Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vertaalde gedichten (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vertaalde gedichten
Afbeelding van Vertaalde gedichtenToon afbeelding van titelpagina van Vertaalde gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.07 MB)

XML (0.73 MB)

tekstbestand






Editeur

A.A. Keersmaekers



Genre

poëzie

Subgenre

vertaling
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vertaalde gedichten

(1981)–G.A. Bredero–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 302]
[p. 302]

Koning Apollonius van Tyren

De derde Historie van Deel VII verhaalt een geschiedenis die reeds voorkomt in de Gesta Romanorum en o.a. ook in een Nederlands volksboek van 1493: ‘Verscheyden onghevallen des Koninghs Apollonius van Tyren, zyne rampsaligheden op Zee, ende hoe hy zyn Vrouwe ende dochter te verliesen quam, met het gheluckich eynde van hun allen’ (blz. 134-259). Hierin komen acht berijmde stukjes voor.

 

De verteller begint zijn lang verhaal aldus: ‘Ghelijc de lusten des Menschen verscheyden sijn, soo moet men oock, om de selve te volnoeghen, hem verscheyden spijse toemaecken, ende sijn honger sien te versadigen met dingen die beyde den genen diese aenbiedt, ende diense aengheboden worden, aenghenaem en behaeghlijck zyn. Hierom is het dat ick myne gheschriften soo zeer soecke te doorspecken met veelderley stoffe, ende met aller hande verwen te doorschilderen, want nadien ic Fransoisen voor handen hebbe, die ghemeynlick seer edel van geeste, snel van begrijp, ende uytnemende leergier sijn, oock haer meeste genoegt hebben in wat nieuws, ende veranderinghe soecken van spyse, soo moet ick nootsakelijck veelderley dinghen weten, die vermakelijck, zeldsaem, ende buyten den gemeynen loop sijn. Welcke eyghenschappen ick te gelijck ghevonden hebbende in deze Historie hier naervolghende, soo en meyn ick niet buyten myn palen te zullen treden, indien ick de selve opoffer aen onsen Edeldom, ghemerct ick hier spreeck van een Edelman, ende van de geschiedenissen eenes machtighen Vorsts, soo ghy naerder zult hooren’ (blz. 134-135).

 

Te Antiochien leefde koning Antiochus in bloedschande met zijn dochter. Al wie naar de hand van die schone koningsdochter dong, moest een raadsel oplossen; slaagde hij daarin niet, dan werd de ongelukkige pretendent onthoofd.

Apollonius, uit een voornaam geslacht van Tyren, waagde ook zijn kans en ondanks de waarschuwing van de koning wilde hij toch het raadsel horen. Dat luidde:

[pagina 303]
[p. 303]
 
Ghedreven sijnde van mijn sonde soeck ick stadigh (XLIII).

Al gaf Apollonius ook de juiste oplossing, toch keurde de koning het antwoord af, zodat de prins vluchtte naar Tyren. Vandaar ging hij met een aanzienlijk deel van zijn bezittingen scheep, maar hij leed schipbreuk en kwam berooid en eenzaam aan het hof van de koning van Cyrien - eigenlijk Cyrene -, Archestratus. Daar verhaalde hij aan tafel zijn ongeluk, tot ieders ontroering:

 
De ooren ende 'thert van yder in't besonder (XLIV).

De ‘Cyreneische’ koning maande zijn dochter aan, de ongelukkige op te monteren, wat zij te gereder deed omdat ze Apollonius reeds begon lief te hebben. Wenend dankte hij haar en ook hij voelde de liefde in zijn hart ontbranden. Na de maaltijd verzocht de koning zijn dochter op de lier te spelen om Apollonius eer en vrientschap te bewijzen; ook aan dat verzoek voldeed de koningsdochter gaarne en ze zong een paar liederen:

 
Der minnen listigh net en kan ick niet ontvlien (XLV).

‘Waer na sy beyde haer stem ende het gheluyt des Instruments veranderende, ghezongen heeft dese naervolghende woorden’ (blz. 180):

 
Der Goden vreucht alleen blijft eeuwigh en bestendig’ (XLVI).

Iedereen prees haar spel en haar zang, alleen Apollonius zweeg, tot verwondering en ontstemming van de koning, die hiervoor een verklaring vroeg. Daarop verzocht Apollonius eveneens om een lier, en dan zong hij en ‘speelde vande onderlinghe liefde der Goden, ende van de kinderen die uyt haer by een komst ghesproten waren, van de heerlijcke daden der Helden ende dappere mannen, ende voordts van de Tragijcksche ende wreede feyten bedreven tot op zynen ouderdom toe’ (blz. 182). De dood ‘des grooten Alexanders’ bezong hij zo hartroerend, dat iedereen erdoor werd aangegrepen. Apollonius, die dit merkte, stemde dan een lieflijker lied en een mildere melodie aan:

 
O ooghjens klaer van glants die mijn door 'tharte brande (XLVII).

Dank zij dit voortreffelijk spel werd Apollonius de leermeester van de prinses; zo groeide hun liefde en zij trouwden.

Na enige tijd kwamen er gezanten van Antiochien aan het hof met het verzoek, dat Apollonius de heerschappij zou willen aanvaarden, want Antiochus en zijn dochter waren gestorven. Per schip werd de reis aanvaard. Op die tocht baarde de jonge koningin een dochtertje, maar zijzelf stierf. Met verscheurd hart moest

[pagina 304]
[p. 304]

Apollonius haar lichaam aan de golven toevertrouwen: hij legde haar, koninklijk gekleed, in een prachtig-versierde kist, met een grote som geld erbij, opdat ze ergens aan land een eervolle begrafenis mocht krijgen, én met een ‘Epitaphium ofte Graf-schrift’:

 
Soo wie dit Lichaem siet dat averechts hier leydt’ (XLVIII).

Aan land gedreven te Ephesen, bleek de koningin tenslotte slechts schijndood te zijn geweest. Na haar genezing wijdde ze zich aldaar aan de dienst van Diana.

Intussen vertrouwde Apollonius zijn dochtertje toe aan een vriend in Tharsus; hij legde de gelofte af op zee te blijven ronddolen, totdat het kind volwassen zou zijn. Helaas, de pleegmoeder werd jaloers omdat het kind tot een allerschoonst jong meisje opgroeide, en ze besloot haar te laten vermoorden. De beul evenwel kon het niet over zijn hart krijgen en liet het meisje leven. Uiteindelijk kwam ze onder de naam Tharsia terecht in een bordeel, tot groot profijt van de bordeelhouder. En toch werd het beeldschone meisje niet de prooi van elke betalende, want dat belette Athenagoras, een Prince van Lesbos.

Na vele jaren keerde Apollonius weer naar Tharsus. Daar werd hem verteld dat zijn dochter gestorven was, maar dat zijn vrouw nog leefde. En opnieuw koos hij zee.

Op zijn zwerftochten landde hij te Lesbos. Athenagoras kon hem met veel moeite ertoe bewegen, Tharsia te zien en te horen. Het meisje bezocht de troosteloze Apollonius, ze speelde en zong voor hem op de lier: liederen met overduidelijke zinspelingen op haar lot en op dat van haar ouders:

 
Al heeft mijn ongeval, mijn plotselijck ghesmeten (XLIX).

Apollonius verzocht het meisje te gaan. ‘De dochter evenwel, die last hadde om hem wat breder te doen praten, ende niet van daer te gaen zonder te weten wie hy was, gingh voort met haer spel ende sang, segghende’ (blz. 243):

 
O Heylich licht! hemels cieraet (L).

‘Wat wil dit seggen dacht Apollonius by hem zelven? Weet dese dochter wie ic ben, oft slaet sy daer na? is haer dan myn ongeluck, twelck een oorsaeck van myn geluck was, ende daer na weder myn tweede ongeval onverborgen? wie macht haer gezeyt hebben? Tharsia daerentusschen gingh al voort, ende zeyde’ (blz. 243-244):

 
Zee-schuymer! die het al inslockt (LI).

Zo vond Apollonius zijn dochter terug en tenslotte troffen beiden in Ephesen

[pagina 305]
[p. 305]

hun vrouw en moeder. Nu allen verenigd waren, aanvaardde Apollonius de koningskroon van Antiochien en van Tyren.

Aan het slot van zijn verhaal verontschuldigt de verteller zich voor de lengte van zijn verhaal, ‘de slechticheyt ende gheringheydt der tale’ (blz. 258); hij heeft de geschiedenis ‘van woorde te woorde’ gevolgd, zoals Apollonius zelf die te boek had gesteld, zonder ‘eenighe op-pronckinghe oft blancketsel’; anders had hij wel ‘een heel boeck’ moeten schrijven in plaats van de ‘twee drie blaren pampiers’ waarin hij thans alles ‘begrepen’ heeft. ‘Hier wil ick nu dese langhe discoursen staken, op dat ghy uwen adem verhalen mooght, ende meyne dat de volgende Historie u van desen arbeyt verlichten sal, soo door haer kortheydt als door de fraeyheyt der dingen die daer in verhandelt worden, ende noch onlancx gheschiet sijn in onse nabuerige landen, begrijpende meest gheschiedenissen van minne, twelcke de vruchten sijn dergene die sic vermeyen in den tuyn van vrou Venus, ende gheleyt worden van de fackel hares blinden ende nochtans arglisten soons’ (blz. 259).

[pagina 306]
[p. 306]

XLIII

 
De forfait agité ie cerche incessamment
 
De ma mere le fils, & le fils de ma femme:
 
Me repais de ma chair, dont ie vis en tourment,
 
Et de plusieurs les corps en demeurent sans ame.
[pagina 307]
[p. 307]

XLIII

 
Ghedreven sijnde van mijn sonde soeck ick stadighGa naar voetnoot1
 
Den zone van mijn moer, de zone van myn wijf.Ga naar voetnoot2
 
Ick eet myn eygen vleesch, dies ick pijn onghenadighGa naar voetnoot3
 
Moet lyden, ende veel daer door verliesen t lyf.Ga naar voetnoot4
[pagina 308]
[p. 308]

XLIV

 
Au son plaisant de si grande merueille
 
T'endort de tous & le coeur, & l'oreille.
[pagina 309]
[p. 309]

XLIV

 
De ooren ende 'thert van yder in't besonder
 
Geluystert hebben na 'tverhael van zulcken wonder.Ga naar voetnoot2
[pagina 310]
[p. 310]

XLV

 
Fuyr ne peux les rets subtils d'amour
 
Qu'il a tendus pour mon coeur en surprendre:
 
Et le voyant vn nouueau filay tendre,
 
Ie tends le mien, pour surprendre à mon tour.
[pagina 311]
[p. 311]

XLV

 
Der minnen listigh net en kan ick niet ontvlien,Ga naar voetnoot1
 
T'welck sy gespannen heeft om mijn hart in te vangen,Ga naar voetnoot2
 
En siende dat sy spint nieu garen om te hangen,Ga naar voetnoot3
 
Ick spin oock t'mijn om haer een voordeel af te sien.Ga naar voetnoot4
[pagina 312]
[p. 312]

XLVI

 
Les Dieux sont seuls iouyssans de leur aise,
 
Et des mortels est l'aise iournallier:
 
Car le plaisir, qui nostre mal appaise
 
Change & rechange, est doux, & puis amer.
[pagina 313]
[p. 313]

XLVI

 
Der Goden vreucht alleen blijft eeuwigh en bestendig.Ga naar voetnoot1
 
Der sterffelijcker lust, helaes! hoe groot, uytwendigh,Ga naar voetnoot2
 
En duert maer eenen dag: de blijtschap diemen sietGa naar voetnoot3
 
Snort om, ja wederom, en schielijck stuyft tot niet.Ga naar voetnoot4
[pagina 314]
[p. 314]

XLVII

 
Ah, yeux sereins qui enflammez mon coeur
 
D'vn nouveau feu pris au milieu de l'onde,
 
De mes longs pleurs, ah! miroir de ce monde
 
Qui fais mourir & viure mon ardeur.
 
 
5[regelnummer]
Toy seule as plus de force & de vigueur
 
Que ni le sort, ni la mort furibonde
 
Ni que les Dieux, que l'ennuy, que le pleur,
 
Toy seul ayant l'espoir auquel me fonde.
[pagina 315]
[p. 315]

XLVII

 
O ooghjens klaer van glants die mijn door 'tharte brande,Ga naar voetnoot1
 
Met nieuw en zeldsaem vier, getrocken uyt den vloedt,Ga naar voetnoot2
 
Der tranen afgedruckt: o spiegel aller landen!Ga naar voetnoot3
 
Ghy syt het die mijn vlam sterven en leven doet.Ga naar voetnoot4
 
 
5[regelnummer]
Ghy hebt alleen meer krachts, meer machts, en meer gebodenGa naar voetnoot5
 
Dan die woedende doot, dan 'tverdriet, dan 'tghewelt;Ga naar voetnoot6
 
Ia meerder dan de schrick, ja meerder dan de Goden,Ga naar voetnoot7
 
Want ziet op u alleen heb ick mijn hoop ghestelt.Ga naar voetnoot8
[pagina 316]
[p. 316]

XLVIII

 
Quiconque voit ce corps estendu à l'enuers,
 
Attendre la prison du tombeau & des vers,
 
Le rongement hideux, qu'il aye souuenance
 
De sa condition, & de sa decadence:
 
 
5[regelnummer]
Qu'il prenne la moitié de ce thresor heureux,
 
Pour enterrer le corps, accablé par les Dieux.
 
Sur la mer écumeuse, & l'autre argent qui reste,
 
Soit son bien, son salaire, & sa riche conqueste.
 
 
 
Que s'il va déniant au mort ce sien deuoir,
10[regelnummer]
Et veut auarement tout le thresor auoir,
 
Qu'il meure malheureux sans que personne aye cure
 
De donner à ses os repos & sepulture.
[pagina 317]
[p. 317]

XLVIII

 
Soo wie dit Lichaem siet dat averechts hier leydtGa naar voetnoot1
 
Verwachtende het graf en't overschrick'lijck knagenGa naar voetnoot2
 
Der wormen, die gedenck der Menschen korte dagen,Ga naar voetnoot3
 
Sijn eygen swacken staet, en onse sterflijckheyt.
 
 
5[regelnummer]
De helfte deser schadt voorsichtich hy bereydtGa naar voetnoot5
 
Om dit ghereckte lijf te aerden te doen draghen:Ga naar voetnoot6
 
Het welcken is op Zee verdelcht en gheslaghen,Ga naar voetnoot7
 
Selfs door des hemels haet van hooger majesteyt.Ga naar voetnoot8
 
 
 
Het overich ghelt dat daer sal moghen overschietenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Dat sal hy vry en vranck voor trouwe plicht genieten:Ga naar voetnoot10
 
Maar zoo hy desen dienst den dooden niet verleendtGa naar voetnoot11
 
 
 
En soeckt wt gierighheydt het gelt maer te verwerven,Ga naar voetnoot12
 
God geve dat hy dan so quaden doot mach sterven
 
Dat niemand rust en gheeft sijn Lichaem noch gebeent.
[pagina 318]
[p. 318]

XLIX

 
Dans vn bourbier, plein d'ordure, plongee,
 
Si mon destin m'a lourdement rengee,
 
Pourtant mon corps est pudique & entier,
 
Ma rose n'est fanee en son rosier,
5[regelnummer]
Ny ma vertu, fermeté, & constance
 
Ne sçeurent onc que vaut la deceuance
 
D'vn faux attrait, estant telle & d'vn rang
 
Si haut issus, & si noble de sang,
 
Que grand Roy fut, & est encor' mon pere,
10[regelnummer]
Fille de Roy, & femme fut ma mere.
[pagina 319]
[p. 319]

XLIX

 
Al heeft mijn ongeval, mijn plotselijck ghesmetenGa naar voetnoot1
 
In eenen vulles-vat: mijn lichaem is nochtansGa naar voetnoot2
 
Eerbaer, oprecht en goet: mijn roose heeft gloor noch glants,Ga naar voetnoot3
 
Noch schoone suyverheydt int minste niet vergeten.
 
 
5[regelnummer]
Mijn staticheydt, mijn duechd die hebben noyt gewetenGa naar voetnoot5
 
Wat dat het valsch bedroch des bedriech'lijcken mansGa naar voetnoot6
 
Aenlockingen vermocht: hoewel dat ick zo gans
 
In weelde, spel, en dans, vol wellust was geseten,Ga naar voetnoot8
 
 
 
Want zoodanich ben ick gheboren, en ghevoetGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Wt vorstelijcken stam, van preuts en prinslijck bloetGa naar voetnoot10
 
Van Koninglijck geslacht verciert met Konings gaven,
 
 
 
Mijn vader was, en is een Coning rijck van schatGa naar voetnoot12
 
Mijn Moeder vrouw, en kint eens Conings, maer laes! watGa naar voetnoot13
 
Verschoont een Conings lijck meer als de arme slaven?Ga naar voetnoot14
[pagina 320]
[p. 320]

L

 
Sainte clarté qui honores les cieux
 
Fais que ie voye vn iour de ces deux yeux
 
Celuy qui fut chassé de sa prouince
 
Pour trop aimer la fille de son prince:
[pagina 321]
[p. 321]

L

 
O Heylich licht! hemels cieraet,
 
Met u weer-schijn en dun gewaetGa naar voetnoot2
 
Omschijnt melijdelijck dese vrouwe,Ga naar voetnoot3
 
En maeckt dat ic t'eeniger tijt
5[regelnummer]
Met mijne oogen (wien het spijt)Ga naar voetnoot5
 
Noch eenmael met blijtschap mach aenschouwen,
 
 
 
Den balling van sijn vader-landt,Ga naar voetnoot7
 
Die onverdient moet zee en zantGa naar voetnoot8
 
Velt-vluchtich door-varen en vletten,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Om dat hy heeft sijns Prinsen kintGa naar voetnoot10
 
Te zeer gelieft, te zeer gemint:
 
O recht verdoemlijcke wetten!Ga naar voetnoot12
[pagina 322]
[p. 322]

LI

 
Neptun cruel, écumeux, & courant
 
Qui tout rauis, & tout vas deuorant,
 
Rens moy ce bien, l'honneur de tout le monde
 
Que tu receus sur les flots de ton onde
5[regelnummer]
Pres de Cyrene, ou me donne la mort,
 
Car sans cela ne puis auoir confort.
[pagina 323]
[p. 323]

LI

 
Zee-schuymer! die het al inslockt,Ga naar voetnoot1
 
Die't alles rooft, die't alles rocktGa naar voetnoot2
 
In uwe grouwelijcke wangen:Ga naar voetnoot3
 
Neptuijn! geeft weer mijn waertste goet;Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
De eer des werelts, die u vloetGa naar voetnoot5
 
By Cyrene heeft ontfangen:Ga naar voetnoot6
 
Is dat ghy emmert my, mijn troost niet en wilt geven,Ga naar voetnoot7
 
So komt hier mit u verc en neemt my strax het leven.Ga naar voetnoot8
[tekstkritische noot]In ed. Rouen, 1604, Tome VII, blz. 122.

[tekstkritische noot]In 1646 en 1650, Deel VII, blz. 147.
2 moer in 1650: moet

voetnoot1
Ghedreven enz.: Apollonius loste het raadsel aldus op: ‘Voorwaer Heere, dese vraghe raeckt u immers wel van na by, want het is uwe sonde die uwe conscientie zonder ophouden knaeght, ende watter voorts meer is dat uwe dochter belangt, men behoeft nergens dan hier te gaen zoecken de zoon uwes moeders, noch uwes wijfs schoon-zoon’ (blz. 148); van: door; stadigh: onophoudelijk.
voetnoot2
moer: moeder; de zone van myn wijf: de schoonzoon van mijn echtgenote.
voetnoot3
Ick eet myn eygen vleesch: ik verteer mijn eigen vlees, nl. mijn dochter; pijn onghenadigh: vreselijke smart.
voetnoot4
veel: velen; onderwerp; t lyf: het leven.
[tekstkritische noot]In ed. Rouen, 1604, Tome VII, blz. 145.

[tekstkritische noot]In 1646 en 1650, Deel VII, blz. 178.

voetnoot2
na: naar.
[tekstkritische noot]In ed. Rouen, 1604, Tome VII, blz. 147.

[tekstkritische noot]In 1646 en 1650, Deel VII, blz. 180.
1 ontvlien, in 1650: ontvlien.

voetnoot1
en ... niet: niet; ontvlien: ontvluchten, ontkomen.
voetnoot2
sy: nl. de minne.
voetnoot3
te hangen: (het) op te hangen, om in te hangen (en zo mijn hart te vangen).
voetnoot4
Ick spin: spin ik; af te sien: af te winnen (door goed toe te zien).
[tekstkritische noot]In ed. Rouen, 1604, Tome VII, blz. 147.

[tekstkritische noot]In 1646 en 1650, Deel VII, blz. 180-181.

voetnoot1
blijft: duurt, is; bestendig: standvastig.
voetnoot2
Der sterffelijcker: van de stervelingen; uytwendigh: van uiterlijk, naar alle schijn.
voetnoot3
En duert maer: duurt slechts; En dient ter versterking van maer.
voetnoot4
Snort om: keert plotseling om, slaat eensklaps om; schielijck: snel, meteen; stuyft: verstuift, vervliegt; niet: niets.
[tekstkritische noot]In ed. Rouen, 1604, Tome VII, blz. 149.

[tekstkritische noot]In ed. 1646 en 1650, Deel VII, blz. 183.
3 Der in 1650: De - 4 doet. in 1650: doet,

voetnoot1
mijn: mij; brande: branden.
voetnoot2
zeldzaem: vreemd, wonderlijk; vier: vuur. De komma aan het einde van dit vs. denke men weg.
voetnoot3
afgedruckt: afgeperste (hoort bij tranen); spiegel: voorbeeld.
voetnoot4
vlam: liefdesvuur.
voetnoot5
krachts, machts: genitief na meer; geboden: heerschappij.
voetnoot6
die: de.
voetnoot7
meerder: meer, groter.
voetnoot8
ziet: tussenwerpsel.
[tekstkritische noot]In ed. Rouen, 1604, Tome VII, blz. 175.

[tekstkritische noot]In 1646 en 1650, Deel VII, blz. 217-218.
6 te aerden in 1650: ter aerden - 13 sterven zonder punt, in 1650: sterven.

voetnoot1
Soo wie: al wie, wie ook; averechts hier leydt: hier ongewoon neerligt (niet rechtop staat zoals bij 't leven.)
voetnoot2
Verwachtende: wachtende op, te wachten op; overschrick'lijck: uiterst angtswekkende.
voetnoot3
gedenck: gedenke; der Menschen korte dagen: de weinige tijd die de mensen is toegematen.
voetnoot5
deser schadt: van deze schat, nl. de som die mede in de kist was gelegd; zie de samenvatting; voorsichtich: bedachtzaam, weloverwogen; hy bereydt: gebruike hij (nl. So wie, vs. 1).
voetnoot6
ghereckte: neergestrekte.
voetnoot7
Het welcken: nl. dit lijf (vs. 6); verdelcht: te gronde gericht; om het metrum te lezen: verdellegd; geslaghen: getroffen, gedood.
voetnoot8
Selfs door enz.: door de haat van de hemel zelf, van een zo hoge majesteit.
voetnoot9
overich: om het metrum te lezen als ovrich.
voetnoot10
voor: als beloning voor; plicht: plichtsvervulling, plichtsbetrachting.
voetnoot11
den dooden: aan deze dode.
voetnoot12
wt gierighheydt: uit hebzucht; maer: slechts.
[tekstkritische noot]In ed. Rouen, 1604, Tome VII, blz. 193.
Varianten van de Nederlandse tekst:
1 mijn in 1650 my - ghesmeten zonder punt, in 1650: gesmeten. - 6 bedriech'lijcken in 1650: bedriech'lijck en - 7 vermocht: in 1650: vermocht, - 8 geseten in 1650: gesetten - 12 Coning rijck in 1650: Coningrijck - 14 Conings lijck - in 1650: Coningslijck - slaven? in 1650: slaven.

[tekstkritische noot]In 1646 en 1650, Deel VII, blz. 241-242.

voetnoot1
ongeval: mis-fortuin, ongeluk; mijn: mij; ghesmeten: geworpen.
voetnoot2
eenen vulles-vat: een vuilnis-vat, vuilnisbak, nl. een bordeel, zie het verhaal.
voetnoot3
oprecht: deugdzaam; roose: maagdelijkheid; ter wille van het metrum te lezen roos; heeft ... vergeten: heeft helemaal niet verloren, bezit nog steeds volkomen; gloor: schittering, glans.
voetnoot5
staticheydt: eerbiedwaardigheid; hier: gestadigheid, standvastigheid.
voetnoot6
des bedriech'lijcken mans Aenlockingen: van de verleidingen van de bedrieglijke man.
voetnoot8
vol wellust: vol verderfelijk zingenot; was geseten: mij bevond.
voetnoot9
ghevoet: opgevoed.
voetnoot10
preuts: edel, verheven; bloet: na dit woord denke men een komma.
voetnoot12
rijck van schat: rijk aan bezittingen.
voetnoot13
vrouw, en kint eens Conings: zowel de echtgenote als het kind van een koning; wat: is er iets dat.
voetnoot14
Verschoont: ontziet; als de arme slaven: dan (het lijck) van arme slaven. Dit vs. ontbreekt in het Frans.
[tekstkritische noot]In ed. Rouen, 1604, Tome VII, blz. 194.

[tekstkritische noot]In 1646 en 1650, Deel VII, blz. 243.

voetnoot2
u weer-schijn: uw weerkaatsend licht, uw glans; dun gewaet: doorzichtige tooi (de stralen? de wolken?).
voetnoot3
Omschijnt: omhul met uw licht; schijn over; melijdelijck: vol meedogen.
voetnoot5
wien het spijt: wie het ook verdrieten zou.
voetnoot7
van: uit.
voetnoot8
onverdient: zonder schuld; zant: land.
voetnoot9
Velt-vluchtich: voortvluchtig (voor de vijand); door-varen en vletten: overal heen trekken te water, door alles heen dolen en zwerven.
voetnoot10
sijns Prinsen kint: het kind, de dochter van zijn vorst.
voetnoot12
recht: waarlijk; verdoemlijcke: verfoeilijke; wetten: onontkoombare regels.
[tekstkritische noot]In ed. Rouen, 1604, Tome VII, blz. 194.

[tekstkritische noot]In 1646 en 1650, Deel VII, blz. 244.
6 ontfangen: in 1650: ontfangen. - 7 emmert in 1650: immers - 8 verc in 1650: vurck

voetnoot1
Zee-schuymer: zeerover, nl. Neptuijn (vs. 4).
voetnoot2
rockt: rukt, sleurt.
voetnoot3
grouwelijcke: verschrikkelijke; wangen: kaken.
voetnoot4
Neptuijn: Neptunus, de Romeinse god van de zee; waertste: dierbaarste. In plaats van de kommapunt leze men een komma.
voetnoot5
u vloet: uw wateren, uw zee; onderwerp.
voetnoot6
Cyrene: een Griekse kolonie op de noordkust van Afrika; zie de samenvatting: daar was Apollonius ingescheept met zijn zwangere vrouw.
voetnoot7
emmert: immer, ooit, te eniger tijd.
voetnoot8
mit: met; u verc: uw vork, uw drietand; de Griekse god van de zee, Poseidon, met wie de Romeinse Neptunus werd vereenzelvigd, voerde als teken van zijn macht een drietand; strax: dadelijk, meteen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Gerbrand Adriaensz. Bredero