Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrouw Jacob (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrouw Jacob
Afbeelding van Vrouw JacobToon afbeelding van titelpagina van Vrouw Jacob

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.87 MB)

ebook (3.26 MB)

XML (1.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrouw Jacob

(1935)–Ina Boudier-Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

III

Jacoba, in zichzelf gekeerd, dacht heftig en snel.

De uitkomst zoeken uit deze verwarring van wenschen en afkeeren. Zij zèlf.

Arkel.... bleef. Maar hij was thans niet te naderen. Niet blootgeven ook kon zij zich voor al de Hoeken, haar getrouw, maar die hèm grimmig haatten. Niet haar geheim verraden ook aan haar moeder!

Als zij met een groote macht de Kabeljauwen thans kon ten onder brengen.... het was de eerste voorwaarde voor vrede in het land. Daàr overheen zou zij Arkel weer kunnen naderen.

Schijnbaar toestemmen in het Brabantsch huwelijk. Verloven was nog niet huwen. De dispensatie was er niet, zou waarschijnlijk nooit komen - dan was zij weer vrij, na met de hulp van Brabant haar doel bereikt te hebben. Kòn het fraaier?!

Zij lachte heimelijk het listig lachje, van haar moeder geërfd, dat soms op eenmaal haar gezicht tot een masker kon maken. Zoo hield zij bovendien Bourgondië te vriend en de Hoeken tevreden.

Daarnà....

Daarna.... zij zou Maria bidden haar voor den Brabander te bewaren - zij was sterk genoeg zèlf haar geluk te bemachtigen eenmaal.

[pagina 66]
[p. 66]

Margaretha en de Raad zagen verbaasd Jacoba's tegenstand op eenmaal gebroken. De scherpe pogen der hertogin-weduwe vorschten doordringend in het jonge gelaat; maar dat bleef rustig, ontoegankelijk.

En Jacoba aanvaardde koel-bedaard haar moeders voorstel een familieraad te houden, waar tegenwoordig zouden zijn zijzelf en Jan van Brabant, Margaretha, Jan van Beieren, en Philips van Charolais, in plaats van zijn vader Jan zonder Vrees. En trok in groote statie met haar gevolg naar Biervliet.

Hier reed haar tegemoet de Elect.

Zijn groet aan Jacoba was van even groote hoffelijkheid als immer, toen zijn ruwe krijgsmansfiguur zich voor haar boog, en zij hem met licht ironische intonatie haar lieven oom noemde.

Hij had zijn broeders dochter niet gezien sinds Willem's verscheiden; in die enkele maanden was zij voor zijn oogen een totaal andere geworden. Hij moest telkens naar haar kijken, waar zij haar plaats innam in den familieraad, met een onaantastbare hoogheid en onverzettelijke zelfstandigheid; en hij begreep, ziende van haar naar den lompen, onbehouwen knaap aan haar zijde, den hertog van Brabant, dat hij alléén met haar zou te rekenen hebben.

Dat het plan voor dit huwelijk het werk was van Margaretha en Jan van Bourgondië, daaraan twijfelde hij niet; en een oogenblik beving hem een soort grimmig medelijden, dat dit mooie, frissche kind zich zoo had laten koppelen aan dien nu al uitgeputten, verworden knaap. Maar Jacoba sloeg op dit moment haar heldere oogen op, en hij las in haar gezicht wat ook haar moeder een raadsel was: een spot, een hoogmoedige onbekommerdheid om dit alles, een vaste zelfverzekerdheid. Wat dacht dit kind, wat voerde ze in haar schild? Dit was geen pop, die met zich handelen liet, - een echte dochter van Willem, dien hij toch ondanks alles altijd had mogen lijden, om den broederlijken trouw waarmee hij hem bijgesprongen was....

Hij luisterde plotseling op naar de stem van Philips van Charolais, die de boodschap bracht van zijn vader, den hertog van Bourgondië:

‘Daar beide echtgenooten zóó jeugdig zijn’ - hier boog de Bourgondiër met hoofschen zwier diep voor zijn nicht, die als een

[pagina 67]
[p. 67]

idool roerloos daar zat in haar van juweelen fonkelend gewaad - ‘had hij het voorstel zijns vaders over te brengen: niet omdat men hen niet mondig rekende, maar slechts om alle verzet bij de Kabeljauwen te ontzenuwen, hun oudere en wijze raadgevers terzijde te stellen. En de hertogin-weduwe Margaretha te zamen met den Elect van Luik voorloopig als medebestuurders naast het jonge vorstenpaar te benoemen.’

Jacoba had geen spier bewogen.

Jan van Beierens oogen nepen klein, het rood van zijn verweerd gelaat liep paars op van ingehouden drift.

De Bourgondiër hield zichzelf bescheiden uit den familieraad; maar alsof hij niet wist, dat Margaretha geen stap deed buiten haar broeder om. En dit geraffineerde: door hèm, Jan van Beieren naast de jonge hertogin als raadgever en medebestuurder te plaatsen, werd hem voorloopig alle mogelijkheid ontnomen zich met de Kabeljauwen te verbinden tegen haar!

De Elect rekende ingespannen en snel. Het was niet te verwachten, dat de dispensatie uit zou blijven; beter dan Jacoba, wist hij wat een machtig Brabantsch gezantschap, gesteund door Bourgondië, uit zou werken. Maar Sigismund steunde hem, en dat was meer waard dan de paus. Het Brabantsche huwelijk zou Jacoba van haar erflanden verwijderd houden, en hem meer en meer de vrije hand laten - voorloopig was het wijs toe te geven.

Het late licht van een grauwen zomerdag viel door de kleine ruiten naar binnen; een vroege schemering, die het jonge gelaat boven de fonkelende edelsteenen ontluisterde en teekende in een schijn van vermoeidheid. Maar haar hand trok vast en tegelijk speelsch in ongewoon sierlijke krullen haar naam naast de onbeholpen letterteekens van den jongen Hertog.

 

Jan van Brabant stond tegenover zijn verloofde, die hem bezag met de geweldig onverschillige laatdunkendheid van haar lichtbruine oogen, en den verwarrenden glimlach van haar veelbelovenden mond. Hij werd nog onzekerder dan anders tegenover vrouwen. Zij was zoo min als vroeger te Compiègne thans naar zijn smaak, dit franke, groote meisje. Hij hield van zware, donkere vrouwen, en Jacoba was mager. Maar een der vermogendste

[pagina 68]
[p. 68]

erfvorstinnen - Holland en Zeeland, de rijke landen, zouden Brabants magere schatkist ten goede komen.

Hij keek rond, of niet een zijner vertrouwden en gunstelingen, de heer Tserclaes of van den Berghe in de buurt was, om hem te helpen een gesprek te beginnen.

Maar juist zei Jacoba:

‘Wij hebben elkaar niet gezien sinds te Compiègne.’ Zij lachte wreed. ‘Bemint ge nog altijd de jacht en het paardrijden neef?’

Hij werd rood tot in zijn ooren. Hij zag haar wéér, hoe zij met den Franschen blaaskaak naast zich, hem uitlachte in haar overmoed en gevierdheid. Nu was zij zijn verloofde.

Hij zocht een woord om haar te kwetsen, maar vond het niet.

Op dit oogenblik kwam Tserclaes, de knorrige verlegenheid merkend op het rood opgeloopen gelaat van den hertog. Hij naderde, voor Jacoba buigend, zeer diep, maar met een insolenten zwier.

Jan van Brabant wendde zich verlicht naar hem toe.

‘De heer Tserclaes, mijn getrouwe vriend -’

‘Uwer Genade getrouwe schaduw,’ glimlachte de ridder, met een nieuwe buiging.

Jacoba keek in het verloopen gelaat van den ridder. Zij herkende hem, en herinnerde zich, hoe hij genoemd werd als een dergenen, die den jongen hertog in een zedeloos leven verdierven en in hun macht hielden. Zij was meteen zijn vijandin.

‘Ik sprak met den hertog over de jacht,’ zeide zij, en bewoog over hem heenziende, de lippen nauwelijks.

Tserclaes verbeet zich - trok zich terug. Tegen van den Berghe, die met andere Brabantsche edelen uit het gevolg stond in het nevenvertrek, zei hij:

‘Het is een feeks, zoo jong als zij is. Als wij niet oppassen, zal zij hem onder den duim krijgen.’

‘Maar wij zullen oppassen,’ lachte de ander.

De jonge hertog keek den vriend na.

‘Hij is mij zeer toegedaan, gij waart onvriendelijk tegen hem,’ morde hij. ‘Wij hebben altijd veel plezier samen - hij arrangeert allerlei feesten voor mijn genoegen....’ Hij dwaalde af, zei op eenmaal:

‘Wie is die dame, Nicht, in het rood - groot en zwaar gebouwd - zij is in uw gevolg....’

[pagina 69]
[p. 69]

‘Ik heb op de kleeding van mijn gevolg geen acht geslagen,’ wees zij hoog en bits af.

Hij zweeg, voelde zich een terecht gewezen kind, op onvoegzaamheid betrapt. Neen, Jacoba was heelemaal niet naar zijn smaak - uiterlijk niet - en ook verder niet. Een donkere, mooie, groote vrouw was die in 't rood - dat hij nu niet wist hoe zij heette....

Hij keek knorrig en warm naar het andere gezelschap uit. Jacoba was gaan zitten in de vensternis, hij zag Philippe de Charolois haar naderen. Meteen trok Jan van Brabant zich terug, en zocht den Elect. Hij had een schuchtere jongensvereering voor den Beier. Ruwe kracht trok hem aan, imponeerde hem. Hij was een eenzame jongen, als kind door zijn stiefmoeder, de schoone Elisabeth van Görlitz gehaat - daarna speelbal van zijn gunstelingen. Den Beier wilde hij zijn vriend maken.

‘Uwe Genade blijft nog in Holland?’ vroeg hij verlegen.

De Beier keek onvriendelijk op den knaap.

‘Ik ben nòg in Holland, maar Luik wacht mij weer - ik ben slechts mijn nicht, uw verloofde, te hulp gekomen,’ ontweek hij voorzichtig. Dan, den duidelijken wensch tot toenadering lezend in de doffe op hem gevestigde oogen, bedwong hij zijn humeur.

‘Als uw oom zal ik ook in Brabant wel komen,’ besloot hij milder.

‘Uw Genade hebt de Luikenaars toen hard bestraft - ge hebt hun een les gegeven!’ zei de knaap stotterend van opgewonden bewondering.

‘Ah ja! Wat ik in de vuist heb, laat ik niet los, al moest ik het verpletteren tot er niets van overschiet!’ lachte de Beier grimmig.

Jan van Brabant verslond zijn woorden. Zijn puisterig gezicht kreeg roode plekken, bij onmachtig verlangen naar eigen kracht. Hij dacht, in een ongewone spanning van zijn tragen geest, dat hij liever dan Tserclaes en die anderen, een man als den Beier om zich gehad had - ruw en sterk en machtig - maar zóó een was er nergens aan zijn hof - een, die erop los sloeg waar 't hem niet geviel - door zóó een zou hij zich desnoods zelf laten slaan....

De Beier liet hem de zware hand op den schouder vallen, dat de zwakke knaap wankelde. Hij zag plotseling door dezen jongen een mogelijke brug naar Holland en Zeeland!

[pagina 70]
[p. 70]

‘Als ge ooit hulp noodig hebt, ik sta aan uw zij, denk daar aan. Roep mij en ik kam.’

Jan van Brabant keek hem gelukzalig aan. Zijn onwillige tong bracht het antwoord niet uit.

 

Philips had zich neven Jacoba neergezet. Hij was twintig jaar, scherp van intellect, en meester in 't verbergen van zijn gedachten. Met kennersblik zag hij het zestienjarig meisje - zeer vorstelijk, zeer apart, zeer bijdehand.

Hij zeide hoofsch en beminnelijk:

‘Ik was verheugd, dat mijn heer vader mij zond in zijne plaats, om u te mogen ontmoeten, lieve Vrouw Nicht.’

‘Uw heer vader, mijn oom van Bourgondië, weet zijn afgezant wèl te kiezen. Ik weet Neef, dat men u niet ten onrechte noemt l'Assuré.’

Hij glimlachte, uiterst ijdel, gevleid.

‘Ik hoor, gij komt van Saint-Omer? Ik stel nog immer belang in de Fransche zaken.’

‘Ja. Ik ben daarheen gegaan, wijl de hertog van Glocester daar ia, om borg te blijven voor de veilige terugkomst van mijn heer vader. Hij is in Calais, zoo ge weet, om te onderhandelen met den keizer en den Engelschen koning. Ik wilde hem bezoeken, nadat ik hem met groote eer ontvangen had.’

‘Humphrey van Glocester - ik ontmoette hem nooit. Hij geldt voor een der volmaaktste ridders van zijn tijd,’ interesseerde zich Jacoba levendig.

De donkere, blanke gladde kop naast haar, betrok.

‘Verbeeldt u lieve Nicht, wat mij daar weervaren is,’ sprak hij snel en vertrouwelijk. ‘Toen ik binnenkwam met mijn gevolg van eerste grooten uit Bourgondië, waar Glocester zich ophield met zijn edelen, wendde die zich nauwelijks tot mij. Hij riep mij van verre, vluchtig en koel goedenmorgen toe, en deed verder alsof ik daar niet was. Nooit zal ik dit vergeten, en ik zal het hem te zijner tijd betaald zetten.’

Zijn stem zette uit in drift. De laatst gesproken zinnen bleven hangen in de stilte om hen. Jacoba scheen ze na te luisteren, lang nadat ze verklonken waren, met zeldzame aandacht.

‘Al is de hertog van Glocester,’ ging Philips voort, Jacoba's woorden ijverzuchtig opvattende, ‘dan een der volmaaktste

[pagina 71]
[p. 71]

ridders - al was hij de volmaaktste van de gansche Christenheid - ik zal hem de beleediging duur doen betalen, die hij mij, den erfprins van Bourgondië, in bijzijn van ons beider gevolg heeft aangedaan!’

Jacoba knipte met de oogen - verveeld. Deze Bourgondische neef, zóó vervuld van de beleediging van zijn eigen goddelijke persoon, dat hij geen aandacht had voor háár, die de edelsten van Frankrijk hadden omstuwd! Haar houding verstrakte, werd zeer ongenadig.

‘Ik hoop voor u, dat deze kwestie die u zoo vervult, u spoedig de gewenschte voldoening schenkt, Neef,’ sprak zij koud.

Hij merkte, vrouwenkenner, haar koelheid; sprak snel:

‘Maar eerder dans ik, te grooter voldoening Nicht, op de bruiloft van de schoonste der bruiden.’

‘Ik ben nog slechts verloofd,’ wierp zij bits tegen. Op eenmaal scheen het Brabantsche huwelijk als een donkere wolk alle hoop op geluk te vernietigen. Haatte zij gelijkelijk allen, die hiertoe hadden meegewerkt. Zij was koud en moe - en licht ademloos liet zij snel volgen, terwijl zij opstond in haar volle lengte: ‘Ik vertrek morgen ter huldiging naar Zeeland.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken