Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Voor en na de zondvloed (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Voor en na de zondvloed
Afbeelding van Voor en na de zondvloedToon afbeelding van titelpagina van Voor en na de zondvloed

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.67 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Voor en na de zondvloed

(1970)–Pieter Jan Bouman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 11]
[p. 11]

1. De eerste vloedgolf

Wreed ontwaken

Jan Romein, wiens te vroege dood een eind maakte aan zijn knappe pogingen om tot ‘integrale geschiedschrijving’ voor de tijd omstreeks 1900 te komen, zag de eeuwwisseling als ‘het breukvlak van twee eeuwen’. Hij beschreef welke veranderingen de 20ste eeuw inluidden, wees op nieuwe tendenties in wetenschap en kunst en analyseerde sociale en politieke heroriëntering.

Aan de betekenis van deze breukvlak-theorie behoeft niet te worden getwijfeld. Voor de geschiedbeléving lijkt mij het keerpunt wat later in de tijd te liggen, namelijk bij de diepe inkeping van de Eerste Wereldoorlog. En in die kritieke fase van de westerse geschiedenis speciaal weer in de jaren waarin zich verbijstering van de volken meester maakte, eerste begrip voor wat men collectief misdreef. Daaruit groeide een geleidelijke ontheroïsering van de oorlog, die zich van 1915 of 1916 tot onze tijd zou uitstrekken. Eén etappe in dit proces draagt de naam ‘Verdun’: tussen eind februari en begin juli 1916 sneuvelden ruim driehonderdduizend Fransen bij de verdediging en ongeveer evenveel Duitsers bij de bestorming van een schier onneembare vestinggordel.

[pagina 12]
[p. 12]

Wat echter ook mag zijn veranderd, niet de kinderlijke fantasie die zich uitleeft in oorlogsspel, vroeger in de opstelling van tinnen soldaatjes, tegenwoordig in een manoeuvreren met tanks en raketten in een lilliputwereld, dat als een parodie op de grimmige ernst van volwassenen kan worden gezien.

Uit mijn jeugd herinner ik mij, dat ik vooral in mijn 10de en 11de jaar hele legerafdelingen verzamelde waarin ik met enkele stukjes geschut slachtingen aanrichtte. In mijn 12de jaar verlegde de belangstelling zich naar oorlogsschepen. In 1902 te Batavia geboren, zoon van een Rotterdamse moeder en een Groninger scheepskapitein, een der oudste gezagvoerders van de kpm, was ik al jong met de zeevaart vertrouwd. We verhuisden van de ene woonplaats naar de andere; mijn ouders brachten met het gezin twee maal een verloftijd in Nederland door. Dit verklaart dat ik meer herinneringen aan schepen heb dan aan een of ander ‘ouderlijk huis’. Ook vakantieweken bracht ik soms aan boord door. Ik oefende mij in het taxeren van de tonnage van voorbijvarende schepen. Sedert 1913 las en herlas ik een tijdschrift waarop mijn vader was geabonneerd, Het Nederlandsche Zeewezen, waaruit ik tabellen verzamelde over de sterkte der verschillende slagvloten. Er bestonden weinig Britse, Franse of Duitse oorlogsschepen waarvan ik niet prompt snelheid, bepantsering of bewapening wist op te sommen.

Een glimp van de werkelijkheid ving ik eerst enige jaren later op, toen wij ons in april 1916 op de Tabanan van de Rotterdamsche Lloyd inscheepten voor een lange en moeilijke reis terug naar het vaderland. Een reis via Kaap de Goede Hoop, naderhand ten zuiden van IJsland langs (het Engels Kanaal was voor passagiersschepen gesloten). In de haven van Kirkwall op de Orkney-eilanden een inspectie van lading en passagiers. Daar zag ik enige Duitsers, die met vervalste passen reisden, van boord halen. Mannen die lange tijd in Indië hadden gewoond. Met een van hen had ik gedurende de reis menige schaakpartij gespeeld. Toen hij tussen twee Britse soldaten werd weggevoerd,

[pagina 13]
[p. 13]

gaf hij me in het voorbijgaan een hand. Ik bleef hem nawuiven tot de motorboot die de gevangenen vervoerde, in de ochtendnevel verdween.

In juni, na het vertrek uit Kirkwall, raakten wij bijna tussen de strijdende vloten die elkaar in het Skagerrak ontmoetten. Ik zag lijken drijven. In de Noordzee kwam ons een sleepboot tegemoet om de Tabanan door een reeks mijnenvelden te loodsen. Wij gingen gekleed naar bed; alles was in alarmstemming.

Aan de vloottabellen uit Het Nederlandsche Zeewezen dacht ik niet meer.

‘Lessen’ der geschiedenis?

Het kon niet worden betwijfeld dat men voor de jaren 1914-1918 leergeld had betaald. Gedeeltelijk verkwist leergeld. Want de paradoxie dat vrede kan worden bewaard door zich op oorlog voor te bereiden, bleef de politiek beheersen. Het waren de ‘realisten’ die het hoogste woord voerden. Ze saboteerden Wilsons Volkenbondsideaal, ze hadden zich voorgenomen Duitsland voorgoed onschadelijk te maken zoals ze ook hoopten de Russische revolutie door tegenacties te doen mislukken.

Het pacifisme uit de oorlogsjaren, de verzetsbeweging van Romain Rolland, Hermann Hesse, Stefan Zweig en vele anderen - een door de geschiedschrijving verwaarloosde onderstroming - vond zijn voortzetting in de ‘nooit-meer-oorlog’ leuze, die na 1918 veel werd gehoord zonder dat men tot een duidelijk program van actie kwam. De jaren twintig kenmerkten zich door een babylonische spraakverwarring. Het waren de jaren van Oswald Spenglers Untergang des Abendlandes. Maar ook van Rainer Maria Rilke, James Joyce, T.S. Eliot, van Albert Schweitzer en Karl Barth, van Albert Einstein en van Sigmund Freud. Wat hadden zij in hun denken gemeen?

[pagina 14]
[p. 14]

Kunstenaars en geleerden droegen bij tot een veranderend mensbeeld en daarmee tot een verdieping van het historisch bewustzijn. Veel politici echter deden alsof er niets gebeurd was. Zij zetten hun traditionele machtspolitiek voort, dwars tegen de waarschuwingen in van enkele grote figuren die, tot hoge functies geroepen, hun originaliteit wisten te bewaren: Walther Rathenau en John Maynard Keynes bijvoorbeeld.

De moord op Rathenau in 1922 was een teken aan de wand. Men moest op een terugval in primitivisme verdacht zijn, op verheerlijking van geweld. Rathenau had dat wel geweten. Reeds in oktober 1914 had hij aan Frederik van Eeden geschreven (Briefe 1, blz. 169): ‘Wir werden schwerere Dinge erleben, als die wir sahen. Ein hartes Geschlecht wird heranwachsen, vielleicht zertritt es unsere Herzen.’

Ook Freud schreef al vroeg - in een kort artikel Zeitgemässes über Krieg und Tod (Ges. Werke x, blz. 317) - over de mogelijkheid van regressies van onvoorstelbare kracht. Aantasting van westerse cultuuridealen, óók van de daarin verankerde democratische gedachte. Het irrationalisme diende zich in verschillende varianten aan. Het nieuwe spectrum van denkbeelden en gevoelshoudingen vertoonde beschouwingen over de nietigheid van de mens en de ondoorgrondelijkheid van Gods wil (Karl Barth, Römerbrief, 1919), van het zoeken naar een nieuwe ethiek (Albert Schweitzers ‘eerbied voor het leven’), van een cultuurbiologisch determinisme à la Spengler en van legitimatie van politiek geweld om een einde te maken aan ‘de strijd van allen tegen allen’ (Mussolini als een Machiavelli in modern gewaad).

Afkeer van anti-democratische gedachten heeft velen er later toe verleid het fascisme en het nationaal-socialisme aansprakelijk te stellen voor vrijwel al het bederf dat Europa te zien gaf. Toch dient te worden erkend dat deze bewegingen (vol geperverteerde idealen) zelf ook hun oorsprong vonden in de chaos rond de oorlogsjaren. Wie de ‘schuldvraag’ stelt - voor

[pagina 15]
[p. 15]

zover lange ketens van oorzaak en gevolg dit toelaten - stuit op een machtsstrijd die reeds in ‘het burgerlijk tijdperk’ een hoogtepunt bereikte. Het vooruitgangsoptimisme bleef echter de heersende ideologie, ook toen reeds duidelijk was dat een bloedige krachtmeting niet meer kon worden ontgaan.

 

Oorlogs- en na-oorlogsjaren, ik beleefde ze als leerling van de 2de h.b.s. met 5j.c. te Rotterdam, als jonge krantenlezer in een neutraal land. Diepe indruk op mij maakten vooral de gebeurtenissen van november 1918. Ik bezit nog vergeelde kranten uit die tijd, berichtgeving die ik destijds uitspelde. Er lag een hele afstand tussen deze ontwakende historische belangstelling en wat men op school doorgaans als geschiedenis opgedist kreeg. De schoolgeschiedenis bleef echt leerboekgeschiedenis, die niet rechtstreeks verband scheen te houden met wat zich destijds afspeelde. Bovendien kwam de behandeling van de voorgeschreven leerstof dikwijls niet veel verder dan het jaar 1870, in hoofdzaak omdat een vol jaar voor de Franse revolutie werd uitgetrokken.

Nu behoefde ik me niet door de school aan banden te laten leggen. Naast een vurige belangstelling voor het schaakspel, gaf ik ruimschoots toe aan een leeswoede welke vooral in en na 1918 krasse vormen aannam. Wekelijks haalde ik boeken uit de Rotterdamse Gemeentebibliotheek. Zaterdagmiddags stond ik uren tussen de boekenstalletjes op de Goudse Singel, vastbeloten om mijn weekgeld (van een kwartje tot een gulden gestegen) zo goed mogelijk te besteden.

Vreugde gaf een buitenschoolse oriëntering in de Europese literatuur. Ik raakte er na verloop van tijd aardig in thuis. Maar de meeste voldoening schonk toch een systematische lectuur van Goethe's Faust, serieus, met verschillende commentaren. Nog vóór mijn eindexamen begon ik in Spengler, Marx en Freud te grasduinen. Moeilijk te bepalen of literaire, historische of sociale belangstelling de overhand had.

[pagina 16]
[p. 16]

Verdere studie? Ik durfde er ternauwernood plannen voor te maken. Mijn ouders, met een laag pensioen uit Indië vertrokken, verloren hun kapitaal door het faillissement van de Koninklijke Hollandsche Lloyd. Zij wisten weinig van het universitaire bestel. Geen familielid ook dat enige raad kon geven. Op school bleef - tekenend voor die tijd - iedere informatie achterwege, zelfs over de voor mij bestaande mogelijkheid om met mijn eindexamen-cijfergemiddelde van boven de 8 een studiebeurs aan te vragen. De meest voor de hand liggende, goedkoopste, oplossing leek om in de eigen woonplaats met de studie in de economie te beginnen aan de Nederlandse Handelshogeschool (spoedig Nederlandse Economische Hogeschool). ‘Een studie’ was voor mij hoofdzaak. Wat ik ervan zou maken, hing, meende ik, grotendeels van mijzelf af. Deze wat naïeve overtuiging bleek later toch niet onjuist te zijn geweest.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken