Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het revier (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het revier
Afbeelding van Het revierToon afbeelding van titelpagina van Het revier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.48 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het revier

(1978)–Taecke J. Botke–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 15]
[p. 15]

Het Godsbestaan

Het was augustus en warm. In de barak waren alle ramen dicht. De meesten sliepen snurkend, met het hoofd op tafel. Het geluid was massief; de stank eveneens. Vooral de zwarthandelaren, die onlangs in deze barak waren ingedeeld, ventileerden op navrante wijze. Zij vormden een ‘cercle à part’, niet zozeer omdat wij ons boven hen verheven voelden, maar veeleer omdat zij - gehuld in de herinneringen aan hun welstand - aan elkaar genoeg hadden. Aan onze tafel werd gediscussieerd. In het gewone leven houd ik discussies voor een vreugdeloos vermorsen van een tijd die beter te gebruiken ware. Mijn eigen meningen zijn goeddeels onverdedigbaar en in elk geval voor anderen onbruikbaar. De bekering van die anderen is dus bij voorbaat uitgesloten. Er is mij bovendien niets aan gelegen. Zodra een ander de juistheid van mijn meningen gaat inzien, acht ik de tijd gekomen om eraan te twijfelen. Mijn meningen stemmen overeen met gedrag en wangedrag van hun bezitter. Ik colporteer het een noch het ander. Maar in een hete barak komen de dingen anders te liggen. Daar vervult de discussie een taak gelijk te stellen aan het schaakspel. Men zet een mening, en de ander doet een tegenzet. Mijn zetten werden altijd ingegeven door wat mijn voorganger te berde bracht. Met zijn verkondigde opinies had ik meestal even veel of even weinig te maken als met de koningin, de paarden en pion-

[pagina 16]
[p. 16]

nen van het schaakspel. De predikanten echter die onze groep doorspekten dachten daar anders over. Sinds Luther stáán die ergens voor en kunnen niet meer anders. Dat siert hen, en geeft ons volk de kracht om zich in zware tijden op de been te houden. Ook de dominees zelf hielden zich met hun overtuigingen op de zware benen. Een aanblik die geestelijk ontzag inboezemde. Een kapelaan zorgde voor de tegenstem; een humanist deed een ethische duit in het zakje, en voor de rest zorgde de gescheidenheid der predikanten in verschillende geloofsrichtingen voor voldoende gesprekstof. Er werd breed en diep gepraat. Doch toen het hoogste, dat tevens het diepste bleek te wezen, ter sprake kwam, verscheen een ‘Obergefreiter’ aan de ingang van de barak. Verveeld en steentjes schoppend was hij langs geslenterd, maar toen hij onze tafel zag waar kennelijk iets aan de hand was, had hij besloten om naar binnen te gaan. Hij vond het gepraat der geestelijken een mooie kans op vermaak. Hij schreed op onze tafel toe. Wij vlogen overeind en bewezen hem de verschuldigde eerbied. Hij beval ons, op een rij te gaan staan: ‘Ihr Pfarrer...’ Kennelijk had hij ons allen bij de geestelijke stand ingedeeld. Met hetgeen de handelsreizigers in ‘Weltanschauung’ hem geleerd hadden, begon hij het geloof te bejegenen. Het klonk jeugdbewogen en dom. Niemand hoefde er op in te gaan en het vermaak was aan ons. Totdat hij een kans zag ons uit te dagen en tot antwoord te verplichten: ‘Gibt's ein Gott? Ja, drei Tage Nasszelle. Nein, ein Brot’. Hij was verrukt over zijn vondst. Alleen in het brein der ‘Herrenmenschen’ kon zo'n geestrijk idee ontstaan. Vorsend keek hij ons aan en genoot van de ingetreden verwarring. Ook vergat hij niet zich zo op te stellen dat de zwarthandelaren goed konden zien hoe ‘die Pfarrer’ in het nauw gedreven werden door een ss'er. Hoe zouden ‘diese verdammten frommen Leute' zich uit de situatie redden: drie dagen cel, nat en donker, of een extra brood. Geen God of wel een God...

[pagina 17]
[p. 17]

Was het eigenlijk wel de moeite waard, bedacht ik, om een dergelijk offer te brengen? Wat ging het die vlegel aan of ik al dan niet in God geloofde? Moest ik hem echt de pret gunnen, ons drie dagen met het onderlijf in 't water te laten zitten? Alleen omdat we voor onze waarheid instonden? Voor de geestelijke herders lag 't anders dan voor mij. Zij waren eigenlijk beroepshalve verplicht voet bij stuk te houden. Martelaren te zijn voor een geloof dat er al zoveel had voortgebracht.

Voor mij heeft het martelaarschap voor welke zaak dan ook nooit enige bekoring gehad. Op de eerste plaats heb ik weinig meningen die ik niet bereid ben van tijd tot tijd voor andere te verruilen. En voor zover ik bij mijn meningen blijf, echt en diep overtuigd, behelzen ze dingen die nooit het Hogere beroeren. Ze hebben meer te maken met de manier waarop ik thee zet, of palingsoep maak. Of met de kleur van m'n dassen en de naam van m'n hond. In zulke dingen ga ik voor niets en niemand op zij. Maar de vraag of God bestaat, doet me weinig. Soms lijkt me dat er wel iets voor te zeggen valt, op andere ogenblikken lijkt het me nogal ongerijmd. Ik ga daar geen drie dagen voor onder water zitten. Bovendien: waarom zou ik die ss-lummel de lol gunnen die hij zich voor ogen stelde. Ik zou hem antwoorden, in mijn versierdste Duits, dat ‘wie bekanntlich der Führer gesagt hat’ enzovoorts.

Ik wás het eerst aan de beurt. ‘Und jetzt du, Pfarrer’. Er zijn mij weinig waardigheden toegeschreven in dit leven. Maar deze was wel het minst verwacht; ik mis volkomen de morele bagage om dit beroep zijn aanzien te geven. Het martelaarschap eraan verbonden, ligt als gezegd volkomen buiten mijn reikwijdte. Ik antwoordde derhalve volgens plan: ‘Wie bekanntlich der Führer gesagt hat...’

De lol was er meteen voor hem af. Zodra zo'n hoge autoriteit in het geding werd gebracht, viel er niet meer te schertsen. De

[pagina 18]
[p. 18]

Pfarrer stelde diep teleur. Nijdig beet de ‘Obergefreiter’ zijn stomp sigaar kapot, draaide zich om en verdween. De zwarthandelaren uitten voorzichtig hun respect voor de geestelijke stand. ‘Het zal wel een jesuïet zijn’, hoorde ik mompelen.

 

Het brood kwam nooit, maar voor de cel waren we met z'n allen bewaard gebleven. Het gesprek werd voortgezet: ‘Of een man het recht heeft, onder gegeven omstandigheden en ten overstaan van bepaalde lieden, het bestaan van God in twijfel te trekken.’ Ik werd gered. Onschuldig bevonden. Ik had immers niets in twijfel getrokken. Ik had de Führer in 't geding gebracht, en voor diens rekening en verantwoording de zaak in 't midden gelaten. Misschien ligt er toch een loopbaan voor mij in 't geestelijke.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken