Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het spiegeltje (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het spiegeltje
Afbeelding van Het spiegeltjeToon afbeelding van titelpagina van Het spiegeltje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.40 MB)

Scans (12.51 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het spiegeltje

(1921)–Ina Boudier-Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk XLIII

NICO HAD LIZE GEVRAAGD, OF HIJ NIET EEN piano mocht hebben, ergens anders dan in de tuinkamer, al was 't maar op zijn geliefden zolder. Want in de tuinkamer, waar Rick rondliep, Lize met Con babbelde, Fré met Jeannetje kibbelde en Barta rumoerig rommelde, kon hij niet studeeren op den duur. Lize vroeg het Koen met een benauwd hart, maar hij vond het dadelijk goed.

‘Ruim hem dan het kamertje boven-vóór in,’ zei hij, en toen hij de verbaasde verlichting in haar gezicht zag, dat het zóó losliep: ‘Ja, denk je, dat ik het geval niet in al zijn consequenties heb aanvaard? Nu 't eenmaal zoover is, moet hij ook alles hebben wat hij noodig heeft.’

Maar hij dacht daarna: vroeger zòu hij niet zoo licht hebben toegestemd. Het gebeurde met Rick had veel in hem verzacht voor de eigenaardigheden der andere kinderen.

Nico bleek voor zijn doen opgetogen. Lize en Fré waren een paar dagen bezig met leegruimen, passen en meten, en toen eindelijk de piano er stond in den hoek met een oude sjaal er achter, een bank tegen den muur was geschoven en gezellige oude pluche gordijnen voor het venster hingen - liep Niek met het gelukkig gezicht van bezitter in zijn pijpenla op en neer.

't Werd een heele gebeurtenis in de familie, Niek's kamertje - en iedereen kwam met wat aandragen. Marianne, wie hij het heugelijk nieuws zelf kwam vertellen met een zeldzaam enthousiaste welbespraaktheid, gaf hem een oude gitaar mee. Fré kocht portretten van Mozart en Beethoven, en Con kwam met een beeldje, een vioolspelende jongen.

‘Ik zou hem ook wel wat willen geven voor zijn kamertje,’ zei Koen tegen Lize. ‘Weet jij wat?’

‘Geef hem een pianostoel, hij zit zoo naar op dien kruk, als hij pijn in zijn rug heeft.’

[pagina 253]
[p. 253]

Zijn gezicht betrok; altijd bleef Niek's gezondheid hem een zorg - maar denzelfden avond nam hij hem mee naar 't piano-magazijn.

Zij gingen zwijgend naast elkaar. Niek, weinig spraakzaam, wist tegen vader heelemaal nooit iets te zeggen, en Koen kon dezen jongen nooit vatten. Hij moest er aan denken, hoe prettig hij altijd vroeger met Rick geloopen had en naar zijn verhalen geluisterd, en hij zag in zijn geest den bleeken, stillen jongen die nu thuis lanterfantend rondhing.

Maar in 't piano-magazijn kwam Niek los. Zonder eenige verlegenheid ging hij zitten en speelde, probeerde kort beslist het eene stoeltje na het andere. En Martins werd het wonderlijk te moede. Hij zag op eens Niek in een ander licht: hoe menschelijk verstandig en beslist zijn mager gezicht met den fijnen grooten mond was En met wat 'n gezag trad hij hier op, in zoo'n vreemde omgeving!

Koen onderging dit alles, eerst half onwillig, dan met galgenhumor. Hij was meegegaan als vader van een verlegen jongetje dat een beetje piano-spelen kon, en hij stond er bij als een vijfde rad aan den wagen, terwijl Niek zelfstandig rustig zijn gang ging.

Plotseling keek hij over den vleugel zijn vader aan.

‘Dit is heel goed,’ zei hij, ‘dit is zoo makkelijk en prettig.’

‘Héél veel langer zal u toch ook niet meer worden,’ zei de piano-handelaar lachend.

't Deed Koen opnieuw plezier; hij had 't nooit zoo opgelet den laatsten tijd dat Niek bijna een hoofd grooter was dan hij. Als iets ongewoon weldadigs hoorde hij op straat den warmen klank in Niek's stem waarmee hij hem dadelijk bedankte. En er trok iets door zijn geest, dat hij dit lang en eerder had kunnen hebben...

 

't Werd iets rustig aparts in huis, Niek's kamertje. En Niek's spel, zoolang de bron van voortdurende onaangenaamheden, werd nu in wonderlijke ommekeer iets, waarvan vrede en kalmte uitging. In de stille ochtenduren als de anderen naar school waren - want met Fré moest zij altijd rekening houden bij Niek - kon Lize de trappen opklimmen naar de kleine pijpenla, en stil op de bank, veilig voor Barta, een beetje luisteren en lui zijn. Meestal knikte hij alleen eens tegen haar, soms met een enkel woord over wat hij speelde, en hij dacht dikwijls wat hij nooit uitsprak:

Dat hij tante Marianne zoo graag hier eens zou hebben - zij was de eenige, die muzikaal hem begreep... Maar hij

[pagina 254]
[p. 254]

besloot ook in zichzelf menschelijk rijp wat tante Marianne gezegd had, toen hij het haar vroeg:

‘Niek, zal je daar nu niet meer over praten - want het kan niet. Kom jij maar dikwijls hier voor me spelen.’

Hij zweeg, hij was niet vergeten hoe in dien laatsten storm zij hem bijgestaan had; hij vermoedde, dat het iets was tusschen tante Marianne en zijn moeder - en hààr kwam hij in dezen tijd niet nader.

Hij zag er wel slecht uit, dachten de anderen, als hij beneden kwam en zijn smalle handen warmde voor den haard. Wat in hem omging wisten ze niet - ook nu nog kon hij niet rechtuit vroolijk zijn, de onmacht daartoe wortelde in zijn physiek. Maar hij voelde zich diep tevreden dat hij nu zijn zin kon volgen, gerust in zijn groote begaafdheid.

Thans, evenals in de dagen van tegenspoed, ging hij geheel in eigen belangen op. Hij kon een oogenblik veel begrijpen en met tact vatten, doch van een dieper meeleven met iemand was nooit sprake. Hij gaf wat hij had - maar het was niet veel.

En toch hielden ze allemaal, tot Jeannetje toe, van hem. Juist wijl hij zoo buiten alles stond, bleef hij onbevangen, gaf zijn bijzijn verlichting en ontspanning.

Fré in dezen tijd begon zich eenzaam te gevoelen. Tusschen haar en Jeannetje ging het minder dan ooit, in een onuitgesproken antipathie die groeide en groeide, soms tot uitbarstingen leidde; Jeannetje zanikerig, plaagde - Fré werd driftig, sloég soms. Dan gilde Jeannetje om vader, trok Lize Fré's partij, en de eenige, die kalm en verstandig de zaak in 't reine wist te brengen was Con.

Maar Fré voelde: Niek had haar niet meer noodig. Alle strijd om zijn belangen, al de stormachtige scènes om zijnentwil, die de een na de ander in spanning haar kinderleven vervuld hadden, behoorden tot het verleden, en hadden een leegte gelaten. En waar zij Nico nog zocht in het oude vertrouwen, zag zij nu pas duidelijk wat altijd zoo geweest was: hij hoorde de woorden, maar verstond in zijn jongensnuchterheid én verstrooidheid niet den zin. En zij zag zijn oogen, zóó uit zijn spel, verlangend dat zij maar weer weg zou gaan. In dezen tijd leerde zij iets heel moeielijks: hij hielp haar niet, zooals zij altijd hèm had geholpen - hij dacht niet met haar, zooals zij altijd met hèm had gedacht.

In de leegte, die met dit begrip in haar viel, moest Karel het 't meest ontgelden. En ze kon hem toesnauwen in een dwarse woede: ‘Och ga weg - jij bent toch ook maareen jongen!’

[pagina 255]
[p. 255]

‘Nu ja -’ dacht hij ongelukkig.

Toch blééf Karel haar het naast in dezen moeielijken tijd. Karel kon zij vertellen, wat zij voor Niek maar zweeg - van vervelende wurmen van kinderen, van de leeraars op school - van een moeielijke les. En Karel luisterde altijd. Van hèn beiden bleef hij degene, die gaf en weinig ontving. Thuis was hij de man, die de groeiende zorgen mee optorste - maar het frissche kind, dat met haar klare oogen zoo onberoerd naast hem kon loopen, leefde niets van dat alles met hem mee.

Soms had hij een uitlating die Fré midden op straat deed stilstaan, als: ‘Ik moet nog eens narekenen of dat wel kan - ik vind niet goed, dat moeder dit doet... En deze ouwelijke wijsneuzigheid, zooals zij het noemde, onderging zij ook geprikkeld in haar omgang met hem.

‘Baas toch zoo niet!’ kon ze ongeduldig kribben.

Dan werd Karel stil, maar hij kon de minste niet zijn. Hij wàs bazig geworden met een hulpeloozen vader, een moeder, die haar kracht zocht in hem. Hij had nog altijd zijn zacht hart, maar op een leeftijd die bij andere jongens zich uttte in ongedurigheid, branie-achtigheid, en stormachtige verlangens, groeide in hem met het klimmen der moeielijkheden thuis een starre koppigheid, en hij bleef blind gestaard op eigen opvattingen - bezeerd en verdrietig waar hij zich miskend zag. Dan was Koen de eenige voor wien hij zwichten kon, die den soms opjagenden wrok in hem stilde, dat het leven hèm zoo weinig zorgelooze vreugd beschoor.

En dieper dan een der eigen kinderen, al wist hij evenmin wàt gebeurd was, doorvoelde Karel intuïtief Koen's leed mee om Rick, zij 't dan ook in wat philisterachtige geringschatting voor den ‘kerel die hem nooit aankeek.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken