat hijgend en verhit midden in de keuken, ze bloedt uit een diepe schram op haar wang.

‘Ze hebben ruzie mijnheer,’ zegt Stijn timide.

‘En waar hebben jullie dan wel ruzie over?’

Meteen beginnen Neeltje en Jans door elkaar heen te gillen.

‘Stilte!’ buldert hun baas. ‘Eén tegelijk.’

Drie keer probeert hij het, drie keer is er binnen enkele seconden een gegil van vrouwenstemmen door elkaar.

Tenslotte legt Van Swaenswijck de vechtende vrouwen het zwijgen op en vervolgt: ‘Laat ze een voor een bij mij op het kantoor komen, Stijn. Ik zoek dit tot op de bodem uit.’ Grimmig stapt hij naar zijn kantoor op de eerste verdieping. Het is eigenlijk meer een deftige bibliotheek, maar omdat zijn vader daar het kantoor had noemt Van Swaenswijck het nog altijd zo.

Als hij is gaan zitten in de brede stoel aan de zware, ouderwetse tafel wordt er al geklopt. Het is Kaat. Haar jak is nog half open, haar wang bloedt en haar muts is afgevallen, het blonde haar steekt in woeste pieken alle kanten uit. Zij had zich wel even op kunnen knappen, maar dat wilde ze niet. De baas moet maar goed zien wat die wilde meid haar aangedaan heeft.

‘Ga zitten,’ zegt Van Swaenswijck. ‘Wat is er gebeurd?’

‘Niks, ik maakte een grapje en toen is die kleine heks me meteen aangevallen, ze heeft me gekrabd.’ Dramatisch wijst Kaat op de diepe krabbel op haar wang.

Van Swaenswijck bromt wat. Die krabbel was hem niet ontgaan.

[pagina 34]
[p. 34]

‘Wat was dat voor grapje?’

Kaat haalt haar schouders op. ‘Gewoon iets over haar vader.’

‘Over Dirk Nooten?’ vraagt Van Swaenswijck. ‘De zeeman die voor de kust van Engeland verdronken is?’

Kaat knikt. ‘Dat kleine kreng denkt dat hij nog eens terugkomt. Heb ik gezegd: “Dat kun je net denken, die kerel zit allang bij een ander wijf in een of andere haven. Zo zijn ze allemaal.”’

‘Ken je Dirk Nooten?’

Weer haalt Kaat onverschillig haar schouders op. ‘Nee, maar ik weet wel wat kerels waard zijn.’

‘En ik weet toevallig wat Dirk Nooten voor man is,’ zegt Van Swaenswijck heftig. ‘Jij krijgt een week lang geen loon en als je je nog eens misdraagt vlieg je er uit. Is dat begrepen?’

Kaat mompelt iets onverstaanbaars en kijkt haar baas aan met haat in haar ogen.

‘Je kunt gaan, laat Neeltje hier komen.’

Kaat verdwijnt, ze smijt de deur hard achter zich dicht.

 

Op de gang staat Stijn al met Neeltje. Met haar neus in de lucht loopt Kaat hen voorbij, de trap af naar beneden. Stijn is doodnerveus. Hoe moet dat allemaal aflopen?

‘Denk er om dat je beleefd bent,’ fluistert ze. ‘Beleefd zijn en niet tegenspreken, dan is het altijd het vlugst over bij die mannen.’ Meer tijd voor goede raad is er niet. Neeltje moet naar binnen.

Trillend van de zenuwen staat ze bij de grote tafel. Van Swaenswijck laat haar staan. Hij kijkt naar het kleine meisje voor hem, hij ziet alleen het helder witte mutsje op haar gebogen hoofd.

‘Kijk me eens aan,’ zegt Van Swaenswijck vriendelijk. ‘Ben jij begonnen met vechten?’

Neeltje knikt zwijgend.

‘En waarom ging je vechten?’

‘Zij zei iets over mijn vader.’

‘Wat zei ze dan over je vader?’

Neeltje snikt, dan schreeuwt ze het uit: ‘Ze zegt dat mijn vader met net zo'n vuile hoer als zij in een haven in Engeland zit en dat is niet waar. Hij is ziek of gewond, hij is op weg naar huis, hij is niet dood!’

[pagina 35]
[p. 35]

‘Natuurlijk is je vader niet dood,’ zegt Van Swaenswijck rustig. ‘Hij komt terug, maar jij en ik, wij weten nog niet wanneer.’

Stomverbaasd kijkt Neeltje haar baas aan. Hoort ze het goed?

‘Ik ken je vader, hij is een goede man en hij zal zeker terugkomen bij zijn flinke dochter, alleen mag die dochter niet vechten. Heb je dat goed begrepen?’

‘Ja mijnheer,’ knikt Neeltje gretig.

Van Swaenswijck vraagt nog meer over de ruzie, hij wil ook weten hoe het met Neeltjes moeder gaat en met Valentijn. Het wordt een lang gesprek in die stille werkkamer. In de gang wacht Stijn in angstige spanning.

Van Swaenswijck kent de familie van Neeltje goed. Zij praat niet over de oude boer, ze zegt ook niets over het werk van Valentijn. Haar baas moet een goede indruk van haar familie krijgen. Dat lukt. Als de beste vrienden gaan ze uit elkaar.

‘Niet meer vechten,’ zegt Van Swaenswijck als Neeltje bij de deur staat. Het meisje maakt keurig een revérence en vertrekt.

Van Swaenswijck praat nog even met Stijn. De oude meid krijgt opdracht het contract met Kaat op de eerstvolgende vervaldag te verbreken. ‘Die meid hoort hier niet,’ zegt de baas.

 

In de salon wachten Reinier en zijn moeder.

Van Swaenswijck is het gepraat moe.

Hij pakt een pijp uit het rek en gaat zwijgend zitten roken. Mevrouw Van Swaenswijck praat uren op hem in, de man rookt en drinkt een glas wijn. Reinier smeekt zijn vader naar het hof te mogen. Van Swaenswijck kijkt hem medelijdend aan.

‘Denk je echt dat het zo leuk is bij die hoge heren jongen?’

‘Natuurlijk, daar hebben de mensen goede manieren.’

Zijn vader lacht zuur. ‘Goede manieren? Ze maken elkaar daar net zo hard af als hier beneden in de keuken, alleen gaat het niet zo eerlijk en open.’

Reinier wil een lang loflied op het hofleven beginnen, zijn vader wuift dat vermoeid weg. ‘Als je het zo graag wilt moet je het maar doen, jongen, maar zeg nooit dat ik je niet gewaarschuwd heb.’

Met een kreet van vreugde springt Reinier op. Hij mag naar het hof van prins Willem iii en prinses Mary! Verheugd verlaten moeder en zoon de kamer waar dikke rookwolken het ademen moeilijk maken.

[pagina 36]
[p. 36]

Van Swaenswijck blijft zitten. Hij rookt de ene pijp na de andere, drinkt een fles wijn leeg en denkt aan een klein meisje dat zoveel vertrouwen in haar vader heeft dat ze hem zelfs uit de dood terug denkt te kunnen halen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken