Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
Afbeelding van Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrikToon afbeelding van titelpagina van Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.77 MB)

Scans (7.20 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik

(1924)–Tjeerd Bottema–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 22]
[p. 22]

IV. Op avontuur uit.

De vogelschrik en de kraai hadden zich te goed gedaan in het huis, waaruit man en vrouw gevlucht waren. ‘Zie je wel’ zei de kraai, wien de kruimels nog om den snavel zaten ‘zie je wel hoe goed het gaat?’ De koolraapmond van den vogelschrik zat nog vol met een portie brood, spek en spiegelei, maar het Zwarte Pietegezicht aan den anderen kant zei: ‘Als 't maar zoo blijft, als 't maar zoo blijft! Ik heb meer van de wereld gezien, weet je!’

‘Wat je hebt, dat heb je!’ antwoordde de kraai ‘en die binne binne, binne binne!’ Hij streek zich over zijn welgevulde buik. In lang had hij niet zoo goed gegeten. ‘En nu gaan we slapen’ zei de kraai.

De vogelschrik klom in de bedstee, maar hij lei niet erg gemakkelijk. Dan weer pruttelde zijn koolrapegezicht: ‘ik kan geen lucht krijgen zoo; ik zit heelemaal met de neus in 't kussen.’ Dan weer, als de vogelschrik zijn koolraap omdraaide riep het Zwarte Pietegezicht: ‘ik word nog platgedrukt zoo en ik kan ook geen lucht krijgen; dat gaat zoo niet, dat gaat zoo niet!’

Op 't laatst begon het den vogelschrik te vervelen; hij nam zijn kop van de houten steele-hals af met masker en al en zette hem op de beddeplank. Toen was er vrede en sliep alles rustig.

De kraai werd 't eerst wakker in den vroegen ochtend.

[pagina 23]
[p. 23]

‘Kra, kra!’ kraste die, ete, ete! en dan gaan we verder de wijde wereld in!’

Toen zette de vogelschrik zijn koolrapekop met het Zwarte Piete masker weer op den steel en klom uit het bed.

‘Goeiemorgen’, zeiden koolraap en masker tegen de kraai.

‘Ook goeiemorge’, zei de kraai.

Op tafel stonden nog de resten van hun avondmaaltijd. Ze gingen weer eten, eten tot er geen kruimel meer over was. ‘Heel veel is er toch niet’ zei de koolraap en het masker voegde er bij: ‘ik heb 't anders gekend toen ik Zwarte Piet speelde; bergen lekkers heb ik gezien, 't eene al fijner dan 't andere.’



illustratie

‘Wacht maar’ antwoordde de kraai; ‘we zullen zien wat we zullen zien en we zullen proeven wat we zullen proeven. Kom maar mee, we gaan op stap.’

Toen gingen in den vroegen morgen de vogelschrik en de grijze kraai op weg, op avontuur uit.

De zon was opgekomen en doorstraalde de dampige nevels van den nacht. Vogels kwetterden in de boomen. Een morgenkoeltje speelde met de jaspanden van den vogelschrik, het lof van zijn koolrapekop wuifde heen en weer.

[pagina 24]
[p. 24]

Aan den kant van den weg lei, mager en uitgeput, een armzalige oude hond.

‘Kun je fluite’, kraste de kraai ‘wil je de kraaienmarsch eens blaze?’

‘Ik kan niet fluiten’, zei de hond, maar, als ik niet gauw wat

illustratie

te eten krijg, zal ik de kraaienmarsch wel moeten blazen’, ‘Kom’, zei de goedhartige koolrapekop van den vogelschrik ‘ga met ons mee; wij zullen je wel voer bezorgen.’

‘En moed houden’ zei het Zwarte Pietemasker ‘moed verloren, al verloren; ga mee, ga met ons mee!’

Toen sjokte de hond achter den vogelschrik aan. Hij ging mee op avontuur uit.

Ze hadden een tijdlang geloopen toen de vogelschrik met zijn koolrapegezicht zei: ‘hoor eens, ik ben dat loopen niet

illustratie

zoo gewend, ik word moe. Ik wou, dat ik een beest had, waar ik op rijden kon’.

‘Ik zie in de verte’, antwoordde de kraai ‘een paard losloopen; misschien is dat iets voor jou. Vooruit maar, we zullen er naar toe gaan’.

Toen ze dicht bij kwamen, zagen ze dat het een heel oude grijze knol was; vel over been.

‘Goeie morgen’ kraste de kraai en: ‘goeiemorgen’ zeiden koolraap, masker en hond tegelijk.

[pagina 25]
[p. 25]

‘Ook goeie morgen’ antwoordde het oude paard.

‘Waar gaat de reis naar toe?’ vroeg de kraai.

‘Dat weet ik niet’, zei het paard. ‘Ik hoorde gisteren de baas zeggen, dat hij mij naar den vilder zou brengen, omdat ik niet meer werken kon. Daar had ik geen trek in en daarom ben ik op stap gegaan.’

‘Ga met ons mee’, zei de kraai ‘Als mijn vrind hier op je rug mag rijden, dan beloof ik je goed voer en een warme stal’.

‘Is je vrind zwaar?’ vroeg het paard.

‘Heelemaal niet!’ antwoordde het koolrapegezicht in de plaats van de kraai. ‘Probeer 't maar eens’, zei het Zwarte Pietemasker.

Toen klom de vogelschrik met veel moeite op den rug van den ouden schimmel. ‘Wel’, vroeg de kraai, ‘zou 't gaan?’ ‘Als ik maar voer krijg’, zei 't oude beestje, ‘dan zal 't best gaan. Zoo'n lichte ruiter heb ik nog nooit op mijn rug gehad.’ ‘Vooruit dan maar’, riep de koolraap ‘Vooruit dan maar’, riep het masker. En daar ging het op een sukkeldrafje verder den weg op. De vogelschrik op den rug van den ouden schimmel, zijn magere stokkebeenen afhangend ter weerszijden, de jas toegeknoopt, het koolrapegezicht naar voren gericht, het Zwarte Pietegezicht naar achteren en het koolraaplof wuivende in den wind.

Achter ruiter en paard sjokte, zielig en mager, de oude hond. Zijn roode tong hing uit zijn bek, zijn vurige oogen zochten voer.

Boven hen vloog de grijze kraai en kraste maar: ‘Kun je fluite, wil je de kraaienmarsch eens blaze?’

[pagina 26]
[p. 26]

Als er menschen op 't veld aan 't werk waren en ze zagen deze wonderbaarlijke optocht, dan smeten ze hun gereedschap weg en gingen er van door...

‘Waar gaan we nou naar toe?’, vroeg het koolraapgezicht aan de kraai, toen die even op den schouder van den vogelschrik zat.

‘Ja waar gaan we naar toe?’, vroeg ook het Zwarte Piete masker. ‘We gaan naar 't huis van den burgemeester’, zei de kraai. ‘Als daar geen goed voer is dan weet ik het niet!’

‘Is 't nog ver?’ vroeg het paard.

‘De eerste hoek om’, zei de kraai, ‘daar tusschen de boomen’. Het paard begon nu al haast voer te ruiken; de hond stak zijn kop in de lucht en snoof en snoof.

De kraai kraste: ‘fleurig an, fleurig an, we komen der al, we komen der al!’

De schoone optocht draaide de oprijlaan naar 't burgemeestershuis in. Het huis lei daar, stil en rustig. Niemand scheen hen nog op te merken.

Bij de voordeur klom de vogelschrik van den rug van 't oude paard af, klom de paar treden van de stoep op en belde aan.

Een dienstmeisje opende de deur. ‘Drie liter’ wou ze zeggen, want ze dacht dat het de melkboer was, die gebeld had; maar de woorden kwamen niet over haar lippen.

Ze gooide de voordeur weer dicht voordat de vogelschrik naar binnen kon komen en ze rende weg naar de keuken, waar ze ontdaan, met een bleek gezicht, op een keukenstoel neerviel.

‘Hoe komen we nu binnen’, zei de vogelschrik, ‘de deur is

[pagina 27]
[p. 27]
dicht’. ‘Kom maar mee’, antwoordde de kraai, ‘naar de achterkant’. Hij vloog zijn makkers voor naar de achterzijde van het huis; daar stond een deur open. ‘Ik ruik haver’, zei 't paard. ‘Ik ruik brood’, zei de hond. ‘Naar binnen dan!’ riep de

illustratie

koolraap ‘Voorzichtig, voorzichtig’, vermaande het Zwarte Pietemasker.

Het paard vond de haverzak in de leege paardestal. Het zei niets meer, het at .. at .. at ..

De hond vond het paardebrood, dat er bij lei; hij zei ook niets meer; hij at .. at .. at ..

‘Dit is niets voor ons’, zei de kraai, ‘wij moeten naar voren’. Toen ging de vogelschrik, met de grijze kraai op zijn schouder, door een marmeren gang naar voren. De kraai snoof de lucht

[pagina 28]
[p. 28]

op van versch brood en ham en rookvleesch en gebakken vischjes en warme koffie.

‘Daar moeten we heen!’ zei de kraai.

De vogelschrik liep op de deur toe, die de kraai aanwees, duwde die open en trad binnen.

Daar zat aan een tafel, volgeladen met alles wat op een frisschen morgen een mensch maar kan verkwikken, de burgemeester.

Kalm en rustig zat hij daar, in een fluweelen ochtendjapon, een muts met bont randje op zijn kaal hoofd.

Zijn deftige witte statiepruik had hij nog niet opgezet.

Hij had een kopje geurige koffie in de hand en met welbehagen dronk Zijnedelachtbare het leeg; langzaam en met smaak.

Hij hoorde de deur, waar hij met den rug naar toe zat, opengaan, maar hij keek niet op, want hij dacht dat zijn vrouw binnenkwam. Toen hoorde hij in eens een stem die zei: ‘Goeie morgen!’ en de burgemeester keek in het slordig uitgesneden koolrapegezicht van den Vogelschrik met het wuivende lof er boven op. Daar zwenkte ineens de koolraap en een Zwarte Pietemasker grijnsde hem aan. ‘Goeie morgen’, zei het Zwarte Pietegezicht.

Daar wipte een groote grijze kraai over de tafel.

‘Goeie morgen’, kraste de kraai ‘kun je fluite? Wil je de kraaienmarsch eens blaze?’

De burgemeester sprong op, of een adder hem gebeten had; het kopje koffie viel uit zijn bevende vingers.

Zijn deftige zware stoel wierp hij omver en hij dook onder

[pagina 29]
[p. 29]

de tafel. Hij trok zijn met bont omzoomde fluweelen muts over de oogen om niets! niets te zien!

Met een flauwe stem riep hij: ‘help, help!’ maar toen hij onder de tafel een por kreeg van een der houten beenen van

illustratie

den vogelschrik durfde hij geen kik meer te geven en bleef bevend en stil onder de tafel zitten. Hij wilde weg, maar durfde niet te vluchten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken