Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het spiegeltje (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het spiegeltje
Afbeelding van Het spiegeltjeToon afbeelding van titelpagina van Het spiegeltje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.40 MB)

Scans (12.51 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het spiegeltje

(1921)–Ina Boudier-Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk XV.

VREEMD GEWOON ROLDE IN HET MARTINSEN-huis het leven voort den eersten tijd na Kootjes dood. Schijnbaar onverbroken, maar met de wonde herinnering aan veel leed. In huis bleef Kootje's heengaan een ledig, dat niet werd aangevuld. Lize dreef het te meer naar de andere kinderen - bij hen ook zocht zij troost en steun tegen Koen èn tegen Barta. Zij wist wel, die beiden veroordeelden haar vroolijkheid zoo kort na den dood van een kind. Maar als zij Koen door het huis zag gaan, somber en in zichzelf gekeerd, al was hij zachter ook en toegevender, kon zij verwonderd denken: was dit dan de eenige manier om verdriet te hebben? Je kon toch wel schreien om één kind, zooals zij nog dikwijls om Kootje deed, en lachen en gekheid maken met de anderen? Ze kón niet altijd door treurig doen, want dat wàs zij niet - er gebeurde toch altijd nog zooveel prettigs en mals ook. Was zij daarom nu een slechte moeder?

Als zij dit in een harer zeldzame buien van zelfinkeer had zitten uitpiekeren, boven op de voorkamer voor 't raam, voelde zij zich zonderling moe en krachteloos - en zij was zachter en volgzamer tegenover Koen dan anders, als om te verzoenen een onbegrepen schuld...

Maar in de heldere April-avonden - als zij lang zaten te schemeren in de tuinkamer, en Lize's grappen en dwaze invallen joegen telkens den kinderlach hoog op - kon Koen achter in zijn stoel geleund naar buiten zitten kijken in den tuin, waar aan den kastanjeboom de jonge knoppen op uitbotten stonden. En hij dacht, hoe nu al gauw de zoele dagen zouden komen waarop Kootje in zijn zandhoop placht te spelen... en hij gaf een kort, norsch antwoord als iemand hem iets vroeg. En dadelijk na de thee ging hij weer heen,

[pagina 108]
[p. 108]

zat alleen op zijn kantoor. Dan was er bitterheid in hem, hoe alles hier in huis, dat het zijne toch was, er maar makkelijk en vroolijk op los leefde, en hij alleen het verdriet scheen te dragen. En hij nam aldoor meer werk op zijn schouders - 't was hem een behoefte zich te verdiepen in de belangen van anderen. Hij moèst werken, dat was 't eenige, en hij was sterk; meer hulp nemen, nog een candidaat erbij, wilde hij niet.

Ten Houten, die als oudste candidaat Joosten vervangen had bleek maar een halve kracht. Joosten, met al zijn kwalen, werkte tenminste goed als hij er was... Maar zijn ongedurigheid verdroeg haast geen anderen - als hij gekund had, zou hij alles zelf hebben willen doen. En hij zat iederen nacht laat op, om door den berg werk, die zich opstapelde, heen te komen. Van de kinderen stond hij meer dan ooit op een afstand, hoewel hij in zijn afgetrokkenheid lichter iets door de vingers zag ook; zelfs Niek was 't beetje vertrouwelijke aanhankelijkheid, tijdens de roodvonk ontstaan, tegenover hem weer kwijt. Alleen met Jeannetje bemoeide hij zich meer dan bij Kootjes leven. En Lize merkte op, hoe hij dadelijk Jeannetje miste, het eerst naar haar rondkeek; en hoe hij toegevend geen bestraffend woord ooit vond, als de rapporten van de juffrouw, die Jeannetje tweemaal in de week kwam lesgeven, immer beneden het middelmatige bleven: ze was lui, en dadelijk afgeleid, en kurig als ze beknord werd - als ze maar wilde, kòn ze wel, maar ze miste allen lust tot leeren...

Dan, als hij haar bij zich riep, ze voor hem stond enkel krullen en tranen, vond hij 't al genoeg; dacht hij verteederd: ‘was ze lui... ach, ze was nog zoo jong...’ En op zijn schoot vertroetelde hij haar troostend, - zijn poppetje, zijn eenige kleintje nu nog.

De andere kinderen ook zagen wel, hoe het zusje langzamerhand bij vader de voorrechten van Kootje kreeg, en ze namen ook dit weer als iets gewoons; maar bij henzelf bleef de plaats van 't gestorven broertje onvervuld; Kootje was hun iets heiligs geweest, Jeannetje ging onder de anderen door.

Op een dag, in 't stille middaguur, had Termolen Lize boven op de voorkamer gevonden, zittend op den grond met de poes in hare armen. En toen hij onverwacht voor haar stond, keek ze hem aan met iets hulpzoekend-angstigs in haar oogen.

‘Ik ben zoo moe -’ zei ze - ‘ik ben toch zóó moe -’

[pagina 109]
[p. 109]

Hij boog haastig naar haar over, al zijn affectatie vergeten, en hielp haar opstaan. En nadat hij haar makkelijk op de bank had doen neerliggen met kussens in haar rug, bleef hij een poos bij haar zitten tot zij weer opgewekt te babbelen begon. Maar hij zag wat niemand scheen te zien, hoe de doorleving van een groot leed dit luchthartige wezen te zwaar was geweest, en haar een knak had gegeven, zooals een teere plant verkwijnt bij gemis aan zon en licht.

En dienzelfden middag nog had hij er bij Koen op aangedrongen, dat zij eens naar buiten zou gaan, een poos in een heel andere omgeving, verlost van de zorg voor het huishouden; maar Lize, hoe tuk gewoonlijk op verandering, toonde toen Koen hierover sprak geen lust.

‘'t Is nog zoo vroeg in den tijd,’ zei ze, daarmee verschuivend elk besluit.

Maar een paar weken later, op een drukkenden voorjaarsdag, toen zij Jeannetje aankleedde om uit te gaan, al de kinderen woelig om haar heen roesden, werd het opeens zwart voor haar oogen - viel zij flauw.

Gillend vlogen de kinderen de gang in om vader. En Koen, opgeschrikt door de noodkreten, liet zijn cliënten in den steek, kwam aanhollen.

‘Wat is 't - wat is er gebeurd!’

‘O vader... moèder!’

Fré klemde zich doodsbleek aan hem vast, terwijl Con snikkend er bij stond. Niek hulpeloos ronddraaide, en Jeannetje bang wegliep.

Hij vond er Barta al, geknield bij Lize; ontsteld, denkend aan een nieuwe ramp, tilde hij haar op, droeg haar op de bank.

Ze kwam gauw weer bij, kon er meteen om lachen, vond het gek, dat Koen Termolen had opgebeld.

Maar in Koen, toen hij dien avond bij haar zat, met haar kleine hand in de zijne, kropte de wroeging dat hij niet beter op haar gelet had - èn de zorg om Termolens woorden.

‘'t Is absoluut noodig, dat zij den eersten tijd volslagen rust neemt - ze moet blijven liggen en mag zich om niets bekommeren.’

‘Vraag dan of Marianne hier komt,’ had Lize gezegd - en op zijn aarzeling, ‘toè alsjeblieft! We kunnen toch geen vreemde hier hebben - Marianne of Jeanne, een van die twee...’

Een onwil was in hem. ‘Liever Jeanne’ - zei hij, maar tegelijk begreep hij, Jeanne zou van haar vader niet weg kunnen. Dus tòch Marianne? Die dat slechts noodgedwongen

[pagina 110]
[p. 110]

zou doen... enfin, als er maar eerst iemand was! Bleek het noodig dat Lize langer rustte, dan kon hij werk maken van een juffrouw... maar waar vondt je zoo gauw iemand, die behoorlijk voor al die jonge kinderen zorgde - Barta kon niet àlles...

Dien avond nog kwam Jeanne - ze zat bezorgd en troostend bij Lize, die zich zenuwachtig maakte... beloofde er dadelijk thuis over te spreken.

Haar vader nog niet hersteld van een influenza, die hem erg had aangepakt en lusteloos in huis hield, wond zich op: ‘Daar hadt je het al, 't verwonderde hem niets, ze moest ook wegloopen van dien kerel! Hij zou er heengaan en haar aan 't verstand brengen, dat ze scheiden moest. Dat ze anders binnen 't jaar dood was. En dan kon ze hièr komen, desnoods met al de kinderen. Kon hij met dat mispunt van een jongen-van-hèm optrekken!’

‘Toe vader, doe niet zoo gek - wie praat er nu bij zoo iets van scheiden,’ zei Jeanne.

‘Als je leven op 't spel staat?!’

Gerard lachte, hij vond zijn schoonvader altijd een vermakelijk type; maar Jeanne ging kalm door:

‘Als ik kon, zou ik gaan, maar...’

‘Ben je wel dwaas!’ viel de heer Roske uit - ‘wie moet er dan voor mij zorgen! Jij blijft bij mij!’

Jeanne had haar lachje. Ja zeker zij blééf. Al die jaren was zij gebleven, scheen het ieder heel natuurlijk, dat 't zorgen voor een vader haàr voldoende was - 't onafgebroken hardnekkig zorgen, dat haar het folterend denken belette. Kon zij maar zijn daar met al die kinderen, dat tenminste haar lichaam eens doodmoe werd...

Ze ging kalm door:

‘Maar nu ik niet kan, moet jij gaan Marianne. Lies wil geen vreemde, en er moèt hulp komen.’

Marianne zat stil. Een schrik, een weerzin klom haar naar de keel - onberedeneerd en heftig ging het in haar hersenen; ‘ik wil niet - ik wil niet -’ Dan in de stilte voelde zij het wachten op haar antwoord.

‘Hoe kan...’ zocht ze.

‘Het is maar voor den eersten tijd,’ was kalm overredend Jeanne's stem - ‘later kan er misschien op een andere manier in voorzien worden -’

‘Ik moet Vrijdag zingen in Arnhem,’ week ze terug.

‘Ik dacht dat je nog niet geantwoord hadt -’ zei Gerard - ‘als Lies je nu noodig heeft...’

[pagina 111]
[p. 111]

Marianne richtte zich plotseling op, als gestoken. Ze voelde instinctief in Gerard: hij wilde in de door hem gekozen vrouw vereeren kunnen het absoluut vrouwelijke... Een gloed vloog naar haar gezicht, haar handen beefden.

‘Waarom zou ik niet mogen zingen in Arnhem? Waar ik zóó naar verlàngd heb! Ik mòet weer eens zingen - ik kan 't niet uithouden meer, dat in huis rondhangen en zieken oppassen...!’

Ze snikte van drift - keek Gerards kant niet op. Maar Jeanne zag hem zitten met iets verslagens in zijn gezicht. Hij worstelde om te begrijpen.

‘Ik kan 't niet uithouden meer.’ Dat klonk hem steeds in zijn ooren op dien geprikkelden, overspannen toon. En opeens nu wist hij, dat zij bleek geweest was den laatsten tijd en dikwijls afgetrokken.

Hij hàd gedacht, dat hij het heel natuurlijk vond als een artieste niet buiten haar kunst kon; hij zou zichzelf bekrompen genoemd hebben zonder dat begrip. Had hij zich ook niet voorgesteld, dat zij zou blijven zingen wanneer zij getrouwd waren? Maar nu - nu het haar zóó ontviel, kwetste het hem bitter, dat zelfs in dezen eersten verlovingstijd, voor hem zoo onvermengd heerlijk, er voor háár een leegte was geweest.

‘Je kunt immers dien avond wel zingen, al ben je dáár’ - zei Jeanne.

Marianne knikte. Ze voelde zoo zeker, alsof hij het gezegd had hoe ze Gerard bezeerd had met haar woorden - haar ontvallen in een woede plotseling, omdat uitblééf waarop zij wachtte: zijn tegenstand - zoodat zij zich voelde gebonden door zijn wil - gebonden aan hèm.

Maar er was slechts geweest zijn goedhartig redeneeren... zijn behoefte haar te tooien met den nimbus van vrouwelijke offervaardigheid.

Een doffe vermoeidheid zonk in haar - zij sprak niet meer mee - zij dacht alleen: wat moest zij daar in het huis van een man, dien zij slechts irriteeren kon, en die haar voortdurend irriteerde...

Toen zij van Gerard afscheid nam, las zij in zijn oogen de ontruste vraag, die hij niet wilde uitspreken, verlangend de ontkenning van wat hij zoo gauw mogelijk wilde vergeten... Maar haar moede hersenen vonden geen woord van berouw, noch van verwijt, en terwijl zijn mond den haren zocht, wist ze alleen zich gedreven in vreemde weerloosheid langs onvermoede wegen...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken