Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
Afbeelding van Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrikToon afbeelding van titelpagina van Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.77 MB)

Scans (7.20 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik

(1924)–Tjeerd Bottema–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]


illustratie

I. Hoe doove Jabik aan het tooverboek ‘Hocus Pocus’ kwam.

De oude toovenaar, die aan den rand van 't groote donkere bosch woonde, was dood. Hij werd begraven in een hoek van 't oude kerkhof en niemand betreurde zijn dood, want men hoopte eindelijk van die vervelende en benauwende tooverkunsten verlost te wezen.

Van hetgeen hij nagelaten had in zijn oude huisje, werd een verkooping gehouden, waarvan de opbrengst aan de armen zou komen. Leepert, de oude grijze kraai van den toovenaar, kon niet verkocht worden; die was, toen de honger hem begon te plagen, door den open schoorsteen ontvlucht en zocht zijn voer op de akkers. De oude kraai kon praten en menigmaal heeft hij de menschen hevig doen schrikken, door ineens met zijn krassende stem te roepen: ‘Kun je fluite? Wil je de kraaienmarsch eens blaze?’ Dat was zijn lijfspreuk en heelemaal niet kwaad bedoeld.

[pagina 2]
[p. 2]

Zoo men de kraai al niet kon verkoopen, al het andere dat den toovenaar had toebehoord, werd verkocht. Daar was bij een wrakke tafel met geheime laadjes, een opgezette krokodil met oogen, die licht gaven in het donker, een flesch met giftige slangen op sterk water, glazen trechters en buisjes en flesschen van vreemden vorm, een gebarsten tooverspiegel en nog veel, veel meer zonderlinge zaken.



illustratie

Menigeen, die de vreemde uitstalling zag, die verkocht zou worden, schudde het hoofd en zei: ‘Wie kan nu zulke spullen gebruiken; nergens goed voor.’

Maar de veilingmeester klom dapper op zijn hooge zitplaats boven op een tafel, die voor een dorpsherberg tegen den muur was gezet en het eene stuk na het andere vond een kooper.

‘Och, 't is voor de armen’ zei dikwijls een kooper; ‘mijzelf is 't geen roode duit waard.’ De veilingbaas had juist den

[pagina 3]
[p. 3]

krokodil met zijn lichtende oogen aan een nieuwen baas geholpen en hield nu een oud, dik, verfomfaaid boek omhoog. ‘Wie biedt er geld voor, wie biedt er geld voor!’ riep hij. Maar niemand had eerst zin in dat oude gehavende boek.

‘Een kwartje’ riep toen een oude vrouw, die gezien had, dat er plaatjes in stonden. ‘'t Is voor mijn kleinkinderen nog wel eens aardig om in te kijken’, zei ze. ‘Die houden nog al van plaatjes kijken.’

‘Niemand meer dan een kwartje....; niemand meer dan een kwartje?’ riep de veilingbaas.

Juist kwam daar langs doove Jabik, een boerenarbeider, die, zooals zijn naam aangaf, aardig doof en daarenboven nogal bijziend was. Hij was erg in zijn schik, want van een rijken boer had hij, voor het terugbrengen van een weggeloopen koe, een daalder gekregen. Doove Jabik was den koning te rijk met zijn schat. ‘Een daalder’ zei hij zachtjes in zichzelven ‘een daalder!’ Hij klemde zijn schat in zijn vereelte vuist en lachte stilletjes. ‘Waarempel’, mompelde hij ‘een daalder’, en toen luider, of hij het zelf bijkans niet kon gelooven: ‘Een daalder!’

Hij had de menschen niet opgemerkt, die voor de herberg naar de verkooping stonden te kijken; maar zijn uitroep: ‘een daalder!’ kwam juist, nadat de veilingbaas geroepen had: ‘niemand meer dan een kwartje?’ De veilingbaas dacht dat ‘een daalder’ een bod was op het oude boek en ging door: ‘een daalder geboden, een daalder geboden. Niemand meer dan een daalder, niemand meer? Niemand? Eenmaal, andermaal en ten derde male.’ Hij tikte met den hamer op het lesse-

[pagina 4]
[p. 4]

naartje voor hem en een knecht bracht het oude verfomfaaide boek bij doove Jabik.

‘Je kunt het meteen meenemen’ schreeuwde de knecht in z'n oor. Hij kende doove Jabik wel en wist hoe het met diens gehoor gesteld was. ‘Meenemen?’ zei de doove; ‘waarom moet ik dat meenemen?’

‘Je hebt het gekocht’ schreeuwde de veilingknecht terug ‘voor een daalder!’ ‘Ikke?’ zei doove Jabik ‘Ikke? Ik wil 't niet hebben!’

Maar toen klom de veilingbaas van zijn tafel af en met een kwaad gezicht riep die: ‘Je hebt een daalder geboden! Er zijn

illustratie

getuigen! We hebben'tallen gehoord! Betalen of de veldwachter komt er bij te pas!!’ Doove Jabik begreep er niets van, maar met een lang gezicht gaf hij zijn pas gekregen mooie blinkende daalder aan den veilingbaas.

En met het oude havelooze boek, dat hem in handen geduwd werd, ging hij mismoedig verder. Hij dacht er over het oude voddige boek in een sloot te gooien, maar dat leek hem toch ook eigenlijk zonde. 't Had hem dan toch een daalder gekost. Hij moest er maar eens in lezen, als hij tijd had. En zoo gebeurde

[pagina 5]
[p. 5]

het dat doove Jabik met het tooverboek van den ouden toovenaar naar huis sjokte.

 

Dien avond zat doove Jabik met een grooten bril op bij het flikkerende licht van een eindje kaars, dat hij op een flesch had gezet, te turen in zijn pas verworven tooverboek. Hij bladerde het oude boek door. Vreemde teekens zag hij er in waar hij niets van begreep. Nu en dan was er een brok dat hij lezen kon.

‘Kwade geesten’ las hij ‘hoe die te gebruiken.’

‘Niks voor mij’ mompelde hij ‘niks noodig’.

‘Hoe het vee te beheksen en ziekten te sturen’.

‘Niks voor mij’ zei hij weer ‘niks noodig.’ Hij bladerde verder ‘Hoe storm op te roepen en donder.’

‘Ook al niks’ mompelde hij weer ‘dat hebben we al meer dan genoeg; 't heele ding is me nog geen roode duit waard en daar heb ik nu een daalder voor betaald’.

Hij bladerde weer wat verder.

‘Hoe een vogelschrik leven in te blazen’ las hij daar.

‘Hé’ zei Jabik ‘wat is me dat?’ en een grijns kwam op zijn gezicht. Vroeger was hij een eerste grappenmaker geweest, tuk op streken en grappen. Zijn doofheid en zijn slecht gezicht hadden van hem langzamerhand een wat eenzelvigen zonderling gemaakt. Vroeger was dat een kolfje naar zijn hand geweest. Vroeger.... och.... misschien nog wel.

Hij trok de flesch, waar hij zijn kaarsje op geplant had, wat dichter naar zich toe; zette zijn bril wat rechter en begon te lezen. Hij las eenmaal, tweemaal het wonderbaarlijke hoofdstuk

[pagina 6]
[p. 6]
met alle aandacht. ‘De elfde dag van de vierde maand’ mompelde hij, terwijl zijn vinger de tooverregels volgde. Paddestoelen met de roode kap en kalmuswortel... en Spaansche peper.., en hondsdraf... trekken op brandemoris... koken met loog in een koperen pan op dorre takken van een doode mispelboom.., als 't kookt, zwavel er bij... dan salpeter...

illustratie

't deksel dicht en elf uur laten staan op een donkere plaats.’

‘Da's een heel gedoente’ mompelde hij verder ‘en dan de rest nog. Het is een heel gedoente’ zei hij nog eens ‘maar als ik die oude vogelschrik van hier naast er mee aan 't loopen kan krijgen, dan is 't mij waarempel de moeite waard’. Hij blies de kaars uit en kroop in de bedstee.

‘De elfde dag van de vierde maand’ mompelde hij weer ‘Da's morgen, waarempel da's morgen .. en de maan .. 't moet

[pagina 7]
[p. 7]

bij heldere maneschijn gebeuren... 't kan wezen dat het morgen volle maan is.’ Hij stapte nog even uit zijn bed en keek door de kleine ruitjes naar den nachtelijken hemel.

Daar stond, stil en statig, de blanke maan in de donkere lucht. ‘Bijna vol’ zei doove Jabik ‘bijna vol en morgen zal ze vol zijn. Waarempeltjes, morgen zal ze vol zijn, of ik wil geen Jabik heeten!’ Toen kroop hij weer in zijn bed en trok de dekens over zijn ooren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken