Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tusschenspelen (1942)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tusschenspelen
Afbeelding van TusschenspelenToon afbeelding van titelpagina van Tusschenspelen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.34 MB)

Scans (4.34 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tusschenspelen

(1942)–P.C. Boutens–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 68]
[p. 68]

Rekenschap

 
Een zware slaper was 'k altijd,
 
Als een diepwatervisch bereid
 
Te dompelen in elke, zelfverkozen
 
Of onvermijdelijke, grondelooze
 
Kolk die uit eerdre duizeling
 
In nieuw verduizlen openging.
 
 
 
Meteen een vaardigst vliegenier
 
Ik bleek, die vond in zijn bestier
 
Het eigen blindbevleugeld wezen,
 
Bewerktuigd op zoo vaste pezen,
 
Dat altijd met éen lichten ruk
 
Ik elke' aanvankelijksten druk
 
Ontging, die stond op 't punt te stremmen
 
In de angst van zijn gereede klemmen
 
De ziel en haar vertrouwde vlucht
 
Op vrijheids ingeboren tucht.
 
Nooit heeft éen droom haar in de omklauwing
 
Gegrepen van zijn keelbenauwing,
[pagina 69]
[p. 69]
 
Of in haar oogengrond gesticht
 
Zijn onvergeetlijk dwanggezicht,
 
Dat langzaamaan haar durf verminkt
 
En haar voorgoed gevangen klinkt
 
Binnen den koortsverwaakten kerker
 
Van lijfs doorzichten heimwee-erker.
 
Geen der gepatenteerde slechten
 
Die zich aan andren deugdzaam rechten,
 
Heeft ooit ook maar éen vingersmet
 
Op 't ongerepte dons gezet
 
Van hare vlerken die onttogen
 
Door bovenwolksche regenbogen
 
Haar oogenblikkelijken schrik
 
Naar den oneindgen overblik
 
Die uit al wereldverten daagde
 
En waar al nood zich in verklaagde:
 
‘Nog niets, nog niets beleefden wij!
 
't Was alles maar tennaastebij!’
 
 
 
't Werd éen vizioen, dat trekt geen duur
 
Met dag of nacht, met eeuw en uur;
 
De diepste droom, de hoogste wake
 
Kan op het beeld geen inbreuk maken,
[pagina 70]
[p. 70]
 
Zooals herinnring klaarbedacht
 
Het langzaam heeft in kaart gebracht
 
In zijn verlokkende uitgestrektheid,
 
Geheimenis en onontdektheid,
 
Nog maar sporadisch aangekleurd
 
Met plekken halverweg doorspeurd.
 
 
 
Omlaag ik kwam uit elke vlucht
 
Gestijfd in ondernemingszucht,
 
En zeker dat hier niets kon winnen
 
Dan die met al zijn ziel en zinnen
 
Zich onverdeeld zou wijden aan
 
Een taak voorgoed onafgedaan...
 
En toch, hoe achteropgezet
 
Wist ik mijzelven in de wed,
 
Die me al van kind af nooit kon stalen
 
Op eigen krachten te behalen
 
Eén uitgeloofden kampprijs in
 
Het allerzijds bestreefd gewin,
 
Die, even de oogenlust van allen,
 
Aan éen tenslotte toe moest vallen...
 
Wilde ik niet alle kans verspelen,
 
Dan was gedoemd ik uit de velen
[pagina 71]
[p. 71]
 
Te winnen tot mijn hachlijk spel
 
Den schoonste' en edelsten gezel,
 
Ik, waar het ging op eigen naam,
 
Niet tot het minste ding bekwaam,
 
Maar steeds afhanklijk van een maat,
 
En slechts bij liefdes gunst instaat
 
Om al mijn gaven uit te leven
 
En mij aan iets geheel te geven...
 
Als vastberaden minnaar ging
 
Sindsdien ik op verovering,
 
En mocht van menigen beminde
 
De klare lamp der geestdrift vinden
 
Gereed om met mij op te gaan
 
In dubbel dageraadsbestaan
 
Tot de' éenen zeekren langen dag
 
Die 't leven overduren mag...
 
O eindloos-eindige avonturen
 
Bij lentelange morgenuren
 
Onder het onverhoedsch ontdekken
 
Van door geen mensch ontwijde plekken,
 
Waaruit als aardsche bliksemstraal
 
De leeuwrik in éen langen haal
 
Verschoot zijn blindverjubeld lied
[pagina 72]
[p. 72]
 
En leêg en bang ons achterliet,
 
Als was zijn gouden drift gestart
 
Het nest uit van ons éene hart...
 
Ach, waarom raakten ze allen mat
 
Nog vóor de middag loomde 't pad,
 
Te moede om verder meê te maken
 
De inspanning van zoo helle wake?
 
Eén laat, een ander vroeger al
 
Daalden naar 't meer vertrouwde dal,
 
Latend getroost hun jeugd begraven
 
In de eenzaamheid der cenotaven
 
Die met hun overbeelde zerken
 
De lange mijlen blijven merken;
 
Want daar bestelden hen mijn handen
 
Binnen de leigrauwe onweêrswanden
 
Van tijdeloos versloten smart,
 
Die hield de hemelen versperd,
 
En keerde 't wonderschoone spel
 
Der aarde in marteling en hel,
 
Een doelloos pijnelijk gebeuren
 
Van overwakkre valsche kleuren
 
In angstgespannen wachten op
 
Een enklen zwaren regendrop
[pagina 73]
[p. 73]
 
Waardoor de helle bliksemvlam
 
Zijn wilden schrik verschieten kwam,
 
Of die den donkren schal mocht zaamlen
 
Van het afgrondlijk donderstaamlen...
 
 
 
Totdat éen, onverwinlijk moê,
 
Met mij meêkwam tot stervens toe,
 
En met den glimlach van den knaap
 
Inging den nooit beleefden slaap,
 
In overgave volbewust
 
Uit al vertwijfeling berust,
 
Als zou voorgoed dit harte mijn
 
Zijn onbetwiste peluw zijn.
 
Ontslapen deed hij zoo nabij,
 
Dat de diepste echo binnen mij
 
In maagdelijksten hartegrond
 
Van woord tot heimlijk woord verstond
 
De hooge stilte waarin scheidt
 
Uit deze schoone sterflijkheid
 
De ziel die weet dat leven is
 
Gods simpele geheimenis
 
Beleven zonder voorbehoud
 
En met de zekerheid vertrouwd
[pagina 74]
[p. 74]
 
Dat niets en niets ter wereld dan
 
Het zuivre wonder duren kan...
 
 
 
Zoo werd mijn drift, beproefd, gestaald,
 
Gemurwd tenslotte en uitgemaald
 
Tot godlijke verteedering
 
Die elken korrel in zich ving
 
En rijpte in zaligend doorvoelen
 
Van zijn genadige bedoelen,
 
En daaruit blijdschaps mondkost won
 
En moed tot al wat ik begon
 
En heel of halverweg volbracht
 
Op allerzijds geleende kracht,
 
Alleen met eigen achterstand
 
Begaan wanneer ik overmand
 
Door lijfs geregelde versagen
 
De reis en de' arbeid moest verdagen...
 
En zij zij klein, mij blijft éen hoop,
 
Dat als ik uit vertraagden loop
 
Voorgoed mij eindlijk nedervlij,
 
In liefde éen ziel mij zij nabij
 
Om bij het vredig avondduistren
 
Geboeid in aandacht te beluistren
[pagina 75]
[p. 75]
 
Den eigen blijden zwanezang
 
Waartoe ik al de jaren lang
 
Het schoonst dat bleef onuitgezegd
 
In stillen schroom heb opgelegd.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken