Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het spiegeltje (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het spiegeltje
Afbeelding van Het spiegeltjeToon afbeelding van titelpagina van Het spiegeltje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.40 MB)

Scans (12.51 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het spiegeltje

(1921)–Ina Boudier-Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk XL

AL VAN TIEN UUR AF ZAT MARTINS DIEN Zondagmorgen op Rick te wachten. Toen hij hem eindelijk zag komen, ging hij hem zelf opendoen.

Bleek en onzeker, maar met een verademing die Koen niet ontging, stond de jongen voor hem.

‘Ga maar naar boven op de voorkamer, daar vindt je moeder,’ was al wat hij zei.

Een oogenblik aarzelde Rick. Hij dacht, dat hij niet kòn komen daar boven bij ‘mamaatje’, die hij den laatsten tijd zoo uit de hoogte behandeld had - en moeielijk bracht hij de vraag uit:

‘Weet - moeder het?’

‘Ja,’ zei Koen kort.

Rick beet op zijn lippen. Zijn schuwe oogen ontweken zijn vader. Hij ervoer in de overgevoeligheid van dit oogenblik: ‘vader spaarde hem niets.’

Dan, terwijl hij nog stond, en worstelde, en met zware voeten niet gaan kón, was daar naast hem zijn vaders stem met iets milders: ‘Kòm!’ en hij voelde even zijn schouder aangeraakt.

Toen ging hij - de trap op.

Voor de kamerdeur nog aarzelde hij - een andere hand dan de zijne draaide den kruk om...

[pagina 245]
[p. 245]

Er was niemand in de kamer dan Lize. Geen der kinderen - dat was wat hij onmiddellijk in verlichting zag. En dan: Lize, die naar hem toekwam, het fijn gezicht wat bleekjes maar lief, en hem haar hand toestak. Hij gréép die - hij kon geen woord uitbrengen.

‘Kom een beetje hier zitten, of wou je eerst naar je kamer?’ Ze zag hem beven van zenuwkou. ‘Heb je 't koud? Ik zal je gauw een kopje koffie geven!’

Hij zat in den stoel - slap, schuw, als een die geen recht heeft daar te zitten. Als een bedelaar onderging hij haar luchtige vriendelijkheid.

De groote zonnigheid die van haar kon uitgaan, omving nu voor 't eerst sinds jaren ook hèm weer. De lange, zelfvoldane dandy, die bij haar binnenkwam alsof hij haar een gunst bewees, en aan haar tafel zat met zijn hautainen glimlach om haar huishouden-van-Jan-Steen, had geen sprankje moederlijkheid ooit meer in haar gewekt. Den angstigen verslagen jongen, die al zijn aplomb kwijt, voor 't eerst van zijn leven leed onder Koen's ongenade als bijwijlen zijzelf en haar kinderen, kon zij plots opnemen in een troostende genegenheid. Wat het voor Koen beteekende, den omvang van zijn smart en bitterheid, kon zij niet beseffen, maar haar hart begreep Rick's rampzalige vernedering, zijn ellendigen staat van schuldige, en het beste in haar pleitte voor hem.

Zij had den kinderen kort gezegd, dat Rick niet goed was en een poos thuiskwam, en ze hadden het aangehoord, wat verbaasd, het onverschillig aanvaardend dan. Maar aan de koffie, daar was vaders gezicht, zóó strak - vader die anders heelemaal opfleurde met Rick, en nu geen enkel woord tegen hem zei. En Rick zelf zat daar - Fré zocht, en keerde het geval om en om in haar vluggen bevattelijken geest - alsof hij bang moest zijn voor iedereen. Maar daar was dan weer dit wonderlijke: moeder, die maar babbelde en lachte - en anders maakte Rick moeder altijd stil en kribbig.

Na de koffie schoolden de drie oudsten bij elkaar. Rick was onmiddellijk naar zijn oude kamer getrokken en niet weer te voorschijn gekomen.

‘Er is zeker iets gebeurd,’ zei Niek. ‘Wat zou hij hebben?’

‘Hij was immers niet goed, zei moeder.’

‘Maar hij is uit zijn betrekking.’

‘Zou hij - iets ergs - gedaan hebben?’

‘Maar wàt...’

[pagina 246]
[p. 246]

Ze keken elkaar aan. Hun gedachten kruisten snel - ráákten huiverig in romantisch combineeren aan de waarheid, zonder die toch voor mogelijk te houden.

‘Ik wou wel studeeren,’ zei Niek, ‘maar ik geloof, dat ik 't toch niet doe.’

‘Neen,’ schudden Fré en Con beiden, ‘beter niet.’

Ze dachten aan hun vaders gezicht. En voor 't eerst ontzagen ze hem uit begrip.

 

Toen ging het leven schijnbaar zijn ouden gang - leek het dra alweer gewoon dat Rick thuis was. Maar er bleef iets drukkends in zijn tegenwoordigheid.

Den volgenden dag had Koen lang en zakelijk met hem gepraat, om een nauwkeurige opgave van al zijn schulden, hem kort en straf uitgevraagd: ‘was hij van die meid af?’ en nadien was de gêne, de ergste misère bij Rick geslonken. Doch tusschen hem en zijn vader blééf de muur, dien Koen na Rick's terugkeer in huis, onverbiddelijk hoog optrok door zijn stugheid.

In huis bracht hij de dagen door, gemelijk, landerig: hij vond zich van zijneereplaats geschoven beneden de kinderen, en de houding van zijn vader deed hem zich uiterst onbehagelijk gevoelen.

Een betrekking in het buitenland was zijn eenlge kans, begreep hij, maar het ontbreken van iedere aanbeveling zou een onoverkomelijke hinderpaal zijn; en hij vermoedde, dat zijn vaders toenemende strakheid voortvloeide uit verzwegen en telkens mislukte pogingen. Uit zichzelf tegen Koen erover beginnen kòn hij niet. De eenige, die door haar luchthartigheid hem het verblijf in huis lichter maakte was nù Lize. En hij aanvaardde haar vriendelijkheid en warmte, die in den grondeen groote onverschilligheid verborgen - als een weldaad.

Zijn oude kennissen en vrienden meed hij, alleen bij Marianne kwam hij zich uiten. Die ontving hem op haar kamer, nadat haar vader met zijn vroegere heftigheid geraasd had: dat hij hier geen toevluchtsoord voor ontsnapte boeven hield.

Sinds Jeanne's huwelijk was vastgesteld, won zijn balsturigheid het van de slappe lusteloosheid die na zijn ziekte hem zoo lang bezeten had; Jeanne tobde en zon - tusschen het hollen naar haar huis in een der nieuwe straten achter het concertgebouw - hoè alles toch gaan moest nu Marianne nog geen enkel vast plan had, niet sprak van weer te gaan zingen en de oude man driftig ieder voorstel om een juffrouw te nemen, verwierp.

[pagina 247]
[p. 247]

Toch - Marianne zag het duidelijk - het vermocht Jeanne's blijmoedigheid niet te fnuiken. Het scheen of, nu de laatste strijd, de laatste terugblik op een voorgoed verloren illusie geleden was, het komende nieuwe leven haar vervulde met een waarlijk geluk.

Zoo sterk was deze voldoening eindelijk een eigen thuis te kunnen scheppen, verweven met haar kameraadschappelijke genegenheid voor Van Wege, dat Marianne dikwijls dacht: het was geen wonder als Van Wege dit voor liefde aànzag. En ten slotte: kòn het tot liefde niet groeien? Het bleef bij Jeanne's natuur, waarin het moederlijke de hoofdfactor was, heel wel mogelijk.

Tusschen het zorgen voor haar vader, het helpen van Jeanne door, gaf Marianne bijna haar gansche gedachteleven aan Rick. Wanneer hij kon, was hij bij haar. Nu de eerste schrik en narigheid voorbij waren, koesterde hij zichzelf als een ongelukkige, en praalde met groote woorden als:

‘Menschen als ik, moesten nooit geboren worden... Je hebt je eigen lot nu eenmaal niet in handen...’

Marianne spande al haar krachten in om hem op te beuren. Een vaste wil was in haar opgestaan, de oude fanatieke wil, die haar eenmaal Koens gezin in den regel had doen brengen, om Rick te helpen. De doffe onverschilligheid voor alles wat buiten haar eigen gevoelskring lag, was geweken - zij kon opgaan in Jeanne's belangen, Jeanne's huis - en Van Wege kwam zij voor 't eerst in deze dagen nader. Zij was zich klaar bewust wat deze omkeer in haar had gewekt:

Het weten, dat zij Koen niet verloren had; maar het weten tevens, op welke wijze, alléén zij deel aan hem kon hebben, en blijven houden. Het was als een loutering, een smart die den eigen troost in zich besloot. Het verlangen naar hem was als een ziekte in haar geweest - ze had honger naar hem geleden, tot alles in haar schrompelde en verdorde door gebrek en ontbering.

En nu was de oude begeerte in haar gestild, de abnormale keer in haar denken en voelen bezworen. Nòg eenmaal had de liefde voor hem als een sterke hand haar gegrepen en overeind gezet, toen ze bezig was zichzelf te vernielen. Haar smart bleef groot, nòg doorleefde zij uur voor uur met hem in haar verbeelding, maar het blind hartstochtelijk terugverlangen was verzonken in het dankbaar aanvaardend begrip wat zij te behouden had. Zij verloor er geen kleinigheid van, zij torste het als een zwaren schat in haar pijnende

[pagina 248]
[p. 248]

hart. En het besef dat zij Rick moèst redden om hèm, was wat haarzelf bewaarde voor wanhoop - haar heendroeg door dagen van grauwe leegte.

Op een dag, dat Rick bij haar zat, zoo futloos en prikkelbaar, vroeg ze:

‘Rick - wat zou je nu het liefst willen?’

Hij keek op.

‘Och - iets, héél anders. Bijvoorbeeld daar denk ik al dagen over - ik geloof wel, dat ik aanleg zou hebben voor het tooneel...’

De verandering in haar gezicht stuitte hem.

‘Vindt u dat zoo erg? Ik had gedacht, dat u tenminste onbekrompen zoudt oordeelen in die dingen. U hebt toch Niek ook altijd gesteund.’

Ze glimlachte nauwelijks. ‘Ja,’ zei ze, ‘omdat Niek talent had.’

‘O ja natuurlijk, in mij gelooft niemand nu meer.’

Met geweld verwon ze haar wrevel. Ze kènde hem zoo: de bitterheid over zijn zoogenaamde miskenning evenmin gemeend als die vlaag voor het tooneel.

‘Ik ben gewoon een slachtoffer van de omstandigheden. Als vader me niet zoo kort had gehouden, omdat hij te veel aan de anderen dacht, was dat allemaal nooit gebeurd. En nu wil ik eindelijk mijn leven eens uitleven naar mijn eigen aard - ik moet nu eindelijk mijzelf eens zijn.’

‘Maar wat is jezelf? Dat weet je niet eens. Ik zou dankbaar zijn, als je werkelijk iets aanpakken wilde - maar 't is niets dat tooneelspelen, phrase als al het andere.’

Haar woorden, haar toon gingen hem ditmaal dieper dan gewoonlijk. Hij zag den trek in haar gelaat, dien hij kende van den eersten keer toen hij haar zijn zonden biechtte, en dien hij nooit had kunnen verklaren.

‘Denkt u, dat ik óók niet graag iets met hart en ziel zou willen, zooals Niek? Dien jongen benijd ik! En zoo prettig is het voor mij thuis ook niet...’

Zij kreeg opnieuw medelijden met hem. Hij was Koen's trots geweest, en hij was ongelukkig.

‘Vader zou je immers aan alles helpen, als je maar ernstig iets wilde...’

‘Maar ik wil niets,’ zei hij moedeloos.

Marianne, na dit gesprek, dacht voortdurend gespannen over Rick. Er mòest iets met hem gebeuren - maar wat? Koen had zij niet meer gezien, doch Lize kwam om de paar dagen. Dan, onder gewoon babbelen over allerlei, kon zij

[pagina 249]
[p. 249]

plotseling met betrekking tot Rick opzettelijk zwijgen om Marianne duidelijk te maken dat de intimiteiten van het huis háár niet aangingen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken