Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrouw Jacob (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrouw Jacob
Afbeelding van Vrouw JacobToon afbeelding van titelpagina van Vrouw Jacob

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.87 MB)

ebook (3.26 MB)

XML (1.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrouw Jacob

(1935)–Ina Boudier-Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

IV

De Elect Jan van Beieren zond zijn heimelijke boden naar Dordrecht, de machtige stad, die Jacoba niet had gehuldigd. Hij zag het scherp en juist: overal waar de steden machtig waren geworden en zelfstandig, bekenden zij zich Kabeljauwsch - tégen de Hoekschen, waar de willekeurige ridderschap burgerlijke macht en rijkdom fnuikte, in geringschatting voor al wat laaggeboren was, en door de uitputtende belastingen voor hun eigen oorlogen.

Kennemerland echter was overwegend Hoeksch. Het waren halve wilden, die Kennemer boeren onder hun hoofdman Willem Nagel - en ook met de rijke Zuiderzeesteden was niets te beginnen.

Maar Dordrecht, ontevreden reeds tegen Willem, die toegevend aan de andere handelssteden, de macht der stad in menig opzicht had gekortwiekt - het zou hem geen moeite kosten er vasten voet te krijgen en vandaar te opereeren.

[pagina 72]
[p. 72]

Jan van Beieren zag zichzelf in de oogen, hij ontveinsde zich niets meer: mederegent zijn wilde hij niet. Den keizer had hij op zijn hand. Waarom zou hij niet als zijn vader Albrecht regeeren als Ruwaard - zelfstandig en alleen? Het kwam hem toe, hij was de eenige mannelijke erfgenaam.

Jan van Beieren zon rusteloos en fel. Als een parel had Holland en Zeeland hem aan zijn immer ontevreden, machtsbegeerig hart gelegen. Hij zou deze moeilijke landen in zijn sterke handen kunnen in toom houden, zooals men een lastige, maar schoone vrouw die de moeite loont, met kracht en vreugde bedwingt.

En nu - stond daar in den weg Willem's wees. Hij was niet vergeten, hoe Willem hem op 't hart gebonden had, zijn kind Jacoba bij te staan.

Wel - hij wilde, hij zou haar bijstaan; maar niet om onder de grillen, de heerschzucht van een onwetend, onervaren, in het krijgsbedrijf onbedreven meiske te geraken. Hij was niet vergeten, hoe Jacoba hem ontvangen had: niet meer als het argelooze kind den veel ouderen, machtigen oom; maar met een uitdagende hoogheid eischend zijn huldiging van haar waardigheid.

Dàt - verdroeg hij niet! De kans was er thans. Als hij zich als Ruwaard kon doen erkennen door een groot deel van het volk, als hij te Dordrecht vasten voet kreeg, het sterke Dordt vlak bij zijn overige bezittingen gelegen - dan was in elk geval zijn blijvende invloed verzekerd.

En Jacoba was heel jong, heel aantrekkelijk. Als zij een huwelijk sloot, dat haar aftrok van haar erflanden.... Brabant was geen goede greep geweest. Hij zag weer Jacoba naast den toekomstigen gemaal; en hij wist zeker, dat dit huwelijk niet strookte met haar wenschen. Waàr waren haar wenschen? Als hij kon bewerken, dat dit huwelijk niet doorging, als zij wist dit aan hèm te danken te hebben, zou zij eerder zich aan zijn wenschen onderwerpen.

De mogelijkheid van een geheim en intiem onderhoud schoot hem plotseling voor den geest - met het kind Jacob, zooals hij haar nog noemde.

Jacoba verbleef op Quesnoy, na haar zegetocht door Zeeland. Allen waren zij opgekomen ter huldiging ‘de Zeeuwsche wolven’, beroemde en gevreesde namen in vele veldslagen. Jacoba, eenmaal weergekeerd in de rust op Quesnoy, behield in dezen heerlijken nazomer de herinnering, hoe al deze geweldigen haar aan-

[pagina 73]
[p. 73]

biddend hadden omstuwd, hun trouw bezworen. Wel waren er ook daar machtigen, die Kabeljauwsch zich afzonderden: de Van Borselens, oud, rijk geslacht, zij hadden in Zeeland den grootsten invloed. Maar de rijke, schoone steden, Middelburg, Zierikzee, Reimerswaal, Goes, waren haar toegedaan. Zierikzee met den uitgebreiden, levendigen zeehandel, de prachtige stad, oprijzend aan de breede Schelde, had haar jubelend ingehaald - het waren schoone dagen geweest.

Op Quesnoy vond zij het oude, vertrouwde leven harer kindsheid terug. Alleen die beide onafscheidelijken van haar gelukkige jeugd, haar vader en Touraine, waren niet meer daar. Jacoba schreide als zij alleen was om hen de snel opkomende groote kindertranen van haar licht bewogenheid.

Storend viel plotseling in de schoone dagen van den herfst, waarin zij de gedachte aan Brabant eenvoudig opzij wierp - de aankondiging van Jan van Beieren's bezoek. De Elect wist Margaretha in Bourgondië, en hij haastte zich Jacoba zonder getuigen te kunnen ontmoeten.

Jacoba ontving hem plechtig en gratievol in de ridderzaal. Bij het licht van groote kaarsenkandelaars zat zij voor den schouw in haar vaders zetel, het blonde hoofd rossig verlicht door den gloed van het hoogvlammende vuur. Zij had blijkbaar haar vaders behoefte aan hooge vuren geërfd, want opeens wist hij: zelden had hij Willem anders gevonden dan voor zulk vlammend houtvuur.

Toen hij over haar zat, zag Jacoba hem opmerkzaam aan. Een sterk, onmeedoogend man, volkomen tot elken strijd uitgerust. Hoeksche achterdocht had haar lang doen inzien tot welken strijd. Terughoudend, op haar hoede, wachtte zij zijn begin.

Jan van Beieren, meer krijgsman dan diplomaat, stak onverholen van wal.

‘Het verheugde hem zijn lieve nicht alleen te vinden bij het onderwerp dat hij met haar bespreken wilde. Openlijk en ronduit gezegd: ‘Wenschte zij zèlf dit huwelijk met den Brabander?’

De stoot, onverhoeds, kwam aan; Jacoba zweeg eenige oogenblikken. Niet lag het ook maar eenigszins in haar weg, hem haar vertrouwen te schenken - en snel rekende zij wàt zij zeggen en zwijgen zou, om hem van haar weg te leiden. Indien de Elect haar in de kaart kon spelen door te Konstanz de dispensatie niet te

[pagina 74]
[p. 74]

doen verleenen, zou haar dit wel zeer lief zijn; maar.... wàt zou hij ervoor terugverlangen! Hij zèlf wenschte het, omdat naast een echtgenoot voor een ruwaard geen plaats was - dit had haar oom Adriaan, de bastaard van Beieren, haar duidelijk uitgelegd. Zij immers kon zich, al wàs die echtgenoot een nul, op dezen immer beroepen.

Maar - als de Brabander eens uit den weg was - zij weer vrij - zij had haar grooten aanhang, en hij moest dien nog werven.

Los van den Brabander....

Zij sloeg de oogen deemoedig neer en verzuchtte peinzend:

‘Mijn lieve oom begrijpt wel, hoe het om mij staat.’

‘Gij wílt den Brabander niet voor echtgenoot?’ vroeg hij grofweg.

Zij spreidde haar handen uit in welgespeeld hulpeloos gebaar.

‘Ik heb mijn heer vaders wil te volvoeren. En wie kan mij hiervan bevrijden?’

‘Ge hebt mij,’ sprak hij - verteederd ondanks zichzelf om haar lieve jeugd.

‘Denk met al uw helder verstand, Jaque; gelooft ge niet, dat ik beter in staat ben u bij te staan in uw nood dan de Brabander?’

‘In - mijn nood?’ boog zij omzichtig uit. ‘Gij meent Oom?’

‘Waar een groot deel van Holland en Zeeland een vrouw niet als erfgenaam van het leen wil erkennen.’

‘Holland hééft mij gehuldigd op Dordrecht na - en Zeeland eveneens. Wat maakt u dat zorgen?’ vroeg zij koel, vijandig opeens, waar hij haar kwetste in haar gevoeligen trots.

Hij voelde zijn fout. Bedwong zijn ergernis om haar toon.

‘Maar hoe is de tijd?’ trachtte hij voorzichtig. ‘De Kabeljauwen rusten niet.’

‘Ik weet alleen van hen, dat ik hun den voet op den nek heb gezet met de verwoesting van IJsselstein.’ Er was een snijdende scherpte in haar stem. ‘Houdt gij u zoo op de hoogte van de Kabeljauwschen?’

‘Dat acht ik mijn plicht voor mijn broeders dochter. Gij zijt nog zoo jong - een wel zeer jeugdige vorstin voor Holland en Zeeland.’

[pagina 75]
[p. 75]

‘Zoo jong, dat de ouden die mij omgeven, reeds geleerd hebben mij niet met hun oudere wijsheid van mijn jong inzicht af te kunnen brengen,’ bitste zij ongenadig.

Dan zwegen beiden. Het vuur loeide in den Octoberwind, - de uilen krasten om het oude slot.

Toen zei de Elect plotseling:

‘Zou het u wat waard zijn Nicht, als ik mijn invloed deed gelden te Konstanz tegen den Brabander?’

Zij bloosde; zij had moeite haar heimelijke wenschen niet prijs te geven - zoo dicht was de sluwe Jan er voortdurend bij.

‘Dan zou ik dat uit liefde voor mijn broeders dochter doen,’ eindigde hij.

Zij weifelde, streed een harden strijd. De mogelijkheid van den afschuwelijken knaap verlost te zijn - haar eigen heimelijke plannen opnieuw te kunnen volgen.... Dóór den Elect de Kabeljauwen, dat was Arkel, nader te komen - zóó na... dat... Maar - hoe zou zij dan tegenover den liefste komen te staan! Niet als een groote vrouw, die alléén haar recht had bevochten; en hem thans gelijk, al was zij zoo jong, en hem.... de plaats aan haar zijde aanbood. Dàt prachtige - heerlijke - zou het niet zijn. Hij zou haar dàn zien als het onmondige kind, waarvoor de oom den strijd had gestreden. Alle schoonheid zou zijn verloren. Bovendien, de dispensatie zou waarschijnlijk niet worden verleend; zij zou haar vrijheid voor niets verkoopen.

Zij keerde zich tot den Beier, koud beheerscht.

‘Het schijnt mij het beste Oom, de zaken aangaande Brabant aan den paus over te laten. Moge de Heilige Maagd ze mij ten goede leiden.’

Hij stond op. Zijn zware voetstap dreunde op haar toe, of hij haar vertreden wilde. Hij nam een koel en kort afscheid.

‘Ik zal ze leiden,’ gromde hij, toen hij terugjoeg in den stormenden Octobernacht. ‘En mijzèlf ten goede.’

Zijn besluit stond vast thans. Nu Jacoba niet in goede vriendschap van zijn hulp gediend wilde zijn, en hem de pas was afgesneden om langs dezen weg invloed op de regeering te krijgen - nu zou hij kort en goed, al was het dan in vijandschap, zich zelf als ruwaard doen erkennen. De Hoeken wenschten het onmondige kind om hun eigen macht bot te vieren - de Kabeljauwen zouden om dezelfde reden zich voor een onmondig kind niet bukken

[pagina 76]
[p. 76]

willen, maar den man inhalen die hun rechten kon verdedigen. Van nu af aan zou hij Kabeljauw zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken