Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zwanen op de Theems (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zwanen op de Theems
Afbeelding van Zwanen op de TheemsToon afbeelding van titelpagina van Zwanen op de Theems

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.17 MB)

Scans (16.50 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zwanen op de Theems

(1988)–Nanne Bosma–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 26]
[p. 26]

Moeder

Op zondagochtend mag Neeltje naar huis, het is het eind van de maand. Stijn pakt een mand vol levensmiddelen, ze weet dat daar in een arm gezin met kleine kinderen altijd behoefte aan is.

Valentijn staat al om acht uur op de stoep bij huize Swaenswijck. Neeltje is trots op haar grote broer, hij ziet er zo mooi uit in zijn zondagse pak. Met een zwierig gebaar neemt hij zijn hoed af. ‘Mejoffer, mag ik u begeleiden op weg naar mevrouw uw moeder?’

Neeltje lacht, ze is al helemaal klaar om te vertrekken. ‘Dat mag mijnheer. Hebt u een nieuwe hoed?’

‘Een afdankertje van mijn hoog geëerde patroon, mevrouw. Voor een leerling-chirurgijn is de oude hoed van meester Duval nog geschikt als zondags hoofddeksel.’

Stijn staat in de hal en hoort het lachend aan. ‘Ga nu maar,’ zegt ze. ‘En denk er om, voor zessen terugkomen.’

 

Neeltje en Valentijn gaan de stadspoort uit op weg naar hun dorp. Het is bijna twee uur lopen, eerst langs het brede water, dan een brug over en een heel eind langs de rivier naar het kleine dorpje.

Ze zien het al van verre. De kerktoren steekt boven de hoge dijk uit, het dorp zelf is niet veel meer dan een straat langs de dijk met wat verspreide huizen in de polder. In een armoedig oud huisje aan de rand van het dorpje moeten ze zijn, daar wachten moeder, de kleine broertjes en het zusje.

Onderweg hoort Neeltje Valentijn uit over zijn werk. ‘Heb je goed gestudeerd?’ vraagt ze streng.

Valentijn lacht. ‘Ik heb twee keer een boek gezien deze week. Verder ben ik de hele dag bezig met scheren, pruiken verzorgen, baarden en snorren in fatsoen brengen en zalfjes mengen.’

‘Kun je nu al aderlaten?’

‘Welnee zusje, daar krijg ik de kans niet toe. Meester Duval heeft zo'n druk bezochte scheerwinkel, daar moet ik de hele dag hard werken. Aan het echte chirurgijnswerk kom ik niet toe.’

‘Je kan het toch uit boeken leren,’ houdt Neeltje vol.

‘Ach welnee, boekenwijsheid is niks waard. Al die woorden

[pagina 27]
[p. 27]

dat is maar onzin, je moet het gewoon doen en daar krijg ik de kans niet voor. Ik sta de hele dag in te zepen en te scheren.’

Neeltje is niet tevreden. ‘We hebben er toch voor betaald.’

‘Ja, we hebben er voor betaald, maar in het contract staat nergens wat ik in vier jaar moet leren.’

‘Wel waar. Er staat in het contract dat meester Duval je de kunst van de chirurgie zal leren, met,’ Neeltje haalt diep adem om de deftige zin te zeggen, ‘met den aankleve van dien.’ Ze heeft nooit goed begrepen wat het betekent, maar het moet wel veel zijn.

‘Je hebt gelijk hoor Neeltje, maar dat wat er bij hoort in het chirurgijnsvak, die “aankleve” is vooral scheren en knippen, daar moet de winst uit komen. Meester Duval heeft soms dagen niets te doen met zieken, dan zit hij kletspraatjes te houden met andere chirurgijns. En maar roddelen over elkaar. Ze zijn zo neringziek, die lui, ze weten precies wie welke patiënt behandelt en o wee als er eens een zieke naar een andere chirurgijn loopt, dan is er ruzie in het gilde.’

‘Toch moet je meer zelf studeren,’ vindt Neeltje. ‘Je kan best wat leren uit de boeken, dan lees je maar na het scheren.’

‘'s Avonds ben ik moe, dan wil ik slapen.’

‘Slapen, onzin, je zit in de herberg met de andere leerlingchirurgijns, daar jaag je al je geld erdoor.’

‘Je bent goed op de hoogte, hoe vaak zit ik dan wel in de herberg?’

‘Te vaak.’

‘Van wie weet je dat?’

‘Dat hoor ik van de meiden in de keuken.’

‘Die Kaat zeker, dat is nogal een mooi type. Die zuipt als een kerel en vloeken - dat is gewoon verschrikkelijk.’

‘Blijf daar dan weg, je hoort niet in de kroeg.’

Valentijn zucht. ‘Hij, die zegt dat vrouwen engelen zijn heeft nooit een zus gehad. Ik wou dat ik in een andere stad leerling geworden was.’

Zwijgend lopen ze door, allebei een beetje boos.

 

Het is een stralende zondagochtend in mei, ze naderen het dorp. Er zijn steeds meer mensen op de dijk, allemaal in hun zondagse kleren. De torenklok luidt, iedereen is op weg naar de kerk. Va-

[pagina 28]
[p. 28]

lentijn en Neeltje groeten bekenden, gesprekken volgen niet, al kijken de mensen wel nieuwsgierig. Op weg naar de kerk moet je alle aandacht houden bij de dienst die komt, dan loop je niet zomaar te kwebbelen.

Ook Valentijn en Neeltje gaan naar de kerk. Op het kleine kerkplein zien ze moeder met de kinderen. De kleintjes juichen en dansen om Neeltje heen, ze hebben allang de mand gezien en ze weten dat daar lekkere dingen in zitten. Neeltje kust haar broertjes en het kleine zusje. Ze stopt ze snel een stukje marsepein toe. Dan kust ze haar moeder. Wat ziet moeder er slecht uit, klein, dik en met een bleek gezicht, zou ze ziek zijn? Nog steeds draagt ze die sombere weduwekleren, dat maakt Neeltje elke keer weer razend. Vader is nog niet dood. Hij leeft, hij komt thuis, misschien morgen al.

Ze gaan de kerk in, Neeltje zit tussen de kinderen, Valentijn schuift in de bank naast zijn moeder, dat is vaders plaats. Neeltje weet wel dat Valentijn moeders lieveling is maar toch steekt het haar. En wat moet die oude boer aan de andere kant van moeder? Dat is toch een weduwnaar uit de polder?

De kinderen zijn druk, Neeltje heeft moeite ze stil te houden. Een van de jongetjes probeert in de mand te graaien. Hij krijgt een harde tik op zijn vingers en is verder rustig. Het orgel speelt al en de dienst begint.

De jonge dominee preekt heel lang en heel nadrukkelijk over de smalle weg en de brede weg. Hij vindt ons zeker reuze stom, denkt Neeltje, want hij zegt zes keer hetzelfde. Om het nog duidelijker te maken roept de predikant met lange uithalen dat je op de smalle weg wel arme mensen zult vinden die daar lóóópen, maar geen rijken, want die ríjijijden in koetsen, die zijn zòòòndig. Neeltje lacht stilletjes. Ze ziet de familie Van Swaenswijck in hun pronkerige rijtuig, alle drie op de bréééde weg.

De kinderen vervelen zich, de kerkdienst duurt al langer dan een uur en het eind is nog niet in zicht. Neeltje stopt de kleintjes nog maar eens wat zoetigheid toe. Ze kijkt voorzichtig rond. Overal aandachtig luisterende mensen en kinderen die turen naar stofjes die dansen in een baan zonlicht. Ze ziet haar moeder met die vreemde man naast haar. Niemand schijnt het gek te vinden, ze zijn er zeker al aan gewend in het dorp. Wat heeft moeder met die vreemde kerel?

[pagina 29]
[p. 29]

Na de kerkdienst wordt duidelijk dat de oude boer een vaste bezoeker is in het armelijke huisje. Hij loopt gewoon met het gezin mee en blijft zelfs eten. Neeltje weet niet wat ze er van denken moet. Als ze even met moeder alleen is vraagt ze: ‘Is hij vaak hier?’

‘Sinds je vader er niet meer is helpt boer Jaspers me en ik ga daar wel eens werken,’ zegt moeder verlegen.

‘Maar vader komt toch terug!’ roept Neeltje uit.

Moeder kijkt verschrikt om, in het kamertje gaat het gesprek van Valentijn en boer Jaspers ongestoord door, ze hebben niets gehoord. ‘Je vader is verdronken,’ zegt moeder afgemeten. ‘Dat weten we allemaal.’ Er komen tranen in haar ogen terwijl ze dit zegt. Ze ziet er oud en moe uit in haar armelijke kleren.

Neeltje is razend. ‘Vader is helemaal niet verdronken, hij leeft, hij komt terug! Leunis heeft hem gezien op de rotsen in Engeland.’

‘Ach, kind, je gelooft toch zelf niet dat het waar is wat Leunis vertelt? Hoe lang is het nu al niet geleden? Bijna een jaar. Je moet niet dromen, het leven gaat door, er zijn er nog vier in huis die ik te eten moet geven.’

‘Daar heb ik een hele mand vol voor meegebracht.’

‘Dat is erg lief van je, bedank Stijn, maar je weet zelf ook wel dat we daar nog geen week van kunnen eten.’

‘Als je opeters van buiten haalt niet,’ zegt Neeltje bits.

Moeder zucht. ‘Laten we naar binnen gaan, het eten is klaar.’ Met moeite tilt ze de zware ketel van het vuur en zet het eenvoudige maal op tafel. Ze bidden en eten, het is stil rond de tafel. De kleine kinderen staan en moeten hun mond houden. Neeltje en Valentijn hebben een stoel, zij eten zwijgend.

De oude boer smakt en slurpt, hij zegt ook niets en moeder zit diep over haar bord gebogen om niet te laten zien dat ze huilt. Neeltje loert over haar bord naar moeder. Zo zie ik er later ook uit, denkt ze. Net zo klein, dik en oud, oud vóór je tijd door armoe en ellende. Ze heeft medelijden met haar moeder en ze haat die slurpende, smakkende kerel. Waarom is moeder niet wat flinker? Ze kan toch wel even wachten. Vader moet terugkomen!

Na de maaltijd leest Valentijn voor uit de bijbel, hij leest mooi en duidelijk. Moeder knapt er echt door op. Trots kijkt ze naar haar jongen. Ja, ja, háár jongen, denkt Neeltje. Als die niet al het

[pagina 30]
[p. 30]

geld nodig had gehad hoefde ze niet de hulp te aanvaarden van die lelijke ouwe vent.

 

Het bezoek aan het dorpje bij de rivier duurt kort. Veel te kort, vinden de kinderen. Te kort ook voor moeder die steeds met haar grote zoon wil praten. Neeltje valt het bezoek voor het eerst in haar leven lang. Ze speelt wat met de kinderen, maar ze is blij als ze weer terug kan gaan naar de stad. Voor het eerst heeft ze het gevoel dat ze naar huis gaat als ze terugloopt naar de zorgzame Stijn.

Zwijgend stappen broer en zus over de dijk. Neeltje huilt, Valentijn ziet het. ‘Wat is er?’ vraagt hij. ‘Over een maand kom je toch weer.’

‘Ik huil niet omdat ik wegga, ik huil om wat ik daar gevonden heb.’

Valentijn begrijpt haar niet. ‘Die vent in huis,’ verduidelijkt Neeltje, ‘die hoort daar niet.’

‘Boer Jaspers,’ zegt Valentijn verbaasd. ‘Dat is toch een aardige man, ik geloof dat moeder hem ook graag mag.’

‘Dat is het hem juist,’ barst Neeltje los. ‘Daar gaat het nu net om. Ze verraadt vader, hij is verdomme helemaal niet dood, is ze belazerd om zo maar ineens een andere vent in huis te halen.’ Op de stille dijk laat ze haar tranen de vrije loop.

Valentijn is geschrokken. ‘Nou, nou, jij leert wel vloeken in die keuken bij Van Swaenswijck, zeg. Je weet toch net zo goed als ik dat vader verdronken is.’

‘Dat is niet waar,’ gilt Neeltje. ‘Dat is een gore rot leugen! Jullie liegen allemaal omdat je dat wel gemakkelijk vindt. Leunis heeft hem op de rotsen gezien, vader is op weg naar huis!’

Valentijn zucht als een wijze oude broer. ‘Lieve zus, ik zou dat verhaal van Leunis net zo graag geloven als jij, maar je moet toch ook toegeven dat het niet nodig is een maand of tien te reizen van Engeland naar Nederland.’

‘Hij kan wel gewond zijn, misschien is hij ziek geworden.’

Valentijn haalt zijn schouders op. ‘Er kan zoveel gebeurd zijn. Je moet reëel blijven. Vader is overboord geslagen en niemand heeft hem meer gezien behalve die ouwe Leunis, dat is nu bijna een jaar geleden, hij moet wel dood zijn.’

Neeltje blijft op de dijk voor haar broer staan, ze kijkt hem

[pagina 31]
[p. 31]

strak aan. ‘Als wij samen naar Engeland kunnen gaan, help je me dan vader te zoeken?’

Valentijn kijkt naar zijn zusje, ze ziet er fel en parmantig uit in haar zondagse kleren, hij heeft medelijden met haar. Hij trekt haar tegen zich aan en zegt: ‘Ja hoor Nelis, ik ga met je mee, al was het naar het andere eind van de wereld.’

Neeltje huilt bij haar grote broer, het is weer net als vroeger. Zij heeft verdriet en hij troost haar.

 

Voor het huis van Van Swaenswijck nemen ze afscheid, de zondag is bijna voorbij.

‘Je weet wat je beloofd hebt hè?’ zegt Neeltje nog eens.

‘Al was het naar het andere eind van de wereld,’ lacht Valentijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken