Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrouw Jacob (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrouw Jacob
Afbeelding van Vrouw JacobToon afbeelding van titelpagina van Vrouw Jacob

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.87 MB)

ebook (3.26 MB)

XML (1.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrouw Jacob

(1935)–Ina Boudier-Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XVIII

Tusschen Amersfoort, Gouda, Zevenbergen lag thans Jacoba's gansche Hoeksche bezit. Ingekrompen tot dit - maar nog onaantastbaar sterk, alsof juist bij vermindering van omvang de kracht zich samentrok tot geweldiger spanning. Uitnemende krijgsoversten en een welgeoefend leger had de Bourgondiër. Maar niet had hij de tallooze stoutmoedige kapers en vrijbuiters, die elken

[pagina 490]
[p. 490]

doorgang, elke ondiepte, elke zandbank kenden. Die de rusteloos zich verplaatsende kleine benden vormden, telkens weer uit geheime bronnen geld en wapenen bijeenbrachten. Geen vrachtschip kon tusschen Gouda en Zevenbergen zich wagen, zonder door de Hoeksche kapers te worden besprongen. Tolhuizen ter bewaking langs de rivieren opgericht, gingen in vlammen op. Tot ver in Vlaanderen strekten al stoutmoediger de Hoekschen hun rooftochten; zij grepen de rijkgeladen schepen, brandschatten de dorpen langs de kust, en keerden met hun buit naar de onaantastbare roofnesten. Een klein eskader telkens was noodig om het Bourgondisch leger van wapenen en proviand te voorzien. En geen enkel Bourgondisch ridder waagde het zonder wèlgewapend geleide naar Vlaanderen te reizen.

Jacoba te Gouda zag het alles gebeuren. De winter van dat jaar 1426 viel voortijdig in met ijzel en vorst, en van den burcht schouwde zij achter de stad het verdronken land doodsch en bevroren.

De vroege vorst was den Hoeken welkom; op het onbetrouwbare element, half ijs, half water, waagde zich geen groote Bourgondische troepenmacht.

Jacoba zag den toestand scherp onder de oogen. Haar positie had zich gewijzigd van wettige Landsvrouwe tot aanvoerster van roofbenden in het eigen land. Zij zette de tanden op elkaar, en spoorde haar aanhangers. Zoo goed als elke Hoek in haar omgeving, wist zij: een terug was er niet. Zij moèst vooruit - tot... het einde.

Welk einde?

Als.... de mogelijkheden die bleven....

Montfoort stond voor haar. Zij wist het al wat hij zeggen kwam. Haar oogen bijna zwart, keek zij naar hem.

‘Bezwaren?’ snerpte zij hem aan.

Hij bleef schijnbaar kalm.

‘Genadige Vrouwe, er moeten meerder schepen uitgerust. Het is van te groot belang den vijand geen oogenblik respijt te gunnen.’

‘En 't kan niet, want er is geen geld?’

Zij stampvoette, speelde de komedie volkomen. Want zij had reeds in zijn gezicht gezien het doel van zijn komst. Zij verborg haar verlichting, hield zich boos.

[pagina 491]
[p. 491]

Hij zeide stijfjes: ‘Als Uwe Genade mij de hooge gunst wil verleenen Haar bij te staan - ik zal van mijn particulier bezit geld zien los te maken....’

Zij begreep dat hij het gedaan hàd, eer hij kwam.

En op eenmaal speelde zij geen komedie meer, was haar tegenzin echt. Van àllen nam zij zonder aarzeling; alleen hèm wilde zij niet dankbaar zijn, omdat haar scherpe intuïtie haar zeide, dat ergens aan het eind zijn bedoeling wachtte.

Maar de schepen....

Zij strekte langzaam haar hand.

‘Mont fort,’ zij lachte, haar oogen begoochelend - ‘gij toovert het geld uit de rots - hoe dank ik u.’

Zij vermeed haar gewone zegswijze: ‘ik zal het u eeuwig loonen.’ En hij merkte het op, had ook haar aarzeling gezien. Diep, als voor een bewezen gunst, boog hij over haar hand.

 

Geld! Zij was er achteraf gelukkig mee. Schepen! Manschap!

In den nacht lag zij wakker. Dacht aan deze toewijding, en in kwellenden overgang aan Humphrey. En het wantrouwen steeg hooger, martelde haar met niet te verdringen inzicht in zijn lauwheid.

Kòn hij werkelijk niets, of.... wilde hij niet? Waarom vonden anderen altijd een weg haar te helpen, en slechts hij nooit? Oh - de pijn die knaagde diep in haar hart als een wond! Nooit was zij in haar lichaam gewond geweest. Bij al haar roekeloosheid nooit een ongeluk. Slechts haar hart scheen te kunnen bloeden.

En onverhoeds besprong haar een afkeer van den eindeloozen strijd, die haar gansche jonge leven had vermoord. Dacht zij voor het éérst in nooit gekende moeheid: was zij slechts een zwakke vrouw, zonder meer; een vrouw levend aan het hof, die speelde op de luit, of babbelde achter haar borduurraam. Een vrouw als....

Zij zat overeind geschoten als onder een zweepslag. Wiè had den naam in haar ooren geroepen: Eleonora Cobham?! Hoe kwam zij aan haàr te denken - wat had die vrouw te maken met haar eigen lot....?!

Niets - niets - noòit - niets!’

Haar vuisten gebald tegen haar witte lippen geperst, kreunde zij.

[pagina 492]
[p. 492]

Dóórvechten! Er bestond geen àndere mogelijkheid. Dóórvechten en 't land herwinnen voor hèm.

Het leek een koop. Moest zij hem koòpen? Was het zóó ver?

Zij gilde, sprong op en riep: ‘Marie!’ Marie die zwijgend haar leed begroef, en stil trouw naast haar voortleefde.

Marie, die haar vond, languit neergestort op den grond, als een radelooze schreiend, snikkend onverstaanbare woorden. Die neerknielend op den kouden vloer haar optilde, en in haar armen hield aan eigen warm moederlijk lichaam.

 

De dag - de immer belovende, die alle mogelijkheden in zich borg - vond Jacoba weer helder van geest. Dagelijks, zij vernam het met grimmige voldoening, groeide ook de Hoeksche vloot op de Zuiderzee; en spionnen brachten berichten, dat de stemming onder de Kabeljauwen zeer was gezakt. Philips' wreedheid en de willekeur van zijn beambten en officieren in Kennemerland en Westfriesland, dreven steeds meer uitgewekenen naar de Hoeksche vloot. Brederode, de bastaard Everhard, Gerrit van Zijl, kruisten rusteloos op de Zuiderzee, kwamen tot voor de poorten der steden. Enkhuizen was door Brederode op het onverwachtst overvallen. Op de markt heeft het bloed gestroomd. En uit de stuk voor stuk leeggeplunderde huizen, hebben de holle venstergaten uitgezien op den moord van honderd voornaamste poorters.

De brand, het vernielende vuur door het gansche land als een laatste oordeel; gestookt door de jonge hertogin op den Goudschen burcht. Want dit alleen vermag met zijn gloed iets te blusschen van het ondragelijk vuur, dat haarzelf inwendig opteert!

Haar haat richtte zich ook tegen den Brabander. Nog steeds niet had de Paus haar huwelijk onwettig verklaard. Na het gebeurde met den jongen Cruijff verdroeg zij het niet meer als echtbreekster te worden genoemd; joeg in haar rusteloos de gedachte, dat hierin school Humphrey's aarzeling.

In de geheime lade lagen brieven van haar moeder, van haar broeders, de bastaards van Beieren en Holland. Zij wíst, dat de hertogin-moeder een bende voetvolk en ruiters op haar slot te Quesnoy verborgen hield - als het plan lukte, dan zou na Allerheiligen de aanval beginnen om Henegouwen van Bourgondiërs te zuiveren.

[pagina 493]
[p. 493]

Wat aan geen enkelen brief werd vertrouwd, slechts mondelinge boodschap heimelijk overgebracht, was het plan: Jan van Brabant op te lichten, naar Quesnoy te voeren, en hem daar tot afstand te dwingen. Hij zou een oorkonde daarvan moeten teekenen, en tevens daarin beloven geen wraak te zullen nemen over het hem aangedane geweld.

Kort was de boodschapper bij Jacoba; maar toen hij keerde, droeg hij bij zich een ring met vierkanten steen om de Hertogin-Moeder te overhandigen.

Jacoba had uitdrukkelijk bedongen, dat bij dit alles den hertog geen leed mocht geschieden. En zij wachtte....

Zij zelf geloofde er niet in. Sinds Mons had zij het vertrouwen Henegouwen te herwinnen verloren. En zij was nauwelijks teleurgesteld, toen zij op een dag het plan ontdekt wist en verloren. Al haar energie trok zich samen op Holland.

Philips had de tijding van den aanslag, zij het dan mislukt, dieper getroffen dan haar. Verijdeld - maar hoe vlug, hoe onuitroeibaar telkens weer ergens anders opstekend, was Jacoba's verweer - waren haar voor niets terugdeinzende hulptroepen. Verijdeld - ditmaal. Hij begreep het zeer goed: was Jan vervallen van den troon verklaard of dood - dit laatste zou de bedoeling wel zijn - dan verviel de volmacht aan hèm verleend, was zijn monboirschap van geen kracht meer. En dan was er Glocester...

Hij knarsetandde. Het giftige wijf, Jacoba's moeder, zat daar op Quesnoy - zij was zijn eigen tante en Bourgondische - hij kòn niet, om niet nòg meer haat tegen zich op te jagen, haar gevangen nemen. Dan was er de nieuwe krijgstocht naar Holland, dien hij moest ondernemen midden in den barren winter. En er was geen mogelijkheid van uitstel.

Zevenbergen moest hij vooreerst in zijn macht hebben, het sterke roofnest, waarheen de Hoeken al hun buit sleepten. Van de zeezijde had hij het reeds door zijn schepen geblokkeerd. Ook liet hij, om de geheele streek die Jacoba nog in bezit hield af te sluiten, tusschen Lek en IJssel een ring van blokhuizen bouwen met sterke bezetting erin. Van Muiden aan de Zuiderzee tot voor Schiedam en Rotterdam reide zich een haast onafgebroken keten van blokhuizen. De vloot van de Zuiderzee lag ten anker voor de Eem.... de monden van de Vecht werden bewaakt door Weesp en Muiden....

[pagina 494]
[p. 494]

Philips, somber, werkte in een soort zwijgende razernij het plan uit. Hij toonde zich zelfs bereid den wapenstilstand met den Dauphin te vernieuwen, als hij maar in Holland de handen vrij hield. Een koude woede tegen Jacoba hield hem ingeklemd, waarvan hij zich niet kon bevrijden. En wonderlijk als onder een begoocheling, zag hij telkens weer zich komen te Woudrichem, als bemiddelaar gezonden door zijn vader. Toen, op het oogenblik dat hij stond tegenover haar, die hem mat en doorzag met ijsheldere oogen, hadden de schakels in elkaar gegrepen onlosbaar van den keten, die hen beiden aan elkaar bond; van toen af, moesten zij leven en strijden, tezamen verbonden in een gevloekten ban, en konden elkander niet verlossen noch verlaten.

De donkere kelders van zijn oogen borgen diep de vrees, waarvan hij zich nooit geheel kon bevrijden. Gebonden aan die duistere macht, waarvan de jonge blonde heks het geheim behield?! Hoè was zij los gekomen uit Gent? Hij had het niet kunnen ontwarren. Streng en bloedig was zijn straf gevallen op de gansche bezetting, maar daarmee had hij het feit niet kunnen wegbranden uit zijn hersenen. En nu - terwijl hij alles, geld, macht, zijn beroemdste krijgsoversten, zijn trouwste vrienden moest ten offer brengen aan den strijd met haar, zag zijn verbeelding steeds haar tronen op den Goudschen burcht in haar gevaarlijke meesleepende bekoring. Die vrouw - Jacoba - wat was zij? Waarlijk vrouw - of man noch vrouw?

Hij rilde van een bijgeloovige vrees, die langs zijn ruggestreng koud opkroop. Hij zag dat overslanke lichaam, te paard - roekeloos zich wagend, en nooit gewond, nooit gevallen.... was dàt een vrouw - een sterfelijke christenvrouw? En met haàr wist hij zich verbonden aan een onlosbaren keten....

Zijn tanden klemden in zijn lip.

‘Als ik haar niet overwin, niet vast kan leggen in boeien, in gevangenis diep onder de aarde - tot zij sterft - àls zij daaraan sterven kàn - zal ik nooit rust hebben. Dan zal zij eindelijk mij overwinnen.

‘Ja - niet voor één van ons beiden sterft, zal de keten eindelijk gebroken zijn.’

Zijn gedachten liepen over Jan van Brabant en den aanslag, terug naar Glocester.

‘Aan haar huwelijk met Glocester, moèst op elke manier een

[pagina 495]
[p. 495]

einde komen. Zij waren beiden jong, gezond; er bleef de kans op een erfgenaam. Dan zou Holland onherroepelijk verloren zijn voor hem, en daarmee voorgoed de schoone droom van het Bourgondisch koninkrijk.’

 

Gezanten van den hertog van Bourgondië kwamen heimelijk tot den paus Martinus, en verzekerden hem Philips' machtigen steun, als hij in de nog altijd loopende zaak van het Brabantsch huwelijk hem terwille was. Maar hijzelf trok met zijn machtig leger tot voor Zevenbergen, en omgaf de stad met alle toebereidselen van een geducht en lang beleg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken