Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrouw Jacob (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrouw Jacob
Afbeelding van Vrouw JacobToon afbeelding van titelpagina van Vrouw Jacob

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.87 MB)

ebook (3.26 MB)

XML (1.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrouw Jacob

(1935)–Ina Boudier-Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

IX

De stadhouder Gaesbeek had uit Leiden, Haarlem en Amsterdam manschappen bijeengeroepen, en trok hiermede den Rhijn langs om Alphen te bemachtigen. Gelukte dit, dan zou men verder tot Gouda trekken en er het beleg slaan.

De tijding hiervan dreef Jacoba in volle actie. Al wat weerbaar was in Gouda, Schoonhoven, Oudewater en het Sticht werd opgeroepen. En als doorlicht van een vlam vuurde zij met de eigen welsprekendheid, in vonkende woorden elken man op tot een voor niets deinzenden moed.

Het was zaak de Kabeljauwen aan te vallen en te verslaan eer zij Gouda konden aantasten - die ontrouwe poorters strijdend tégen haar! In snelle beweging trok Jacoba zelve met het leger door het land langs de Gouwe op; in haar zilveren kuras hoog te paard, reed zij, verafgode krijgsengel aan hun hoofd. In zulk een geestdrift kon alles wegzinken voor het geluk van het oogenblik.

[pagina 425]
[p. 425]

Stralend de zon in den koelen Octoberdag over het bloeiende groene land. Haar land. En daar opeens en onverwacht het Kabeljauwsch-Bourgondische leger tegenover hen!

Het felle ongeduld naar strijd grijpt de Hoeken. Luid schallen de klaroenen, krijgsgeschreeuw en luide kreten barsten los uit alle gelederen. Já! Já! Dát is het!! Jacoba trilt van een eigenaardige, wilde vreugd. Alsof de kreten uit die honderden kelen, losmaken al wat diep in haar altijd verlangend op wachten ligt. Já! já! Aanvallen! Vooruit!!

Daar stormen zij, - de vijand is talrijker - zij ziet het onmiddellijk - zij werpen de Hoeken terug. Vooruit, vooruit! A moi! Zij keeren, zij wenden de paarden, vereenigen zich tot nog feller aanval, geprikkeld door Jacoba's wapenkreet. Zij werpen zich met de oude roekelooze doodsverachting in de vijandelijke gelederen, Háh! Geweldig de stoot! Zie, de Kabeljauwen, ze wijken! Gaten zijn geslagen in hun gelederen, geslacht heele rijen - zij wijken, ze trachten terug te trekken op Leiden, ze pogen zich te verzamelen, zich te dekken in een geregelden aftocht -

Neen! Neèn!! Zij heeft het gevoeld, waarvan zij nu de waarheid voor oogen ziet: het geoefende leger, het is niet bestand, tegen den ouden beproefden ridderstrijd! Persoonlijke moed wint het aan alle zijden op de geregelde slagorde - overal is die verbroken, uit elkaar geslagen - daàr, over de velden en wegen drommen ze aan, nieuwe Hoeksche benden! ‘Op den vijand! Ontrukt hun de vaandels! Aan ons de banieren van de ontrouwe, verraderlijke steden! Schande! Schande over hen! En eeuwige eer mijn dapperen!’

In de lucht, de bezwangerde met stof en bloed en wapengekletter, de stem, de hooge, heldere, als een klaroen - Vrouw Jacob's stem hun tegen - als zij terugrennend voor haar neerbuigen den buit, de veroverde banieren. In hun midden meegesleurd, ter aarde gesmeten aan haar voeten, gevangenen uit alle steden. En deze zien op in een betooverden angst naar de jonge vrouwenfiguur in het schitterend kuras, die met opgeheven hand haar dapperen welkom heet. Zien, hoe in dichten drom haar omdringen deze krijgers, van hoog tot laag, met den ouden Willem Van Nagel aan het hoofd - in een storm van vereering, van aanbidding; en haar jong, blozend,

[pagina 426]
[p. 426]

gelukkig lachend gelaat boven hen, beurtelings zich wendend tot elk van hen.

Door de gevangen Kabeljauwen gaat in bijgeloovige vrees een woord: onoverwinnelijk door geheime kracht.

Maar de hertogin trekt op den een-en-twintigsten van Wijnmaand in het jaar 1425 haar stad Gouda weer binnen, zegepralend en met luiden jubel begroet. Door de straten golft dringend en stuwend de menigte haar tegemoet - kust haar handen, haar voeten, strooit bloemen voor de hoeven van haar paard - en uit alle vensters wuiven blijde handen.

En zij lacht. Zij lacht gelukkig en trotsch, en wie den blik vangt uit haar stralende oogen is verrukt. Zij is veranderd - een machtig fluïdum schijnt van haar uit te gaan. Zij is toegenomen in kracht. Krijgsgevangen Kabeljauwen, die haar zagen op het slagveld bij Alfen, in den ban van haar toovermacht, smeeken onder haar te mogen strijden - gevend goed en rang en recht in eigen vaderstad prijs, om haar te mogen volgen.

En door de landen der christenheid loopt tot meerder spot van den Bourgondiër de faam van deze overwinning. Zingen troubadours de heldenfiguur van Dame Jaque - worden vorsten en ridders bezield door een vurige belangstelling in deze vrouw.

In de hoofdkerk te Gouda, waar het plechtig Te Deum wordt gezongen tot dank voor de overwinning den Hoeken geschonken, zien alle oogen naar de veroverde vaandels van Haarlem, Leiden en Amsterdam, te hunner eeuwige schande hoog als zegeteekenen aan het gewelf opgehangen. En onder hen door schrijdt recht en trotsch de hertogin.

 

Philips toornt in zijn hart mateloos over deze nederlaag. Te meer, wijl het de eerste stap is, die zijn gezag in de Nederlanden doet. Het is erg, en hij vervloekt in de veiligheid van zijn vertrek de Kabeljauwen. Maar verder komt zijn woede niet. Want hij overlegt, dat dit bewijst, hoe zijn positie nog zeer zwak is; hem is ook bericht, hoe heele troepen na de nederlaag tot Jacoba zijn overgeloopen. Dat zijzelf op het slagveld was, aanvurend haar Hoeken, en hoe een geheimzinnige kracht van haar uitging....

Neen - hij moet de Kabeljauwen niet tegen zich maken, nu zij wankel staan en voor hèm een schandelijke nederlaag moesten lijden. Nu de drie trotsche steden hun banieren verloren! En hij

[pagina 427]
[p. 427]

schrijft, terwijl hij hen uitvloeken zou willen, een beminnelijken, goedertieren troostbrief aan de zoo zwaar getroffen steden; hun verzekerend van zijn spoedigen bijstand. Maar terwijl hij schrijft, ontdekt zijn scherp inzicht den lichtkant van deze nederlaag: de drie trotsche steden, zoo onafhankelijk en aanmatigend tot nu toe in hun optreden, zijn door dit voorval van zijn bescherming meteen zeer afhankelijk geworden.

 

Maar over de zee vliegt Jacoba's hooge moed en eindelijke overwinning, gedragen op vleugelen van haar hoogste spanning en vreugd. Donkere vrouwenoogen zien den brief, scherpe ooren hooren de geruchten over den roem van de hertogin van Glocester.

De hertogin van Glocester....

Nog is zij dat - de jonge Jacoba. Die wel leek voorgoed te hebben afgedaan - gevangene in Gent. Eleonore was het gelukt, haar zóó tenslotte Humphrey te doen zien: slachtoffer van eigen dwaasheid en heerschzucht, van eigen onmacht en onbekwaamheid als legeraanvoerster, waarop zij zich liet voorstaan. Ach, ach - deze arme zoogenaamde hertogin van Glocester, die ook hèm, Humphrey, meegesleept heeft in haar rampzalig avontuur - gevangen en opgesloten, eer zij nòg meer onheil kon stichten....

Maar zij is vrij gekomen - aan het hof spreekt men thans in onweerhouden bewondering over Dame Jaque. En Humphrey heeft geluisterd. Heeft voor het eerst weer belangstelling getoond - duidelijk. En daar is altijd ook het volk; een groote partij heeft nooit opgehouden te protesteeren over het gevangenhouden van de hertogin van Glocester door den Bourgondiër. Een groot deel ook van het volk wil altijd wel mee met het leger naar de rijke Nederlanden, waar zooveel te plunderen zal zijn, en grooten buit te behalen. En aan het hof zelf spreken geestdriftig berooide ridders uit den lageren adel over de mogelijkheid bij een krijgstocht naar de Nederlanden zich weer rijk te rooven - het moet ongeloofelijk zijn, wat daar valt te halen aan kostbaarheden en goud!

Eleonore weegt al deze gesprekken achter haar zwarte oogen - zij bewaart ze in haar ijzersterk geheugen; en zij merkt op - Humphrey onverschillig geworden voor de gemalin, arme onschadelijke strijdvrouw, die brieven schrijft, welke hem vervelen, welke hij nauwelijks leest en niet beantwoordt - Humphrey is

[pagina 428]
[p. 428]

onverwacht weer voor Jacoba ontvlamd. Wakker geschud, opgehitst door de vereering, welke haar toevliegt uit alle landen. Daar is zij tòch weer! En overwinnend! Kranig is zij toch, dat moet gezegd, en gansch niet de stumper, die Eleonore hem voorgespiegeld heeft; nog altijd strijdend voor wat hem een chimerè leek en niets dan dat, maar nu toch werkelijkheid zich bewijst.

De Nederlanden!

De Nederlanden tenslotte toch!

Ja - als het kan.... Hier in Engeland, is aan de ellende geen eind. Als hij een leger kon formeeren.... het volk is hem altijd zeer genegen.... En tenslotte ja, Eleonore is hem de onontbeerlijke - die hem begrijpt, vertroost, boeit. Maar.... als Jacoba hem de Nederlanden brengt, zij is toch een zeldzame vrouw, en immers behoeft hij zich van Eleonore nooit geheel te scheiden....

Nog eenmaal staat de droom van grootheid en roem op voor den teleurgestelden hertog van Glocester. Nog eenmaal ziet Eleonore zich onverwachts naar het tweede plan verschoven. Ziet vóór zich gestuwd als een voor het oogenblik onverdringbaren muur, Humphrey's toeleg: met dit leger, zijn oom Winchester, den gehate, die den Tower en het jonge koninkje in zijn macht heeft, de heerschappij ontnemen in Engeland en die aan zichzelf brengen - en tegelijk de Nederlanden veroveren.

Eleonore overziet - duldt. Zij is niet jaloersch; zij heeft innerlijk die andere vrouw, de krijgsgodin, nooit onderschat in haar talenten. Maar zij weet ook, dat Dame Jaque's felle, bezitnemende, rustelooze liefde dezen prikkelbaren mensch nooit blijvend zal binden.

Zij heeft eenmaal gewacht, zij zal wéér wachten. Dat Glocester Winchester opzijschuift en zich verzekert van de persoonlijkheid van den kleinen koning is immers van oneindig grooter, van het allereerste belang! Daàr langs gaat de weg, dien zij voor zich ziet: de weg naar den troon van Engeland, het einddoel van al haar streven.

En het jonge koninkje is een teer, zwak kind - er hoeft niet véél te gebeuren, en hij verdwijnt van haar weg....

Zij ziet toe, kalm, beheerscht, wijs. Zij ziet toe, hoe Humphrey den Lord Mayor laat komen en hem gebiedt 's nachts de burgerij onder de wapenen te roepen, en de oude stad, voornamelijk de

[pagina 429]
[p. 429]

poort aan de brug van Southwark te bezetten. Zij ziet toe en twijfelt, maar zegt niets. En wat zij voorzag, gebeurt: Winchester in zijn paleis aan de overzijde der brug, gewekt door alarm - brengt een bende gewapenden op de binnenplaats heimelijk bijeen. Als de dienaren van den Lord Mayor voor de poort komen, worden zij teruggewezen. In den nacht schrikt Londen op door wapengekletter tusschen de partij van Humphrey en die van den kanselier. En de prelaten van Canterbury en Bath rijden hoogst verontrust in den vroegen morgen over de brug, om te voorkomen dat uit dezen twist tusschen twee heerschzuchtigen een burgeroorlog voortkomt.

Zij bereiken, dat beiden verklaren zich aan de uitspraak van Bedford te zullen onderwerpen; maar Beaufort acht zich niet veilig meer in Londen; hij trekt zich terug in den Tower.

En Glocester triomfeert. Het leven, het werkelooze, druilige, heeft zich gekeerd; in naam van den koning ontvangt hij vijfduizend mark voor een leger; en van alle kanten stroomen zij toe, de begeerigen voor den tocht naar de rijke Nederlanden. Krijgsroem valt te behalen, en groote buit - en het avontuur over zee dat lokt. Om de wonderbare Dame Jaque!

Beroemde krijgsoversten scharen zich onder zijn banieren - het leger bestaat uit uitgelezen manschappen, voortreffelijk geoefend en uitgerust. Vier-en-twintig groote schepen zullen het over zee voeren. Het opperbevel krijgt Lord Fitz Walter, tevens door Humphrey benoemd als Stadhouder in Holland, tot hij zelf daarheen kan komen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken