Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zwanen op de Theems (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zwanen op de Theems
Afbeelding van Zwanen op de TheemsToon afbeelding van titelpagina van Zwanen op de Theems

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.17 MB)

Scans (16.50 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zwanen op de Theems

(1988)–Nanne Bosma–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

In goed gezelschap

De volgende ochtend ervaart Nelis wat reizen op een duo-zadel betekent. Ze staan op tijd klaar bij het landhuis. Daar is het al een hele drukte; er zijn pakpaarden voor de bagage, vijf gewapende bedienden te paard, twee deftige heren en een jonge vrouw.

John voert het woord, hij doet het met zwier en charme. Nelis houdt zich maar stil. Zij voelt zich niet op haar gemak. Het is hier nog deftiger dan bij Van Swaenswijck en nu staat ze aan de kant van de bazen. Het personeel behandelt haar zeer beleefd.

De jonge vrouw uit het huis rijdt op een eigen paard. Zij heeft heel veel bagage. Uit gesprekken maakt Nelis op dat die vrouw ergens in de buurt van Canterbury gaat trouwen. Dat wordt helemaal duidelijk als ze wenend afscheid neemt van haar moeder. De mannen schijnen haar vader en haar broer te zijn.

Alice komt op een duo-zadel bij John. Hij zit fier te paard en het meisje klemt zich vol vertrouwen aan hem vast.

‘Kom jij maar bij mij jochie,’ zegt een zware stem.

Nelis kijkt op. Een dikke man op zo'n heel groot paard kijkt haar vriendelijk aan. Zijn zadel is extra lang; op dat smalle, harde randje achter de dikkerd is er plaats voor Nelis.

Een andere bediende tilt haar op. Daar zit ze dan, hoog boven de grond.

‘Houd je maar goed aan mij vast jochie,’ zegt de dikkerd.

Nelis merkt al gauw hoe nodig dat is. De stoet zet zich in beweging en nu volgen uren van genadeloos door elkaar geschud worden. Het gaat wel snel, dat is het enige voordeel van deze marte-

[pagina 187]
[p. 187]

ling. Nelis leert haar bewegingen aan te passen aan het ritme van het paard, ze wipt op en neer, net als de ruiter, dat scheelt in het schokken. Eerst kwam ze steeds neer als het paard net omhoog bewoog, later gaat dat beter.

De anderen schijnen paardrijden heel gewoon te vinden. Ze praten onderweg heel genoeglijk met elkaar. Gesprekken waarbij John Browne iedereen aan het lachen krijgt. Zelfs de treurige jonge vrouw, die nog verdrietig is na het afscheid van het ouderlijk huis, lacht om zijn grapjes.

Alice deint met haar John mee op en neer in het ritme van het paard, ze is in de zevende hemel. Jij gaat trouwen, denkt ze als de jonge vrouw naast hen rijdt, maar ik ook, heel gauw.

 

Ze stoppen onderweg bij een herberg om er iets te eten, dan gaat het weer snel verder. De bedienden rijden voor en achter de kleine stoet en speuren rond. Gelukkig is er die dag nergens een boef of struikrover te zien.

Ze bereiken een mooi klein landhuis, waar ze kennelijk al verwacht worden. Een heer, even oud als de vader van de jonge vrouw, staat op het bordes. De begroeting is hartelijk. Dat er drie gasten meer zijn schijnt niemand erg te vinden. Nelis begrijpt dat het allemaal familie is. De jonge vrouw spreekt de gastheer aan als oom Geoffrey.

Er is een uitgebreid diner. Nelis zit voor het eerst aan een tafel waar ze bediend wordt in plaats van zelf te bedienen, een vreemd gevoel. Het eten smaakt er niet minder om.

Na de maaltijd zit men nog enige tijd bijeen in een ruime hal waar zelfs twee open vuren branden. Er zijn in dit huis nog drie dochters, jonge meisjes van hooguit twaalf tot veertien jaar. John Browne heeft veel succes met een spelletje waarbij hij met hazelnoten op de rand van het vuur de huwelijkskansen van de jongedames voorspelt. Bij het andere vuur zitten de twee oudere mannen ernstig te praten. De gastvrouw houdt met een borduurwerkje in de hand haar ‘kleintjes’ in de gaten.

Nelis heeft grote moeite de gesprekken te volgen, het gaat zo vlug en ze is zo moe.

De gastvrouw merkt het. ‘Ik denk dat onze jonge zeeman wil gaan slapen,’ zegt ze.

Nelis wordt de weg gewezen naar een smal bed op de zolder.

[pagina 188]
[p. 188]

De gastvrouw verontschuldigt zich uitvoerig dat ze zo'n bescheiden bedje moet aanbieden.

‘Het is ineens zo vol in huis, we vinden het heel plezierig dat jullie mee gekomen zijn, maar dit is slechts een klein huis, zoals je ziet.’

Nelis vindt het allang best. Het is voor het eerst in weken dat ze in een bed slaapt.

De matras is hard, de kamer is koud, dat geeft allemaal niet. Ze slaapt en rust uit. De volgende dag zal nog lang genoeg zijn.

 

En de volgende dag is lang, heel lang. De mannen willen in één ruk doorrijden naar Ashford, ook al is het zondag. Daar zullen ze in een herberg overnachten om de dag daarna Canterbury te bereiken.

Alles wat de vorige dag pijn is gaan doen voelt Nelis nu dubbel. Ze voelt elke kuil, elke oneffenheid waar het paard een vreemde beweging maakt. De dikke man blijft opgewekt, hij is onvermoeibaar.

De herberg in Ashford biedt uitkomst. Nelis kan van het paard af en staat eindelijk weer op de grond. Ze eten; alles wordt betaald door hun gastheer, de vader van de bruid. Nelis heeft er geen idee van wat dat allemaal moet kosten, ze krijgen zo'n uitgebreid diner. Er is voor haar zelfs een kamer helemaal apart, een klein kamertje, maar toch een eigen hokje.

Ze blijft die avond niet lang op. Daardoor mist ze de laatste voorstelling van de oplichter John Browne. Hij vertelt weer de prachtigste verhalen, drinkt - op rekening van zijn gastheer - heel veel wijn en blijft tot het eind van de avond helder wakker.

De vader en de broer worden slaperig, de jonge vrouw is al gaan rusten en Alice moet van John voorlopig op haar kamer blijven. De bedienden waren eerst in een ander deel van de herberg luidruchtig, maar die zijn ook gaan slapen.

Het laatste verhaal van John heeft niet meer de volle aandacht van de gastheer. De oude man zit te dutten in zijn stoel.

‘We kunnen maar beter gaan slapen,’ lacht de zoon. ‘Het was goede wijn.’ Eerbiedig wekt hij zijn vader en geleidt de oude man naar zijn kamer. ‘Morgen is hij weer helemaal hersteld,’ zegt hij geruststellend tegen John.

[pagina 189]
[p. 189]

Die put zich uit in fraaie beleefdheden. Hij verlaat als laatste de gelagkamer en geeft de waard een flinke fooi.

‘Ik moet wat eerder weg dan de anderen. Hoe laat gaat de stadspoort open?’

‘Dat is pas om zes uur,’ zegt de man.

‘Dan moet ik al in Rochester zijn,’ mompelt John alsof hij met de zaak verlegen is.

De waard weet raad. ‘Ik kan wel even met de nachtwacht praten,’ zegt hij met een knipoog. ‘Als u hem de hand een beetje smeert, kan die poort wel eerder open.’

John begrijpt de wenk. Hij geeft een fooi mee voor de poortwachter en zegt: ‘Twaalf uur lijkt me geschikt.’ Zo is het geregeld.

 

Tegen middernacht komt John bij Alice.

‘Pak je spullen, we gaan.’

Het meisje is al helemaal klaar. Ze legt een slordig geschreven briefje op haar kussen en volgt haar man.

Ze halen met hulp van de waard een paard uit de stal, verder merkt niemand dat John Browne en Alice de herberg verlaten. De waard zal zwijgen, de stadswacht houdt ook zijn mond wel.

De klok slaat twaalf als een ruiter met een meisje op het duozadel de poort uitrijdt. Alice huivert. Het is het spookuur.

 

Op maandagochtend breekt de hel los. Men ontdekt de vlucht van John Browne en Alice en men mist een van de beste paarden. De vader raast en tiert, hij roept de herbergier ter verantwoording, maar die heeft uiteraard ‘niets gezien’. De boze edelman gaat naar het stadsbestuur; de poortwachter wordt ondervraagd, maar die weet ook niets. Het is een raadsel. De oplichter en zijn vriendin schijnen in lucht opgelost te zijn.

Men kijkt ook Nelis lelijk aan. Wat weet zij hiervan? Zit zij ook in het komplot?

‘Deze Hollander heeft hier niets mee te maken,’ zegt de jonge vrouw heel stellig. ‘Dat stel bemoeide zich bijna niet met hem, die gingen helemaal in elkaar op. Ik denk dat het een doodordinaire schaking is, hij mag niet met haar trouwen en hij heeft haar ontvoerd. Ze hadden een veilig geleide nodig en dat mochten wij geven.’

[pagina 190]
[p. 190]

Haar vader bedaart een beetje. ‘Ik had beter moeten weten,’ zegt hij. ‘We hadden geen van allen van de familie gehoord die die vent noemde. Hij heeft ons allemaal bedrogen.’ Hij zwijgt en voegt er dan fel aan toe: ‘Maar die waard en die poortwachter weten meer, die kerels zijn omgekocht.’

‘Dat is niet te bewijzen, vader,’ zegt de jonge man rustig.

‘Niet te bewijzen, maar het is wel zo.’

De onschuld van Nelis blijkt overduidelijk als een kamermeisje het briefje brengt dat Alice op haar kussen achterliet. Daar staat in onhandig handschrift: ‘Nelus hep er niks mee te make’ en dan een haal die ongeveer als ‘Alice’ gelezen kan worden.

De emotie neemt af. De oude heer is zelfs zo sportief Nelis ondanks het gebeurde mee te nemen naar Faversham.

Tegen tien uur gaan ze op weg. Nog ruim twintig kilometer op dat harde zadel, dan zal Nelis haar vader zien...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken