Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik
Afbeelding van Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrikToon afbeelding van titelpagina van Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.77 MB)

Scans (7.20 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wondere verhalen van vader Uggelebug. Deel 1. Doove Jabik en de betooverde vogelschrik

(1924)–Tjeerd Bottema–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 15]
[p. 15]

III. Hoe een gierige boer zijn verdiende loon kreeg.

De vogelschrik keek doove Jabik na toen die wegrende, maar hij volgde hem niet. Hij stapte op en neer, boog zijn armen, wreef zijn beenen, keek eens met zijn maskergezicht naar de lucht en met zijn koolraapgezicht naar den grond en toen begon hij van louter plezier op zijn houten beenen te dansen in het korenveldje. Hij zwaaide met zijn armen in de lucht, knipte met de vingers; zijn koolraap, die wat los zat, draaide om en om en het lof, dat er nog aan zat, zwaaide heen en weer. Hij begon een wijsje te fluiten door zijn breed uitgesneden koolrapenmond en zijn masker aan de achterkant floot mee.

Toen kwam de kraai van den toovenaar uit den hoogen boom vliegen en ging op zijn schouder zitten. ‘Kun je fluite? Wil je de kraaienmarsch eens blaze?’ kraste die. Het was de lijfspreuk van den kraai en heelemaal niet kwaad bedoeld.

Ten laatste was de vogelschrik moe. Hij boog zijn stramme kniëen en ging op een groote kei zitten. De kraai wipte van zijn schouder naar den grond en keek den vogelschrik aan. De vogelschrik keek de kraai eens aan met zijn koolraapgezicht. Toen zwaaide hij de koolraap om en bekeek de kraai door zijn masker.

‘Je zoudt goed gezelschap voor me zijn’ zei de kraai. ‘We moesten maar bij elkaar blijven’.

[pagina 16]
[p. 16]

‘Je zoudt goed gezelschap voor me zijn’ zei tegelijkertijd de vogelschrik ‘we moesten maar bij elkaar blijven’.

‘Accoord’ zei de kraai.

‘Accoord’ zei de koolraap aan den voorkant.

‘Accoord’ zei het masker aan den achterkant.

Toen lachten de kraai, het masker en de koolraap.



illustratie

‘Je spreekt met twee monden’ zei de kraai.

‘Maar mijn hart zit op de rechte plaats’ zei de koolraap en de vogelschrik sloeg zich met de handschoenvuist op de borst dat het stroo kraakte.

‘En ik heb een fatsoenlijk gezicht’ zei het masker ‘aan deze kant tenminste’.

Het koolraapgezicht aan den anderen kant keek kwaad en

[pagina 17]
[p. 17]

wou antwoorden, want die steek onder water kon hij niet verdragen, maar de wijze kraai riep gauw: ‘Geen ruzie tusschen je twee gezichten. 't Eene is mooi... geweest’ zei hij er zachtjes achter ‘en 't andere is solied... zoolang als 't duurt’.

‘En denk er om, spreek om beurten; laat je masker wachten tot je koolraap klaar is of je koolraap wachten tot je masker klaar is.’

‘Best’ zei de koolraap en ‘best’ zei het masker.

‘En’ ging de kraai verder ‘we moeten hier niet op dit roggeveldje blijven zitten. We moeten de wijde wereld in, we moeten ons fortuin zoeken. Ik weet huizen waar eten is, veel en heerlijk; waar je 't goed kunt hebben, dat zeg ik je.’

‘Maar de menschen in die huizen’ vroeg de koolraap, ‘waar blijven die dan?’

‘En laten ze ons binnen?’ zei het masker. ‘Ik geloof er niets van. Als je wat komt brengen, ja, dan moog je binnen, maar als wat komt halen, ho maar! Ik ben vroeger Zwarte Piet geweest; ik weet er alles van. Ik heb heel wat gezien in de wereld.’

‘Geen bezwaren voor den tijd’ antwoordde de kraai. ‘Je gaat maar met mij mee en je zult zien wat je zien zult en je zult proeven wat je proeven zult.’

‘Ik zie daar een lichtje’ vervolgde de kraai ‘laten we het eens probeeren’.

‘Probeeren kunnen we 't altijd’ zei 't Zwarte Piete masker.

‘Vooruit dan maar’ zei de koolraap.

De vogelschrik stond op, de kraai ging weer op zijn schouder

[pagina 18]
[p. 18]


illustratie

zitten en zoo stevenden ze op het lichtje af, dat in de verte scheen.

 

In 't huis waar het lichtje scheen, zat een man aan tafel. Hij zat stevig te bikken. Zijn kaken kauwden het malsche brood met de vette ham. Voor hem stond een broodbak met dikke sneden smakelijk versch wittebrood. Daarnaast stond een halve kaas en op de snijplank een groote ham. De vrouw bakte spiegeleieren met spek op het vuur. De man was naar de markt geweest en laat thuis gekomen, hongerig. Hij at, at, at.

Met de mond halfvol en een grijns van tevredenheid op zijn leelijk gezicht vertelde hij zijn vrouw hoe hij een paar schooiers afgepoeierd had. ‘Pak je weg, heb ik ze gezegd, of je krijgt de stok op de ribben!’

[pagina 19]
[p. 19]

‘Is me dat een volk’ ging de man door. ‘Ze begrijpen net niks! Als je ieder die niks heeft wat zou geven, waar was je dan zelf? Dan had je zelf immers niks over! Niks, geen cent, geen kruimel! O, zoo! Van mij zullen ze 't niet hebben. Geen cent en geen kruimeltje. Ze hebben 't nooit gehad en ze zullen 't nooit krijgen. O, zoo! Zoo ben ik dan, zie je!’

Hij nam weer een homp van het wittebrood, smeerde het dik met boter, lei er een dikke plak ham op, sperde zijn kaken open en nam een groote hap.

Hij had de mondvol nog niet verwerkt, toen er aan de deur gerammeld werd. Nog kauwende ging de man naar de deur toe en deed die open.

Daar zag hij... daar zag hij... een vogelschrik met een koolraap voor kop waar het lof nog aan zat. Op den schouder van den vogelschrik zat een kraai met fel schitterende kraaloogen. Uit den scheef gesneden mond van de koolraap kwam een stem: ‘Heb je wat voor ons te eten, baas?’ Toen zwaaide de koolraap ineens om, het gesneden gezicht verdween en de sidderende man keek in een vaal zwart masker met verkleurde roode lippen. ‘Wat heb je voor ons te eten, baas?’ riep dreigend het zwarte gezicht. De kraai klapte met zijn vlerken en kraste: ‘Kun je fluite? Wil je de kraaienmarsch eens blaze?’

De man deinsde achteruit en zonk ineen. ‘De duivel’ kreunde hij ‘de duivel zelf.’ Zijn vrouw die toe kwam loopen ving hem op. Toen ze het spektakel bij de deur zag hield ze de hand voor de oogen maar haar man liet ze niet los.

Die sleepte ze mee naar het achterhuis, gooide de tusschen-

[pagina 20]
[p. 20]

deur achter zich dicht en haalde een emmer water die ze haar man over 't gelaat gooide. Dat hielp. Hij krabbelde overeind, druipend van 't water. ‘Dat was..., dat was...’ stamelde hij... ‘dat was de duivel zelf. We moeten weg, gauw hier weg!’

Door de achterdeur snelden man en vrouw het veld in.

‘'t Is je straf’ hijgde de vrouw ‘omdat je nooit wat aan een

illustratie

arm mensch hebt gegeven. Je gaf ze de stok op de ribben en nou komt de duivel om je te halen!’

‘'t Zal wel zoo zijn’ kreunde de man onder 't loopen ‘'t zal wel zoo zijn; als ik hier levend afkom dan zal ik... dan zal ik... als er weer een schooier bij mij komt, dan zal ik hem, als hij vraagt om een brood, er wel twee geven! Ja wel twee!’ riep hij nog eens luid en keek om. Hij hoopte dat de vogelschrik hem hooren kon. De maan scheen helder, maar man noch vrouw zagen iets dat hen achterna kwam. Ze waren buiten adem en liepen nu wat langzamer.

[pagina 21]
[p. 21]

De man keek nog eens om, maar zag nog niets.

‘Ja’ zei hij nu ‘als hij vraagt om een brood dan... dan... dan geef ik 't hem; vast en zeker. Van één brood ben je nog niet arm’.

Hij keek nog eens om en zag weer niets.

‘Een half brood heeft men altijd wel liggen’ zei de man nu, dat kunnen ze krijgen in elk geval; of anders een paar hompen... of een paar sneedjes...’

‘Maar’ zei de vrouw ‘waar moeten wij nu blijven, waar moeten we naar toe?’

‘We moeten naar de koning!’ antwoordde de man, ‘die moet het weten! En misschien wil de koning zijn duivelbanner met ons mee laten gaan! Als die er bij komt dan kan de duivel je niets meer maken! Ja, die moeten we hebben, die moet mee! O, dan ben ik voor niks en niemand bang meer! Laat ze dan nog eens aan mijn deur komen om brood. Brood?!

Stokslagen met trapsaus kunnen ze krijgen!

Mee! gauw mee naar de koning!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken