[Leonard Lodewijk de Bo]
Bo (Leonard Lodewijk de), geb. te Beveren op de Leie, in West-Vl., 27 Sept. 1826, stud. aan het college te Thielt en genoot daarna in het groot seminarie van Brugge zijne opleiding voor den geestelijken stand. Ten jare 1851 werd hij tot priester gewijd. Gedurende een twintigtal jaren was hij prof. in de Rhetorika aan het Sint-Lodewijkscollege te Brugge. Vervolgens was hij pastoor te Everdinghe, te Ruisselede, en te Poperinge overl. hij als pastoor-deken 25 Aug. 1885.
Behalve een paar Fransche werken' schreef hij: Pie IX in 1862, Gent 1862; De Moedertaal, Gent, 1864; Kleine nederduitsche spraakkunst voor Vlamingen, Brugge, 1869 en 1874; Westvlaamsch Idioticon, Brugge, 1870-'73; Gedichten, Brugge, 1874; Beschrijving van een uitmuntend mirakel, geschied te Poperinghe den 14 Maart 1479, aangaande een misdragen kind, dat na drie dagen begraven geweest te zijn, den vierden dag het leven en het H. doopsel ontving, enz., Poperinge, 1879; herdruk van een oud boek door de Bo overzien en verbeterd. De Bo leverde bijdragen in De Katholijke Zondag, in Rond den Heerd, in De Toekomst en in de Handelingen der gilde van Sinte-Luitgaorde, waarin twee redevoeringen van hem voorkomen. 1o. Over de dialectische woorden en wendingen die burgerrecht in de schrijvende taal verdienen, en 2o. Waarom er geene eloquentie in het letterkundig Nederlandsch is, Brugge, 1874 en 1875. Na zijn dood verscheen: Deken de Bo's Kruidwoordenboek. Bewrocht en uitgeg. door Joseph Iamijn, Gent, 1888.