Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrouw Jacob (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrouw Jacob
Afbeelding van Vrouw JacobToon afbeelding van titelpagina van Vrouw Jacob

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.87 MB)

ebook (3.26 MB)

XML (1.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrouw Jacob

(1935)–Ina Boudier-Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XXXIV

‘Nooit zal de Bourgondiër het land hebben! Nooit een land zooals hij het begeert. Want dit soort strijd kan ik tot in het oneindige volhouden. Er zijn altijd nog meer dijken door te steken, nog meer land is te verdrinken; hij zal bij elk stuk dat hij verovert, een moeras krijgen voor vruchtbaren grond, puinhoopen voor rijke huizen, uitgebloede lijken voor levend volk. Zoo zal hij weten wat het is, een vrouw te berooven van haar wettig bezit.’

Deze woorden van Jacoba waren Philips overgebracht, en zij hadden zich in zijn hart geklauwd. Nu reeds wàs het land arm en verwoest; de rijke, bloeiende landen die hij begeerd had, bestònden al niet meer. Alleen nog deed de noodlottige keten, die hen bond, hem dezen strijd voortzetten.

Tot de Moedermaagd bad hij, lang en hartstochtelijk; maar de glorieuze extase die hem ophief en droeg, kon hij niet meer bereiken.

Harder werd hij opnieuw, en wreeder ging zijn willekeur

[pagina 538]
[p. 538]

over die hem weerstonden en in handen vielen. Gevangen Hoeken deed hij onthoofden en vierendeelen; maar hij wist, lang kon zijn macht niet meer duren, zijn middelen raakten uitgeput. Zelfs de overwinning bij Wieringen vermocht niet hem hoopvoller te stemmen.

Hij vestigde zijn hoofdkwartier thans te Amsterdam, waarheen van alle zijden zijn troepen oprukten: voetknechten uit Vlaanderen en Artois, ridderschap uit Bourgondië, Waalsche ruiterij, de gevreesde boogschutters uit Picardië, en uitgelezen Kabeljauwsche keurbenden. De hoofdmacht zou door den hertog zelf worden aangevoerd; het bevel over de achterhoede kreeg de bastaard van Bourgondië, twaalfhonderd strijdbare mannen. Naar het machtige Sticht, geheel in Hoeksche handen, ging zijn blik; bisschop Sweder en Aernout van Gelre zonden hem boodschappen om hulp. Maar een aanval op Utrecht was slechts mogelijk van het Noorden uit - in het Zuiden versperde de heks hem den weg. Amersfoort moest hij eerst in zijn macht hebben; hier lag een voorname Hoeksche krijgsmacht onder Rudolf van Diepholt, versterkt met soldeniers uit Munsterland, Osnabrück, Bentheim, meer dan duizend man. Nog vóór de komst der Bourgondiërs kwamen driehonderd boogschutters uit Utrecht Amersfoort binnen.

Philips, op vertoon van praal en macht bedacht, hield een groote wapenschouw; in alle steden en dorpen werd op zijn bevel tegelijkertijd het Heilig Sacrament in plechtigen ommegang rondgedragen, om God's zegen af te smeeken over de Bourgondische wapenen. Alle dagen, zoolang hij in het vijandelijk land toefde, moest de processie worden herhaald.

Het leger ging van Amsterdam over zee tot bij Naarden. Trok naar het land van Eemnes, waarmee Philips een verbond van onzijdigheid sloot, en naderde Amersfoort. Maar nog gelukte het den Hoeken het vlek Bunschoten bij de Eem, waarlangs het Bourgondische leger van proviand en ammunitie moest worden voorzien, te overvallen en te plunderen.

 

En op den burcht te Gouda zat Jacoba, hoorde alle berichten over de groote toebereidselen aan met de strakke onaandoenlijkheid in groote harde oogen, welke haar gebleven was sinds Engeland's afval. Om de processies van den Bourgondiër, de

[pagina 539]
[p. 539]

eindelooze, lachte zij haar honend lachje. En tot den abt Amadeüs zeide zij:

‘Mijn neef van Bourgondië heeft een heiligen schrik voor mij.’

Hij had zijn fijn spotlachje terug en antwoordde met het woord uit Jesaja:

‘Brengt niet meer vergeefsch offer; het reukwerk is Mij een gruwel - uw gezette hoogtijden haat Mijn Ziel, zij zijn Mij tot een last. En als gijlieden uw handen uitbreidt, verberg Ik Mijn oogen voor u; ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet, want uwe handen zijn vol bloed.’

 

Philips voor Amersfoort, besloot onmiddellijk tot den aanval over te gaan.

In zijn hart bleef hij onzeker, en in zijn marmerbleek gelaat blonken de zwarte oogen somber. Het was de dag voor Allerheiligen - hij smeekte den bijstand der heiligen af over zijn ondernemen. Maar hij zag de stad door water omgeven; en dacht aan Jacoba's woorden: puinhoopen en moeras. In vernielende wraaklust zwoer hij: geen steen op den anderen te zullen laten.

De eerste schemer van een ijzigen winterdag bleekte aan de donkere lucht, toen Philips den aanval liet blazen. Moedig en met drift stormden de Bourgondiërs aan. Klein schijnen de wallen, en licht te nemen. Zij waden door de grachten, en zetten de stormladders. Maar als de eersten omhooggevlogen, boven aankomen, zien zij: de wallen zijn geheel bezet met dichte doornhagen. En nog éér zij zich dit volkomen hebben klaar gemaakt, storten vanachter die ondoordringbare, scherpe doorns brandende kalk, kokend water, scherpe pijlen op hen neer. Zij wenden zich, verbijsterd, en één kluwen met de niets vermoedende, wild opdringende lagerstaanden, vallen zij, één gruwelijk verwond, gemoord, verminkt kluwen naar beneden in de gracht. Gegil en jammerkreten vervullen de lucht, en honend klaroent het triomfgeschal der belegerden daarover heen.

Philips, de vuisten om zijn zwaard geklemd, alsof niets is gebeurd, beveelt den tweeden storm. Wéér, aangevuurd nog door het lot der hunnen, gezweept door wraakzucht, rennen de moedigsten vooraan de ladders op. Zij vechten daarboven als tijgers, maar te vreeselijk zijn de belegerden in hun

[pagina 540]
[p. 540]

afweer - bloedend en verbrand storten zij om, in de gracht.

Ontzettende toorn grijpt Philips. De woede van Brouwershaven - woede van wanhoop nu zijn heiligen hem niet te hulp komen. Zijn ontembare moed, zich thans schrap zettend, springt in hem op. Zèlf trekt hij zijn degen, en evenals daar, klinkt zijn kreet:

‘Wie mij liefheeft, volge mij!’

Blinde razernij sleept hem mee. Hij stort zich in de gracht, rood van 't bloed, met lijken schier gedempt. Zijn beste krijgers ontvlamd, volgen hem op den voet, en in onweerstaanbaren drang klimmen zij werkelijk de ladders omhoog, en reeds wringt zich, gebroken door een zwakke plek, een troep Bourgondiërs binnen den wal.

Achter de muren, bij hen die Bourgondische krijgers plotseling zien in hun midden, voltrekt zich een paniek. Met luid gegil vlieden menschen door de straten met den jammerkreet: Verloren! Verloren! Maar de vrouwen van Amersfoort, in felste drift om den Bourgondiër te keeren, rennen aan. Zij roepen honend en beschamend den verschrikten mannen toe stand te houden! Zij hollen aan, met hun eigen verschrikkelijke wapens: hun ziedende, kokende brouwketels, en storten die uit. Philips beneden ziet het komen - ternauwernood ontspringt hijzelf den doodelijken stroom. Maar om hem, half meegesleurd in hun val, ziet hij om zich in een gedrang van vallende, krimpende, brandende, bloedende lichamen, zijn beste krijgers, vrienden, verwanten storten en omkomen in den afgrijselijken poel.

En die daarboven als eersten den prijs meenden weg te dragen van dapperheid en eer, zij worden weerloos en roemloos neergehouwen en afgemaakt.

Ook deze storm is afgeslagen.

Philips met moeite, wendt zich. Een verbijsterde afschuw en schrik heeft hem bevangen. De dood - een dood als hij nooit heeft vermoed, heeft hem in zijn klauwen. Niet in een grooten slag, maar smadelijk voor een kleine stad van boeren en poorters, geschandvlekt. Hij moet weg, wèg uit dit kluwen verminkte lichamen, bloedend, brandend, krankzinnig gillend om schrikwekkende wonden - hij voelt zich neergezogen in den poel, waaruit geen ontkomen is....

Zijn wanhopige hand tastend, grijpt iets - den ijzeren hand-

[pagina 541]
[p. 541]

schoen van een der zijnen. Hij klemt zich eraan vast, machteloos, in ontzinden angst, voelt zich getrokken eindelijk uit de gracht, uit de lijken, het bloed....

Doorweekt van modder, zijn harnas geblutst en gebroken, met bloed bemorst - keert Philips uit den roemloozen aanval weer.

Er zijn geen krachten meer om nog een storm te wagen - hijzelf ook heeft geen kracht meer dien nog te bevelen. Een afschuw, mateloos, doortrekt hem tot in zijn merg, wijl de riddereer het gebiedt dien nacht na de bestorming nog voor de stad te blijven.

Oh helsche wanhoopsnacht! In bevriezende koude verstijfd, zonder dekking, zonder hulp voor gewonden en stervenden, zonder spijs of drank, ligt het Bourgondische leger; en ziet op, verbijsterd van angst en afgrijzen naar die stad, verdoemde - welke zoo vreeselijk te moorden wist. Die, God mag het weten, thans een uitval beraamt misschien, en hun dadelijk op het onbeschutte, weerlooze lijf valt met hun kokende ketels, hun pek - gesmeten niet door christenvrouwen - door wilde, vreeselijke schepsels met bovennatuurlijke kracht. Dat zij zullen liggen als hun makkers ginds, verminkt, bloedig, krimpend vleesch, waaruit gejammer en gekreun vruchteloos klaagt om hulp in het zwarte, bevriezende duister.... Gevloekt de Bourgondiër, die hen hierheen bracht onder valsch voorwendsel van roem en eer....!

In den vroegen morgen, zóó als de schemer breekt, zit Philips op, en trekt weg met Sweder en den hertog van Gelre. Stom en verbeten zit hij te paard, en rijdt weg van zijn nederlaag, zijn schande. Zijn vastomlijnd plan: van Amersfoort uit heel 't Sticht te onderwerpen, ligt in stukken. Hij jaagt, jaagt in al sneller draf, tot hij in den avond de poorten van Nijkerk binnenrijdt.

Maar in de kerk van Sint-Gregorius hangen de Amersfoorters met luiden jubel de veroverde banieren en wapenrustingen van trotsche telgen uit beroemde Bourgondische geslachten, smadelijk te pronk voor het hoogaltaar.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken