Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het spiegeltje (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het spiegeltje
Afbeelding van Het spiegeltjeToon afbeelding van titelpagina van Het spiegeltje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.40 MB)

Scans (12.51 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het spiegeltje

(1921)–Ina Boudier-Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk XIV

SLECHTS EENMAAL WAS MARIANNE OP DE Prinsengracht geweest na de thuiskomst der kinderen. In het stille middaguur had zij lang bij Lize zitten praten over Nieks ziekte, over Kootje... En in een rustgevende voldoening had zij zich bij Lize nader gevoeld dan lang te voren...

Toch na dien keer was zij nog niet weer gegaan. Zij had het druk, verpleegde Gusta die met influenza te bed lag. In een vreemde genoegdoening, verdroeg zij geduldig dagen lang Gusta's onberekenbare grillen en kuren, die meestal eindigden met een nederig berouwvolle bui, waarin zij zacht en waardeerend sprak over Gerard en haar man. En Marianne had attenties voor De Raadt, bracht hem thee boven 's middags en zat dan even bij hem, achtend door weinig te zeggen hem niet in zijn gebrek te irriteeren maar hèm te laten praten. Dan, als zij wegging, zei hij:

‘Er is eindelijk weer eens zon geweest in dit huis vandaag.’

Gerard, wanneer hij thuiskwam en hij vond Marianne jong-vroolijk en vol zorg tusschen die beide moeilijke menschen, wier verhouding hem te veel in hun misère had meegesleept, dan dat hij, behalve een steun nog een vreugd voor hen kon zijn, speurde dankbaar den verfrisschenden

[pagina 105]
[p. 105]

invloed die van haar uitging, en naast zijn liefde bloeide een groote vereering voor haar in hem op.

‘Wat kán je veel! Wat ben je veel voor een ander!’

Marianne glimlachte, coquet - wist zich hier zooals zij nog nooit geweest was; zelf verwonderd om deze toewijding, die geheel buiten haar lijn vallend zich grondde niet in behaagzucht alleen - waartoe zij zich gedreven voelde door zij wist zelf niet wat... En in diezelfde onbegrepen diep indringende belangstelling kreeg zij op lange donker-stille namiddagen wanneer zij te samen zaten, Gusta ertoe te vertellen van haar leven - haar meisjesjaren - en nog vèrder terug - van haar kinderjaren op het dorp, waar Koen en zij samen opgroeiden - in het oude huis, dat nog onveranderd bestond...

Marianne onder het omslachtig druk verhaal, tuurde gebogen over een oude photo, naar het huis - de verbleekte, nauw zichtbare kinderfiguren... Tot daar Gerards stap was - ze opsprong, om met hem nog een uur te wandelen voor het eten, ze geestig en vroolijk met hem babbelde als ontsnapt uit een ban.

En ze dacht, er was een groote weldoende rust in dit leven met en voor Gerard, zonder veel ingrijpende afleiding van buiten af. In Utrecht had ze nog gezongen in de Béatitudes, en in Haarlem op een kerkconcert. Alleen, zij was moe. Ze kon 's avonds doodaf in haar stoel zitten na Gerard's afscheid - en tegen Jeanne sprak ze het uit:

‘Gek, in mijn druksten tijd van reizen en trekken ben ik nooit moe geweest - 't is of dit rustige leven mijn krachten verteert.’

Dan keek Jeanne bezorgd, sprak van staal... vond ook Marianne bleek en tenger, maar tegelijk in haar woorden, in haar heele wijze van doen zoo tevreden en gelukkig als nog nooit tevoren. En Jeanne zweeg weer, sprak er niet over tegen Gerard in een aarzelende kieschheid. Zij was blij Marianne tegenwoordig zooveel thuis en om zich heen te hebben, nu het huis haar zonder Jeannetje die haar zorgen eischte, wanhopig stil en leeg scheen. En zij zòcht werk, liet dit jaar vroeg de schoonmaak beginnen - kondigde dit op een morgen bij het ontbijt tot onuitsprekelijke ergernis van haar vader aan.

‘En waar moet ik dan heen?’

‘Zoolang bij Marianne - want uw kachel is naar den smid.’

‘Daar wil ik alleen heen, als ze flink de ramen openzet.’

‘De ramen open! Ik zou morgen dood zijn...’ verweerde

[pagina 106]
[p. 106]

zich Marianne verontwaardigd. - ‘U kunt bij me zitten als ik behoorlijk stoken mag.’

De heer Roske keek diep verongelijkt naar Jeanne. ‘Nu vraag ik je - nu heb ik geen plek waar ik zitten kan... omdat jouw hoogste geluk schoonmaak is!’

‘Ja vader, mijn lust en mijn leven.’ Ze gaf niet toe - er moest wat gedaan! ‘Weet u wat, dan ga ik met u wandelen.’

‘'t Is toch merkwaardig zooals jij altijd je zin weet door te drijven!’

Haar glimlach kwam terug.

‘Ja,’ zei ze - ‘ja kinderen - alles gebeurt altijd zooals ik wil. Een beul ben ik hè? Nu vader bedenk vast waar we heen zullen.’

Hij liep de kamer al uit.

‘Jeanne,’ zei Marianne, ‘wees toch niet gek - in dàt weer! Je hebt een hekel aan regen.’

‘O wat dàt betreft...’ Jeanne telde aandachtig de sneedjes brood. ‘Ik wil uit,’ dacht ze.

Marianne, haar handen achter haar hoofd ging voort: ‘En ik, die dacht nu eindelijk weer eens alle dagen rustig te kunnen studeeren, want met Jeannetje kwam er ook nooit van.’

Jeanne kreeg een kleur.

‘'t Kind hield het meest van jou!’ ontviel haar.

Marianne zat stil - verbaasd-ontsteld: ‘was Jeanne jaloersch? Dààrop??’ en opgestriemd uit het egoisme van haar eigen gedachtenleven, peilde ze, pijnlijk getroffen, haar zusters woorden...

‘Ben je nu klaar Jeanne, of niet!’ riep de heer Roske ongeduldig de deur opengooiend.

‘Dadelijk vader.’ Jeanne liep haastig naar boven. Op de trap dacht ze: ‘Hoe kon ik dat zeggen van Jeannetje!’

In jarenlange oefening had ze leeren zwijgen over álles van zichzelf. Dat nu in een oogenblik, waarin alles zoo wanhopig leeg en doelloos leek, je tòch zoo iets ontsnapte - terwijl ze al die weken had opgepast...

‘Jeanne!’ daverde het aan de trap. ‘Ik ga alléén!’

Meteen hoorde ze de voordeur dichtslaan.

Ze had er haar glimlach voor hem, toegevend als voor een kind, dat zij wel wist onredelijk eischend, maar waaraan zij immer gàf, omdat zij geven moèst - en rende hem na op haar vlugge kleine voeten, met nog een blik in den spiegel of haar hoed goed stond. Hij vertraagde zijn tred niet, blééf doordraven, tot hij naast zich haar stem hoorde, kort beslist:

[pagina 107]
[p. 107]

‘Staat u een oogenblik stil, vader; en steekt u even mijn paraplu op, terwijl ik mijn handschoenen aantrek.’

Hij stònd stil, ontmoette haar oogen, vast en met iets bedwongen straks. Zonder een woord stak hij haar paraplu op, hield die boven haar hoofd, terwijl ze kalm, zonder haast, haar handschoenen vastmaakte.

‘Zoo vader, zeg nu maar waarheen.’

Zwijgend schoof hij zijn arm door den haren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken