Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het beloofde land (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het beloofde land
Afbeelding van Het beloofde landToon afbeelding van titelpagina van Het beloofde land

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

ebook (2.99 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het beloofde land

(1903)–Ina Boudier-Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 336]
[p. 336]

XXIV.

Eli kwam langzaam vooruit.

De wind was gaan liggen, maar nu en dan vielen groote vlokken.

Hij liep moeielijk den gladden, dalenden weg; bij de kleine hoeve haalde hij zijn paard op, en reed nu verder.

In 't begin was 't hem een rust te zitten, - maar langzamerhand hinderde hem meer en meer het op-en-neer schokken, en hij moest telkens zijn paard laten stappen om het uit te houden.

‘Zóó kom ik er nooit,’ dacht hij dof...

Hij was veel zieker dan den vorigen dag, - zijn hoofd hamerde en belette hem geregeld te denken, in zijn borst piepte het met een zagende pijn. En toch voelde hij zich op

[pagina 337]
[p. 337]

dezen ellendigen tocht geen enkelen keer ongelukkig; als hij weer thuis was, zou alles geleden zijn.

De sneeuw begon dichter te vallen; rondom lag het land verlaten en wit. Hij had de dennenbosschen nog lang niet bereikt, als een zwarte streep lagen zij van verre...

Toen, in die barre eenzaamheid, begon een wilde angst hem voort te jagen.

‘Als ik hier eens viel, en bleef liggen, - ik moet hard doorrijden, dat ik vannacht in Boge kom... God, als ik hier bleef liggen...’

Hij gaf zijn paard de sporen, en rende voort, met duizelende, verdwaasde oogen.

Hij dacht nu zonderling verwarde dingen, aan zijn moeder en aan Berend Ross, aan Fels en aan Hester...

Tot hij met een schok tot helderheid kwam: - ‘'t is onzin, ik kan niet meer denken - wat doe ik toch...’

Tegen donker zag hij een eenzame hoeve; - Boge was nog ver, hij kon zelfs in de donkere lage lucht den toren niet zien.

‘Daar maar heen,’ en hij reed nu weer

[pagina 338]
[p. 338]

beschut tusschen de donkere dennenbosschen.

‘Hier heb ik met Hester gezeten,’ dacht hij verkeerd, en zocht om de plek te herkennen... ‘toèn was 't toch niet zoo ver.’

Hij wist niet meer waar hij was; hij zag dennen en verwarde ze met de bosschen bij Lode; half bewusteloos reed hij aan op de hoeve.

Hij kon zich ook niet herinneren wie er woonde; hij zag mannen buiten komen, die een lantaarn ophielden, en hij hoorde zijn naam noemen.

‘'t Is Eli Bag!’

Hij verwonderde zich flauw; hij ondervond, hoe ze hem van 't paard hielpen, en hem brachten in een weldadig warme kamer - en hoorde zeggen:

‘Hij is ziek - hoe heeft hij nog gereden.’

Hij poogde ook niets uit te leggen; in zijn doffen, droomerigen toestand wist hij niet eens, wie om hem waren. Menschen hielpen hem uitkleeden, en zeiden zachte woorden - een vrouwestem vroeg hem iets.

Hij wist geen antwoord - begreep niet...

Zoo kwam hij in bed, en alleen een flauw

[pagina 339]
[p. 339]

gevoel van dankbaarheid kwam over hem, dat hij lag.

Om hem bleven de menschen nog; hij bekommerde zich niet om hen, niet om iets; na een poos zonk hij weg in droomen.

Het waren zonderlinge droomen; hij ging over wijde, wijde velden, en om hem was de blauwe damp van een koelen, rustigen herfstdag... wanneer was dat óók zoo geweest?... de lucht ook was koel en blauw, maar de nevel voor hem was toch dicht, - en hìj ging er door, langzaam, altijd maar verder over de velden... hij moest ergens naar toe, - waarheen - dat wist hij niet, - maar 't was iets goèds - iets goèds - en hij haastte niet, - hij ging langzaam, langzaam door de blauwe nevels - want 't was zoo rustig...

In den morgen gingen de droomen weg; wakker, lag hij dof te zien naar het donkere licht van den wintermorgen.

‘Dat blauwe - dat was weg... nu wist hij het weer - hij moest verder; - hoe kwam hij hier...?’

[pagina 340]
[p. 340]

Hij herinnerde zich flauw iets; tweemaal probeerde hij op te staan, en viel weer om.

‘Ik moèt,’ zei hij, terwijl 't angstzweet hem uitbrak, - ‘ik wil naar Hester.’

Hij stond, en kleedde zich aan, zich overal aan vastgrijpend.

Zoo vonden de menschen hem.

Ze zagen hem verwonderd aan, en vroegen, of hij niet wilde blijven.

Hij zag nu: er was een vader, een stoere oude boer, en een stevige roode jongen; de moeder was klein en gerimpeld.

En hartelijk, met hun schaarsche woorden, zeiden ze hem te blijven.

‘Waarom blijf je niet hier? M'n zoon herkende je - je was heel ziek.’

Eli trachtte te blijven staan.

‘Ik dank jullie - ik ben nou weer beter - ik moèt in Lode zijn.’

‘'t Is onmogelijk,’ zei de oude boer, ‘je kan geen uren achter elkaar op 't paard zitten.’

‘Vader, geef 'm den wagen,’ zei de jongen.

‘Zie je, wij kunnen je niet brengen, we

[pagina 341]
[p. 341]

moeten naar Brogs straks, maar den eenen wagen kan je krijgen.’

‘Als de weg niet te slecht is...’

‘Dat is ie niet -’ zei de jongen, - ‘de sneeuw ligt niet hoog, 't is alleen glad...’

‘Vooruit dan maar,’ en ze gingen den wagen inspannen.

Onderwijl bleef de oude vrouw bij Eli.

‘Een heel eind nog in zoo'n weer,’ en ze zag medelijdend naar Eli, die hijgend, ineengedoken op zijn stoel zat.

‘Ik ben gauw thuis,’ zei Eli meer tot zichzelf dan tot haar... ‘bij Hester...’

‘Hester Ross - ik dacht eigenlijk, dat ze je vrouw al was, - maar och, je leeft hier zoo afgezonderd.’

‘Van 't voorjaar.’

Hij glimlachte; een wonderlijke blijmoedigheid bezielde hem door zijn ellendigen, zieken toestand heen.

De vrouw zag hem oplettend aan, en dacht:

‘Hij ziet er niet uit als een, die alles verloren heeft, en ook niet om de menschen te bedriegen, - maar ze vertellen zoo véél,

[pagina 342]
[p. 342]

- je moet eigenlijk van 'm houden, als je 'm aanziet, - 't gaat me aan mijn ziel om 'm te laten gaan...’

‘De wagen is er,’ kwam de man zeggen.

Ze hielpen hem nu in den wagen, en dekten hem met een warm kleed en zeiden hem vaarwel met vriendelijke, korte woorden.

Eli dankte de goede menschen - den wagen zou hij terug laten brengen.

‘Dàt komt terecht - goeie reis.’

Het was beter nu in den wagen, hij was meer beschut tegen den fellen, scherpen wind.

Hij zat, leunend tegen den zijkant, en hield het paard met slappe teugels.

Toen hij een half uur gereden had, werd hij weer veel erger; hij kon niet meer berekenen waar hij was, - hij liet 't paard gaan, den rechten weg langs, zonder éénig vermogen het te besturen.

Zoo reed hij langen tijd, zonder besef voort. Uren en uren.

Eéns zag hij op met loodzware oogen, en onderscheidde flauw de eerste schaapskooien.

[pagina 343]
[p. 343]

Het paard stapte, brieschend, den kop gebogen tegen de jachtsneeuw.

Was hij nog ver?

Het leek late middag te zijn, - 't werd schemer. Had hij zóó lang gereden?

Hij wist niet hoe dicht hij nu bij Lode was, hij wist niets meer; dof staarde hij over het sneeuwveld zonder iets te herkennen.

Hij verlangde te liggen... moe liet hij zich op zij vallen, de teugels nog in de hand.

Het paard voelde den ruk - en stond nu stil.

Eli merkte het niet; de droomen van dien nacht kwamen terug... hij ging weer over de wijde velden in den blauwen nevel - langzaam en rustig... naar iets goèds - iets heerlijks...

 

Hij kwam tot bewustzijn door iets donkers voor zijn oogen.

En voelde dat hij werd opgebeurd, van den wagen getild en weggedragen.

Moeielijk lichtte hij zijn hoofd op, om te zien.

[pagina 344]
[p. 344]

Adam...

Met een snik van zich veilig voelen sloot hij de oogen.

Adam Feke droeg hem met sterke armen, met snelle, vaste schreden naar zijn hut; hij droeg Eli met lichte kracht, Eli, die zooveel grooter en zwaarder was dan hijzelf.

Zoo had hij ook eens Jelle Bag gedragen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken