Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Het daget uyt den oosten
Toon afbeeldingen van Het daget uyt den oostenzoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1,33 MB)

XML (0,60 MB)

tekstbestand






Editeur

B.C. Damsteegt


Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het daget uyt den oosten

(1976)–G.A. Bredero–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 91]
[p. 91]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

Ga naar margenoot+Eerste bedryf.

Eerste uytkomst.

Ioffer margriet, met Fytjen ende Claertjen haer Staet-dochters.
 
Myn Maeghdekens wandelt hier in de groene gaerde,
 
Of soeckt de schaduw' koel, van de hooge dicht beblaerde
 
Lindeboom; so niet haelt een waterluchjen frisGa naar voetnoot3
 
Aen de bebiesde boord des Vijvers vol van vis:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Gaet heen mijn Dochters, gaet daer u de lusten leyen;Ga naar voetnoot5
 
Ick sal u luyden by den Bloem-hof gaen verbeyen,
 
Onder de Roselaer: doch gaet niet veerder, dan
 
Mijn schrale schorre keel u wel beroepen kan.Ga naar voetnoot8
 
Verseeckert my de deur met alle zijn behoorte.Ga naar voetnoot9
fytjen
10[regelnummer]
De groote grendels sijn gheschoven voor de poorte,
 
't Nacht-slot is toegheknipt van Claertjen mijn gespeel.Ga naar voetnoot11
[pagina 92]
[p. 92]
claertjen
 
Joffrouw wy sullen gaen in 't Ligustrum Prieel,
 
Of spieg'len met ghemack ons inde stille stromen,Ga naar voetnoot13
 
Van daer soo wand'len wy onder de Boecke bomen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En soo na 't Braem-bosch toe, en sien de jonghe Elst,Ga naar voetnoot15
 
Van de verliefde Hop, soo vriendelijck omhelst,Ga naar voetnoot16
 
Dat het bekoort tot Min de sterffelijcke lieden.Ga naar voetnoot17
fytjen
 
Me-Vrouw alst u ghelieft soo mooghdy ons gebieden,
 
Ghy sult ons tot u dienst sien willigh en bereydt.
margriet
20[regelnummer]
Gaet daer 't u wel bevalt, ick snack naer eensaemheyt,Ga naar voetnoot20
 
Ach! ghedwongen vryheyt, willige slavernye:Ga naar voetnoot21
 
Ach! sure soetigheyt, ach! lustigh lieflijck lye,Ga naar voetnoot22
 
Ach kleyn verkooren Godt! die door u groote krachtGa naar voetnoot23
 
Het sinnelijcke breyn, van 't menschelijck geslacht,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Soo wonderlijck beheert; die onse moog'lijckhedenGa naar voetnoot25
 
Van spitvinnich vernuft, en van veersiende reden,Ga naar voetnoot26
 
Ga naar margenoot+Verbystert en vervreemt, O hoogh-vermogen Min,Ga naar voetnoot27
 
Die Goden schrickt en schut, Groot-vorst van ziel, en sin,Ga naar voetnoot28
 
Die met ontsach en vrees' heerschapt en kunt bestierenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Den breydeloosen drift van wilde, woeste dieren;
[pagina 93]
[p. 93]
 
De Koninghlijcke Leeuw, grootmoedich trots en gram,Ga naar voetnoot31
 
Die ciddert voor dijn toom, en gaet gelijck een Lam.
 
De loose Luypart tuckt, op Moorden en vernielen,Ga naar voetnoot33
 
Die volght u als een Hondt sachtmoedich aen de hielen,
35[regelnummer]
De eedle Eliphant, noch starcke Stieren fors,
 
Noch oock het stoute Swijn, en d'overbarsche Bors,Ga naar voetnoot36
 
Die hebben noyt dijn jock verworpen noch geweygert,Ga naar voetnoot37
 
Het prachtich praelend Paert dat soo brood-droncken steygert,Ga naar voetnoot38
 
En vrolijck danst en springht, is u ghehoorsaem stracx,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
De snelle Hasewindt, de Spinjoens en de Bracx;Ga naar voetnoot40
 
De slechte Schaepjens en de vette mellick beesten,Ga naar voetnoot41
 
Die sijn u onderdaen, wat maecksel of wat geestenGa naar voetnoot42
 
Dat vliegen aen de Lucht, of swemmen mach in Zee:
 
Ja d'Ellementen selfs, en 't onderaerdtse VeeGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Die volghen u gebien, van uwe kracht getuygen
 
Den Hemel, Hel, en Aerd, die ghy na wensch kunt buygen,Ga naar voetnoot46
 
Al wat de goude Son beschittert en bestraelt,
 
Sijn leven en sijn liefd van uwe Godheydt haelt.Ga naar voetnoot48
 
Krachtighe Lente die de grijse witte hairen
50[regelnummer]
Des kalen winters plockt; ghy die teeldt alle jarenGa naar voetnoot50
 
De jeuchelijcke May, met heyl-kruyt vroech gewas,Ga naar voetnoot51
 
Met lof en lovertjens en schoon versulvert gras,
 
't Welck ghy met varschen douw des uchtens doet bedyen,Ga naar voetnoot53
 
Doch haest verandert door verwisseling van TyenGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Der Bomen vier-kleen, en haer bloeyende gestaltGa naar voetnoot55
[pagina 94]
[p. 94]
 
Van bloosend' bloeysem op een korte stondt vervalt.
 
Siet de stock-stille windt, van 't laeuw en luwe zuyen,
 
En houd niet langer stal, maer raest en blaest by buyen,Ga naar voetnoot58
 
Het hoerachtich geluck lieflacchend' in haer schick,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Verrockt haer goede gunst meest elcken oogenblick;Ga naar voetnoot60
 
Dit Schepsel schoon, maer sot, dat soo vermeetel heden,Ga naar voetnoot61
 
Het arme aerdrijck trapt, is morghen overleden,Ga naar voetnoot62
 
Vergeeten en vergaen; al 't gheen hier 't grootste schijnt,
 
Verwandelt sigs geringh gelijck de lichte wijnt,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
De tydeloose mensch speelt met zijn aertsche sinnen,Ga naar voetnoot65
 
En waggelt met sijn lust, en wayfelt met sijn minne,Ga naar voetnoot66
 
Soo vluchtich, so geswindt, so wuft, soo wispeltuur,
 
En kuyfelt met de keur, wel duystmael in een uur,Ga naar voetnoot68
 
Doch ick Margariet en kan van sinnen niet veranderen,
70[regelnummer]
Eer souw dit ronde rondt vernieten en verwand'len,Ga naar voetnoot70
 
Eer sal dit rancke rif vermorselen in 't stof,Ga naar voetnoot71
 
Eer sal mijn vlugge geest by Pluto houden Hof,Ga naar voetnoot72
 
Ga naar margenoot+Eer ick Vechthardus souw vergeten of verliesen,
 
Door snoo lichtvaerdicheyt of al te sot verkiesen.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Ach minne die in my soo aerdigh tafereelt,Ga naar voetnoot75
 
En schildert in den droom dat frissche gladde beeldt
 
Mijns liefs die my omarmt; O lieffelijcke looghen!
 
Hoe garen waer ick nu soo vriendelijck bedrooghen?
 
Maelt my sijn aenschijn nu, niet bleeck, niet blaeu, niet ros,Ga naar voetnoot79
[pagina 95]
[p. 95]
80[regelnummer]
Maer recht als mellick en bloed, besprenght met bloosend blos,Ga naar voetnoot80
 
Sijn minnelijck ghesicht, sijn wel ghedane wangen,Ga naar voetnoot81
 
Daer locken dicht gekruyft, soo swad'rich over hangen,Ga naar voetnoot82
 
Sijn mannelijcke borst, en statich strack ghelaet,
 
Daer onse Eeuwe noch veel van te wachten staet.
85[regelnummer]
Wat leeden wel ghemaeckt, zijn braef gewaed verschuylen?Ga naar voetnoot85
 
Wat beenen dragen 't lijf? ghelijck twee starcke suylen;
 
Cupido wrang en wreet, het schijnt schier of ghy swoert
 
Mijn heele ondergang: vermits dat ghy vervoertGa naar voetnoot88
 
Sijn eed'le ziel van my, heb ick oyt schaerts, met sparenGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Ten offer yets versuymt? heb ick voor dijn Altaren
 
Niet nederigh gheknielt, ghebeden, en gheweent?
 
En immers blijft u hart verhart, verstockt, versteent;Ga naar voetnoot92
 
En kan dit suyver nat geparst uyt drooghe oogenGa naar voetnoot93
 
U niet bewegen tot mee-lijen en medoogen
95[regelnummer]
Van dees verliefde? Ach! maer ongeminde Maeght,Ga naar voetnoot95
 
Soo hebb' ick leyder laes! al vruchteloos geklaeght.Ga naar voetnoot96
 
U Godtheyt is versiert, en valsch u heylicheden:Ga naar voetnoot97
 
Dat men u Godlijck noemt bestaet in recht, noch reden:Ga naar voetnoot98
 
't Is ydel ongegrond al dat men van u seyd,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Wat sydy anders dan een malle sinnelijckheyd?Ga naar voetnoot100
 
Die uyt keursieck ghesicht de geesten weet te purenGa naar voetnoot101
 
Van 't dunst en 't fijnste bloed der schooner Creaturen;
 
En nestelt soo ter sluyck onsichtbaer in het hart.
 
O breyneloose mensch hoe sydy soo verwart,
[pagina 96]
[p. 96]
105[regelnummer]
Dat ghy dit oolijck wicht soo Hemels hebt verheven?Ga naar voetnoot105
 
Dat geen meer macht en heeft dan wy het selve geven.
 
Sacht! sacht! Margrita sacht, wat lastert uwe sin?Ga naar voetnoot107
 
Hoe loochend ghy de kracht, en hoocheyd van de Min?
 
Sijn doodelijcke flits en onvliebare pylenGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Ghy oordeelt al te licht: wat voordeel komt van ylen?Ga naar voetnoot110
 
Cupido 't is mijn schult, ick bidd' vergeeft het mijn,
 
Dees domme deeren wilt nu doch genadich zijn:Ga naar voetnoot112
 
O nette-schutter die u schichten hebt ghesondenGa naar voetnoot113
 
In dese brossche borst, waerom gaedy niet wondenGa naar voetnoot114
115[regelnummer]
Het oorloghs herte van mijn uyt-ghelesen Heer?
 
Leyt in de saeck ghevaer te grooter is de eer,
 
En hebdy klem, noch kunst? is u de moet ontvlodenGa naar voetnoot117
 
Ghy terger van dit volck, van Hemel-lien en Goden?Ga naar voetnoot118
 
Ga naar margenoot+Ach! dat mijn vierigh oogh tot minne niet bekoort
120[regelnummer]
Mijn Vechthart! daer mijn siel vol vyers schier stickt, en smoort,Ga naar voetnoot120
 
O ghy Metale man! sal mijn verliefde suchten
 
Van 't yser harde hert, steets stuyten sonder vruchten?Ga naar voetnoot122
 
Sal dit klaeghlijck gesmeeck, soo droevigh als bevreest
 
Ontgrend'len nimmermeer de deuren van u Gheest?
125[regelnummer]
Sal dit deerlijck opsien, dit vriend'lijck ooghewinckenGa naar voetnoot125
 
Niet eens in u gemoet? niet eens in 't herte sincken?Ga naar voetnoot126
 
Soo acht ick dat je bent een harde steene rots,
 
Een Yssigh koude Ziel, gheschilfert van een schots,
 
Uyt Goden lust ghevormt om my wat te temteeren.
130[regelnummer]
Margriete wat is dit? wildy nu schrandriseerenGa naar voetnoot130
[pagina 97]
[p. 97]
 
Van wat stof dat de ziel hier boven werd ghemaeckt?
 
Siet toe! siet toe dat ghy aen 't rasen niet en raeckt.
 
Margrita wilt niet meer met u ghespeelen spotten,
 
Om dat sy recht als ghy op yemand hier versotten:Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Vermits dat dese gicht den Hemel ons in plant.Ga naar voetnoot135
 
Maer Vechthart wat geefs' u? Helaes de wreetheyt, wantGa naar voetnoot136
 
U moedich herte leeft in bloedighe slach-oorden,Ga naar voetnoot137
 
Ghy hoort met soete lust der ziel-spouwers klaegh-woorden,Ga naar voetnoot138
 
Het jammerlijck gegil, wreet ysselijck en fel,
140[regelnummer]
Is u vroolijckste vrucht, u tijt verdrijf, en spel.Ga naar voetnoot140
 
't Gheklaater, staels gheklanck, van swaerd of hellebaerden,Ga naar voetnoot141
 
En 't grimmich woest ghebriesch der bitse felle paerdenGa naar voetnoot142
 
Is u vermaeck en vrucht, ghy schiet de schutten los,Ga naar voetnoot143
 
Ghy rijdt, ghy rotst, ghy rundt, op dijn pick-swarte RosGa naar voetnoot144
145[regelnummer]
In de voor-draf voor aen, de eerste aen de vesten,Ga naar voetnoot145
 
In het schermutsen streng, in 't af-wijcken de lesten:Ga naar voetnoot146
 
Dit is u krijgs ghebruyck, u handelingh en plicht,
 
Ghy zijt niet lievers dan de Vyand in 't ghesicht:
 
Ghy siet niet lievers dan met grove kracht van ving'ren
150[regelnummer]
De dolle bloed-vaen vloock, geestich en swierend' sling'ren,Ga naar voetnoot150
 
De roode wonden die 't ghemeene volck verbleeckt,Ga naar voetnoot151
 
In u een heete lust tot weder-wraeck ontsteeckt:
 
Ach Nederlandtsche Mars! ghy blixem in het strijen,
 
Hollandtsche hoochste roem, cieraet van onse tijen,
155[regelnummer]
Hoe komt doch dat de tocht van dit hartvochtich hert,Ga naar voetnoot155
 
Niet door den tijt en meuckt, noch leemiger en wert?Ga naar voetnoot156
[pagina 98]
[p. 98]
 
Ay werpt u wapens wech! mijn lief! sydy niet wyser?
 
Gheen Borst-stucken van stael, geen ruggen swaer van yser,
 
Geen schilden dick van leer, geen kolders soo geringt,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Daer Cupidoos gheschut niet licht door heenen dringt:Ga naar voetnoot160
 
Al waert schoon dat ghy u in 't kooper liet besmedenGa naar voetnoot161
 
Rondom u heele lijf, van boven tot beneden,
 
En liet alleene maer wat luchts voor oogh of oor,
 
Ghy wierd terstont ghequetst door 't sien of door 't ghehoor,Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ten waer dat ghy verkleumt van leven en van leden,Ga naar voetnoot165
 
In u Natuur vervroor van alle mensch'lijckheden.
 
Maer soo minn'loos en is dit jeughdlijck aenschijn niet,
 
Daer men de minne-kunst soo lief vermaelt in siet,Ga naar voetnoot168
 
Soo lief vermaelt in siet, dat ick 't altoos sal houwen
170[regelnummer]
Een wonder in de mans, een spiegel voor de vrouwen.
 
Wel op mijn suffe hert u selven wat verquicktGa naar voetnoot171
 
Nu met de soete hoop: misschien het nood-lot schicktGa naar voetnoot172
 
Dat ghy u lieve lief, door liefde sult verwinnen,
 
Want het Doorluchtich hert van hoogh en eed'le sinnenGa naar voetnoot174
175[regelnummer]
Vergeld de weldaet waer het immer kan of machGa naar voetnoot175
 
Somwijls wel seven vout. Maer ay Margrita ach!
 
Ghy rueckeloose maeghd, wat mooghdy u toeleggen,Ga naar voetnoot177
 
Van 't geen de valsche vrouw de hoop u mach toeseggen?Ga naar voetnoot178
 
Weet ghy niet dat zy loos, en logenachtich is?Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Van gunst-woorden rijck, maer in 't geven onghewis?
 
De rechte streecken van de grootste Heeren Hoven,Ga naar voetnoot181
 
Is loch, en droch, vermomt met vriendelijck beloven.Ga naar voetnoot182
[pagina 99]
[p. 99]

Tweede handeling.

rey van jufferen
 
1.
 
‘De groote Godt die 't al beheert,
 
‘Voorwetend' weet wat ons ontbeert,
185[regelnummer]
‘Die schenckt ons, ons behoeven:Ga naar voetnoot185
 
‘Gherechticheydt met stalen arm
 
‘Gheeft hy den goeden tot haer scherm;Ga naar voetnoot187
 
‘En tot een straf de Boeven.
 
 
 
2.
 
‘Wat waer ons leven sonder haer?
190[regelnummer]
‘Niet dan ellend', soo voor als naer;
 
‘Door haer soo leeft men vredich:
 
‘O schoon Astrea soete Maeghd!Ga naar voetnoot192
 
‘Ick wensch men u in 't harte draeght
 
‘By onse lands-luy zedich.
 
 
 
3.
195[regelnummer]
‘Kom stichster van de soete vree,
 
‘Kom sticht oock onse reyen mee:Ga naar voetnoot196
 
‘En leert ons jonghe struycken,Ga naar voetnoot197
 
Ga naar margenoot+‘Hoe sy in kuysche eerbaerheydt
 
‘By 't Ionghe manschap haren tijdt
200[regelnummer]
‘Met vreucht moghen ghebruycken.
[pagina 100]
[p. 100]
 
4.
 
‘Neemt haet en alle afjonst wegh,Ga naar voetnoot201
 
‘En achterklap haer snoo ghesegh,Ga naar voetnoot202
 
‘Laet liefde daer voor groeyen:Ga naar voetnoot203
 
‘Liefde, die al de Werrelt sticht,
205[regelnummer]
‘Liefde, die in de weerliefd' licht,Ga naar voetnoot205
 
‘Liefde, die ons hert doet bloeyen.
 
 
 
5.
 
‘Liefd' die met yser banden bindt.
 
‘Liefd' die geldts passy overwindt,
 
‘Liefd' die geen doodt kan scheyden:Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
‘Laet sulcke liefde staegh in mijn,
 
‘Laet sulcke liefde in hem sijn,Ga naar voetnoot211
 
‘Die ons ten Huw'lijck leyden.
 
 
 
6.
 
‘Waer dat alsulcke Liefde woont,
 
‘Daer oock Godt sijnen seghen toont:
215[regelnummer]
‘Daer man en Vrouw te gader
 
‘Staegh leven in een blye lust,
 
‘Staegh leven in een soete rust,
 
‘Wat wenscht men wellust nader?Ga naar voetnoot218
 
 
 
7.
 
‘Maer wie de geyle Min aenslaet,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
‘Die voelt het als het is te laetGa naar voetnoot220
 
‘Hoe haest haer vlam kan smooren,Ga naar voetnoot221
[pagina 101]
[p. 101]
 
‘Soo oock die om het snoode gelt,
 
‘Hem onder Hymens vaendel stelt,Ga naar voetnoot223
 
‘Die heeft sijn Hel verkooren.
 
 
 
8.
225[regelnummer]
‘'t Blijckt en heeft ghebleken meer
 
‘Dat wie na deuchden noch na eer
 
‘Niet saghen; sijn verlooren:
 
‘'t Goet en de geyle Minne-brandt,
 
‘En baert maer onheyl, sond', en schand,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
‘En sijn tot ramp ghebooren.
 
Velden.

Ga naar margenoot+Derde handeling.

margriet, met haer beyde Staet-dochteren.
 
Konstrijcke strael-Fonteyn, hoe langsaem of hoe loom,Ga naar voetnoot231
 
Doch dartel krult de staert van u slangwyse stroom,Ga naar voetnoot232
 
Dees water-beecken, soo van lauwe tranen springen,Ga naar voetnoot233
 
Die nu soo swierend langs mijn roose wangen dringen,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
En banen daer een wech van schoorloos slibrigh spoor,Ga naar voetnoot235
 
Ach! hoe verlept en doof is 't glantsich gloeyend' gloor,Ga naar voetnoot236
 
Dat op mijn lipjens root als kersjens plach te proncken,
 
Och ooghen wat'righ droef, hoe siedy dus verdroncken?
[pagina 102]
[p. 102]
 
Ach wangelatich mensch van onghedaen aenschijn,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Waer is die stemmicheydt die in u plach te sijn?Ga naar voetnoot240
 
Ach! dat mijn Vechthart mocht in dese staet aenschouwen,Ga naar voetnoot241
 
Souw hy hem kunnen wel van schreyen oock onthouwen?
 
Neen dat gheloof ick niet: of moghelijck souw hy
 
Verschooten vluchten wech, want selfs ick schrick voor my,Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Als ick my spiegel in de Christalijne glasen;
 
Hoe souw een ander hem dan niet voor my verbasen?Ga naar voetnoot246
 
Ach lusteloos gemoet! hoe ongereddert leytGa naar voetnoot247
 
Dit hulsel nu verschickt, versloryt en verspreyt,Ga naar voetnoot248
 
Ick wil my toyen op met kostlijcke ghesmyde,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Want heerelijck gewaed van schoone sachte syde
 
Verciert de frisheyt van de wel geschapen leen.
 
Nu dondert jachtich op versturve sinlijckheen,Ga naar voetnoot252
 
En neemt u heerschappy, want van het lieflijck minneGa naar voetnoot253
 
Is reynicheydt voor al een lieve ghesellinne.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Komt hier mijn goude kam, leckt dit goud-dradig hayr,Ga naar voetnoot255
 
Ick doop dees' dunne dweyl in dit stil water klaerGa naar voetnoot256
 
Daer men de steentjens op de bodem wel kan tellen.
 
Mijn aensicht dunckt my nu begint sich te verstellen,Ga naar voetnoot258
 
De schoonheydt die verrijst, wat soo, dat 's d'oude slach.Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Och Vechthart! dat ghy nu dit schoone wesen sach,Ga naar voetnoot260
 
Het souw sijn jongh ghemoet tot minnen haest bekooren.Ga naar voetnoot261
[pagina 103]
[p. 103]
 
Ach ick vergeckte Maeght hoe laet ick my verdoorenGa naar voetnoot262
 
Van eyghen liefde, en van het pluymstrijcken vals,
 
Wel is dit aensicht, noch dees swaen-sneeuwitten hals,
265[regelnummer]
Noch jonst, noch eer, noch trouw in 't minste dan meer waerdigh?Ga naar voetnoot265
 
Ja sy gewisselijck, 't is billick, 't is rechtvaerdichGa naar voetnoot266
 
Dat meenich Eelman prijst, voor goddelijck in mijn
 
Dese volmaecktheen die my toegeheyligt zijn.Ga naar voetnoot268
 
Nu vlecht een Cranselijn van wit en roode roosjens,
270[regelnummer]
Van Venckel en van Tijm, van bruyn en blancke sloosjes,Ga naar voetnoot270
 
Van paersche Vyolet, van sprenckeld Angelier:Ga naar voetnoot271
 
Ga naar margenoot+Ick acht geen Turcksche Tulp, noch Keysers Kroone dier,Ga naar voetnoot272
 
Daer de bloem-gecken dwaes soo veel gelts aen verquissen,Ga naar voetnoot273
 
Ick hou een Leely wit of dubbelde Nartsissen
275[regelnummer]
Al veel reuck-rijcker, en veel schoonder in het oogh;
 
Doch 't oordeel van de mensch die heft ten Hemel hooghGa naar voetnoot276
 
De dingen die natuur op Aerde minst mach sennen;Ga naar voetnoot277
 
Doch den verstandelaer, kan schoonicheydt erkennenGa naar voetnoot278
 
In 't geen de miente man door quae gewoonte braeckt:Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Die siet dat Godt elck ding hoog-prijslijck heeft gemaeckt.Ga naar voetnoot280
 
Wat! moeyt Margriete haer nu met Philosophye?Ga naar voetnoot281
 
't Leeraren voeght haer niet, maer wel de vryeryen.
 
Hoe komt dat ick mijn tijt dan reuckeloos verquis?Ga naar voetnoot283
 
Och! daer verschijnt mijn sinn' de schoone beeltenisGa naar voetnoot284
[pagina 104]
[p. 104]
285[regelnummer]
Van mijn volmaeckte lief, in eeren seer verheven;
 
Ay wel-ghebooren Heldt! ay wortel van mijn leven!
 
Ach leven van mijn Ziel! Ick hebb' geen ander vrees,
 
Geen ander sorg, noch angst, geen twijffeling, als dees;
 
Te weten! dat ghy lief met vast beslooten sinnen,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Een ander hertlijck lieft, en my niet kunt beminnen.
 
Komt herwaarts Maegden houw! haelt de Harp en de Luyt,Ga naar voetnoot291
 
En speelt dees fantasy my doch ten hoofden uyt,Ga naar voetnoot292
 
En ghy mijn maerte singt, mijn lieve leyde klagenGa naar voetnoot293
 
Die ick selfs hebb' gemaeckt mijn Vechthart te behagen.
claertjen singht, op de Stemme: Si tanto Gratiosa.
295[regelnummer]
Lof Moeder van de Minne,Ga naar voetnoot295
 
Met u gheswind en schutterlijcke jongen,Ga naar voetnoot296
 
Die myn verneerde sinnen,Ga naar voetnoot297
 
Wel eer met een achtbaerheyt ontfongen:Ga naar voetnoot298
 
Ghy die 't gemoet, soo vrolijck voedt,
300[regelnummer]
En salight steedts met vreuchden;
 
Komt daeldt hier by men // En leert my kunstich rymenGa naar voetnoot301
 
Myn liefs deughden.
[pagina 105]
[p. 105]
 
O schoonheydt net besneden,Ga naar voetnoot303
 
Van leest, van schick, van stal, van swier, van standen,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Van uytghelesen leden,
 
Van hooft, van hals, van heupen en van handen,
 
Niet rang noch vet, maer wel gheset,Ga naar voetnoot307
 
Bevalligh en behendigh,
 
Doch grooter gaven; zyn in u ziel gegravenGa naar voetnoot309
310[regelnummer]
Noch inwendigh.
 
 
 
Ga naar margenoot+Wat Goddelijcke reden,
 
De wyse mont met val, en vlot, ontslippen?Ga naar voetnoot312
 
Doch met verstandelheden,Ga naar voetnoot313
 
Eerst glad gheschaeft tusschen de lieve lippen,
315[regelnummer]
Insonderheyt, met onderscheyt,Ga naar voetnoot315
 
En kennisse der dingen,
 
Door dit op-mercken, geen woorden, noch geen werckenGa naar voetnoot317
 
Hem ontspringhen.Ga naar voetnoot318
 
 
 
Syn hooghe geest doorluchtich,
320[regelnummer]
Weet met de pen te schild'ren en te schryven
 
Soo aerdtigh en soo kluchtich,Ga naar voetnoot321
 
Dat ons ghesicht en sinnen t'samen kyven,Ga naar voetnoot322
 
Of weesend-syn, of stof-loos-schijn,Ga naar voetnoot323
 
Voor onse Gheesten sweefde,
325[regelnummer]
Hy maelt het vryen, het rechten, en het stryen,Ga naar voetnoot325
 
Of het leefde.
[pagina 106]
[p. 106]
 
Ick prys lief u manieren,Ga naar voetnoot327
 
Ick roem in rym van u hoogh-dragent wesen,Ga naar voetnoot328
 
Al wat ghy meught versieren,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
En wat ghy looft dat wert van my ghepresen,Ga naar voetnoot330
 
Ick lees' ick schrijf, om tijdt verdrijf,
 
Lust my te Reden-rijcken,Ga naar voetnoot332
 
Ick soeck in veelen, maer hoope dy te deelen,Ga naar voetnoot333
 
Te ghelijcken.
 
 
335[regelnummer]
Ghy die my plach te leeren,Ga naar voetnoot335
 
Het gout ghemijnt uyt 't lichaem vander Aerden,Ga naar voetnoot336
 
Wijshartich los te ontbeeren,Ga naar voetnoot337
 
En 't sienlijck goet te achten nae syn' waerde,Ga naar voetnoot338
 
Maer boven al, in 't Aerdtsche dal,
340[regelnummer]
Het Hemelsche te wenschen,
 
Want sulck verkiesen, en baert geen swaer verliesen
 
Voor de menschen.
 
 
 
Wat baet my nu dit weeten,
 
Mijn kloecke kunst, u leerelijcke lessen?Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Als ghy my wilt vergeeten,
 
O Toveraer van Ioffers, en Princessen,
 
Die my bekolt, ja rolt en solt,Ga naar voetnoot347
[pagina 107]
[p. 107]
 
Besweert, en kunt belesen;Ga naar voetnoot348
 
Mooghdy my haten // Of dus ellendich, latenGa naar voetnoot349
350[regelnummer]
In dit wesen!Ga naar voetnoot350
Seyt voorder na een weynich ademhaelens.
 
Ga naar margenoot+Mijn vrouwe met verlof dat ick my gae verstoutenGa naar voetnoot351
 
Mijn goe jonst dragend' hart sou garen nu wat kouten
 
Yets heymelijcx met u, soo 't u niet lastich viel.
margriet
 
Spreeckt op soo onbeschroomt als teghen uwe ziel.
355[regelnummer]
Ist van u, of van my? maer ist van ander lieden?Ga naar voetnoot355
 
Mijn eerbaerheydt en voeght dan 't oore niet te bieden
 
Aen achterklap, of smaet, een leelijck schendig dingh.
claertjen
 
Het is van u me-Vrouw; de schoone Jongelingh;Ga naar voetnoot358
 
Den vromen Vechthart, aen wiens heusheyt, jonst of trouweGa naar voetnoot359
360[regelnummer]
Ick niet en twijffel maer my wel versekert houwe,
 
Dan 't veel-hoofdige Beest dat lastert met op-spraeckGa naar voetnoot361
 
U, vrye ommegang en eerelijck vermaeck,Ga naar voetnoot362
 
Dat ghy ghehanthaeft t' saem hebt ettelijcke jaren:
 
Het geen het swetset meer schaem ick u te verklaren,
365[regelnummer]
Alsoo 't de reynicheydt volkomen tegen-strijdt.
[pagina 108]
[p. 108]
margriet
 
Hoe wordt de vrome deucht vervollight van de Nijt?Ga naar voetnoot366
 
Kan mijn onnooselheydt, en mijn onstrafbaer leven,Ga naar voetnoot367
 
Voor het gemeene volck dan geen ontschulding geven?
 
Neen, neen ick lochen niet dat ick hem seer bemin,
370[regelnummer]
Doch met een kuys ghemoet, en met een suyvre sin.
 
Wat schaet het dat wy t'saem in eerbaerheydt verkeeren?
 
Moet my daerom het slijm van 't volck dus onteeren?Ga naar voetnoot372
 
Wat icker, of wat droes, heeft my dees schand ghesmeet?Ga naar voetnoot373
 
Wat icker, of wat droes, doet my dit herten leet?
375[regelnummer]
O ghy verdoemde Nijt! die steets met qua gewentenGa naar voetnoot375
 
U dorst blust met fenijn, u honger met serpenten:Ga naar voetnoot376
 
O ghy verdoemde Nijt! Beulinnie van de peys,
 
Die suyght des menschen bloed, die slindt des menschen vleysch,
 
Hert-knaegster wreet, en wrang, met u ghetaende wangen,Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Met u katte-ghesicht, met u piepende Slanghen,
 
Met u venijnigh hayr, afgrijsselijcke swart,
 
Met u wrytend ghemoet, en met u wrockigh hart,Ga naar voetnoot382
 
Met u gerimpelt vel, met u verdrooghde Borsten,
 
Die 't Helsche spoock bevreest niet eens aenschouwen dorsten.Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Hoe komdy soo verbaest ghestoven uyt de Hel?Ga naar voetnoot385
 
Of ginght my arme Maeght eylacy! al te wel?
 
Eylacy! om mijn vreucht, soo sydy nu aen 't rasen
 
En hebt u fel vergift de menschen ingeblasen,
 
Vermaledijt ghespuys, wat schaet u mijn geluck?
390[regelnummer]
Vermaledijt ghespuys, wat baet u doch mijn druck?
 
O groote goede God sal ick 't aen yemandt klagen?
 
Ick klaeght misschien de geen, die 't mogelijck sal behagen.Ga naar voetnoot392
 
Ghelijck ach! leyder veel ter werrelt nu gheschiet,Ga naar voetnoot393
[pagina 109]
[p. 109]
 
Dat men sijn jammer klaeght, aen die daer vreucht aensiet,Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Klaghers sijn vriendeloos: dies lijd' ick 't met verduldicheyt,
 
Mijn hert, mijn lief, en Godt, die weten mijn onschuldicheydt.
Ga naar margenoot+
claertjen
 
Al is de loghen flux, en schichtich snel te voet,
 
Sy grijpt terstont geen stadt in het oprecht ghemoet.Ga naar voetnoot398
margriet
 
Maer by 't eerloose hert ghewent tot eer te rooven,
400[regelnummer]
Daer reyckt haer stracx de handt het quaet en licht ghelooven,Ga naar voetnoot400
 
Dees vindt men over al, betichting, quade lof,Ga naar voetnoot401
 
Die 't water van de zee, niemant kan spoelen of,Ga naar voetnoot402
 
Want elck die bemindt de waerschijnende loogen.
claertjen
 
Die lichtelijck ghelooft, werdt lichtelijck bedrooghen;
405[regelnummer]
Want Vals-hart dicht het quaet by wylen uyt zijn hooft.Ga naar voetnoot405
fytjen
 
't Is billigh dat men siet, dat men dat oock ghelooft,Ga naar voetnoot406
 
Al ist goed inder daet het wordt voor quaet genomen.Ga naar voetnoot407
margriet
 
Ach! sal mijn Vechthart dan hier nimmer mogen komen?
 
Om 't sotte vollick dat soo harssen-loos en vremdt,
[pagina 110]
[p. 110]
410[regelnummer]
Al 't dwarlen van 't verstant vaeck radeloos toe-stemdt.Ga naar voetnoot410
 
Of soudt ghy wel soo snoot u selven dit verbooghen?Ga naar voetnoot411
 
Soo raed ick Vechthart u te blyven uyt mijn ooghenGa naar voetnoot412
 
Met u valsch aenghesicht, soo vriendelijck vermomt.
 
Missaeckt my, Claertjen, 't eerst als Vechthart weder komt.Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
En stiert den droch van hier: hout hem ten minste buyten,Ga naar voetnoot415
 
Neen dochter! doet het niet: Wat sal ick doch besluyten?
 
Ick weet niet hoe ick wil, ick weet niet wat ick segh,
 
Mijn reden, en mijn raet, sijn te gelijcken wegh;
 
Nu ben ick weer van sin dat ghy hem sult inlaten;
420[regelnummer]
Een eerlijck hert en kreunt sich niet aen yemants praten.
claertjen
 
Me-vrouwe luyster! tsus! want hebb'ick wel gehoort,
 
So staet u waerde lief en neuryt aen de poort.Ga naar voetnoot422
Sy luysteren t' samen.
vechthart singht van binnen der Goden waertschapGa naar voetnoot-.
Gaende op de voyse: Sal ick noch langh met heete tranen.
 
Laest als de Goden bancketeerde,
 
En lurckten van de Nectar soet,
425[regelnummer]
Soos' over disch juyst redeneerdeGa naar voetnoot425
 
Van 's menschen alderhooghste goet:
[pagina 111]
[p. 111]
 
d'Een sprack 't waer lust, d'ander 't is rust,
 
d'Een sprack 't waer lust, doen seyde Godt Jupijn,
 
Waer toe dit kibb'len? laet ons vrolijck zijn.
 
 
430[regelnummer]
't Is hier een tijdt van quinckeleeren,Ga naar voetnoot430
 
Het aertsche volck voert twist, en kijft,
 
Ick wensch, en wilt ghy Hemel Heeren,Ga naar voetnoot432
 
Dat yder juycht en vreucht bedrijft,
 
Viert myn gheboon, O groote goon!
435[regelnummer]
Ga naar margenoot+Viert mijn gheboon, singt, springt, huppelt en lacht,Ga naar voetnoot435
 
Dit was gheseyt, gehoorsaemt, voort volbracht.Ga naar voetnoot436
 
 
 
De zalen die als Sonnen bloncken,
 
Waren terstondt met vreuchd vervuldt,
 
Als sy haer meugh hadden gedroncken,Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
En wel haer sat hadden ghesmult;Ga naar voetnoot440
 
Hier ging den een, daer lagh den geen,Ga naar voetnoot441
 
Hier ging den een, daer Venus met haer Pol,Ga naar voetnoot442
 
De Noordsche Nijt steegh uyt haer Helsche hol.Ga naar voetnoot443
 
 
 
Haer fel vergift heeft sy gheblasen
445[regelnummer]
Door den vergulden Hemel wyt:
 
De Goden buys raeckten aen 't rasen,Ga naar voetnoot446
 
Aen 't wrocken voort, aen twist aen strijdt,Ga naar voetnoot447
 
Want Pluto bits, heeft met een krits,Ga naar voetnoot448
 
Want Pluto bits heeft Cupido verleemtGa naar voetnoot449
450[regelnummer]
Zyn boogh en pijlen al, hy hem beneemt.
[pagina 112]
[p. 112]
 
De Musen die met Phoebus songhen,Ga naar voetnoot451
 
En Pallas met den bloedt-Godt Mars,Ga naar voetnoot452
 
Syn al vermeestert en bespronghenGa naar voetnoot453
 
Van den drie-hoofden Cerbrus bars,Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Men smeet al doodt, 't was kleyn of groot,Ga naar voetnoot455
 
Men sloeght al doot; de moeder van de Min,Ga naar voetnoot456
 
Heeft weynich of, schier gantsch geen leven in.
 
 
 
De Sulpher-vorst die leert nu Minnen,Ga naar voetnoot458
 
Met woorden van Sulpher, en Gout,
460[regelnummer]
De deugd, noch eer, noch eed'le sinnen,
 
Syn niet geacht van jong en oudt,
 
Ist hoer of dief, 't is even lief,
 
Ist hoer of dief, syn sy versien van geldt,
 
Sy worden voor de vromen nu gestelt.Ga naar voetnoot464
 
 
465[regelnummer]
Daer men een Hemel plach te bouwen,
 
Daer vestmen nu een droeve Hel,
 
Dat doen sy die om 't geldts-wil trouwen
 
Een lompe loer of leelijck vel,Ga naar voetnoot468
 
Dies maeckt de droes, de kop hun kroes,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Dies maeckt de droes, selden tijdt sonder strijdt,
 
Daer d'ander als in 't Paradys verblydt.Ga naar voetnoot471
 
 
 
G.A. Brederode.Ga naar voetnoot-
[pagina 113]
[p. 113]
Ga naar margenoot+
margriet
 
De galmte van zijn zangh vervoert mijn in zijn wond'ren.Ga naar voetnoot472
fytjen
 
Soo doet oock 't sin-rijck rijm, maer alsmen wilt uytsond'renGa naar voetnoot473
 
De vloeyentheyt sijns stijls, soo is hy 't puyck alleen.Ga naar voetnoot474
claertjen
475[regelnummer]
Sijn vaerschen na de kunst gaen heel eenparigh heen.Ga naar voetnoot475
margriet
 
De vindingh dochters seght, schept ghy daer in behaghen?Ga naar voetnoot476
fytjen
 
't Verwondert ons Me-vrou dat wy 't u hooren vraghen;
 
Gemerckt soo levend' hy ons 't Goden mael ontbloot,Ga naar voetnoot478
 
Waer in de bitsche Nijt, des Hemels minne doodt.
margriet
480[regelnummer]
So Heldich in den strijdt is hy, als in zijn reden.Ga naar voetnoot480
claertjen
 
Dan geeft het my niet vreemt dat ghy mindt sijn goe seden.Ga naar voetnoot481
[pagina 114]
[p. 114]
margriet
 
Ja waerdich is hy dat ick hem hertgrondich min.
 
Claertjen ontsluyt de poort en laet hem komen in,
 
Op dat ick na mijn wensch hem minnelijck omhelse,
485[regelnummer]
Vermaeckt u onderwijl daer gints aen geene Elsen,Ga naar voetnoot485
 
Ick wil hier onverhoort mijn lief te sprake staen.Ga naar voetnoot486
fytjen
 
Al wat u lust Me-vrou dat wordt van ons ghedaen.
margriet
 
Neemt wel acht op de deur, en komt oock niet eer nader,
 
Of ten sy in den hof daer yemant komt van Vader.Ga naar voetnoot489
Sy gaen wech.

Vierde handeling.

Juffer margriet, Vechthart.
490[regelnummer]
Daer komt mijn Son! mijn Vechthart! wat een braef ghestalt,Ga naar voetnoot490
 
Hoe ick hem meer beschouw, hoe hy my bet bevalt.Ga naar voetnoot491
vechthart
 
Ach! myn waertste! myn schoon Margriet,Ga naar voetnoot492
 
De eer die ick van u gheniet,
 
Door u jongstich ontmoeten:Ga naar voetnoot494
[pagina 115]
[p. 115]
495[regelnummer]
Verbindt dit lijf en ziele slaef,Ga naar voetnoot495
 
Die ick u schoonte tot een gaefGa naar voetnoot496
 
Hier storte voor u voeten.
 
Ghehenght dat sy u stadich sien,Ga naar voetnoot498
 
Of anders moet dit lichaem vlien
500[regelnummer]
Naer Plutoos droeve wooningh.
margriet
 
Quelt d'af-zijn u, het quelt my oock,
 
En voel in 't hert een selfde spoock,Ga naar voetnoot502
 
Myn zielens blye Coningh:
 
Ghelijck de Son de Aerd' verheught
505[regelnummer]
Naer 't dompigh weer, soo ghy verjeught,Ga naar voetnoot505
 
Myn ziel in u by-wesen.
 
Myn lief, myn licht, myn sonne-schijn,
 
Ga naar margenoot+Myn liefden is, ghelooft het myn,
 
Uyt uwe liefdens Son gheresen.
vechthart
510[regelnummer]
Hoe luckigh loopt myn vryery,
 
Nadien ick u soo waerdich sy:Ga naar voetnoot511
 
Ay lief geeft my dan kusjens!
margriet
 
Niet kusjens, ô mijn lief alleen!
 
Maer boven dat en het gemeen,Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Al d'Eerbaerlijcke lusjens.Ga naar voetnoot515
[pagina 116]
[p. 116]
vechthart
 
Ha kusjens! kusjens Nectar soet,
 
Die dickmaels ick herkussen moet
 
Om d'hette wat te blussen.
 
De Vermillioene roose mondt,
520[regelnummer]
Die my dees soete kusjens jont,
 
Kan ick met maet niet kussen.
margriet
 
Houdt Vechthart lief! ay! houdt, houdt op,
 
Ick sien de brandt styght in de top
 
Van u verliefde sinnen:
525[regelnummer]
Te veel te kussen dat is quaat,
 
En port ons, dat de neygingh gaetGa naar voetnoot526
 
Veer boven kuysche Minnen.
 
'k Weet Vechthert lief, 'k weet u gedacht,
 
En waer nae dat dit kussen tracht,
530[regelnummer]
't Is om u lust te boeten:Ga naar voetnoot530
 
Denckt vry dat nu noch nimmermeer,
 
Ghy schenden sult myn Maeghden eer,
 
Al sou 'k u derven moeten.Ga naar voetnoot533
vechthart
 
Wat praet, waer dat de eer gheschent?
535[regelnummer]
O neen Me-vrouw, dat niet in prent,Ga naar voetnoot535
 
't Waer d'eer noch meer verheven:
 
Soo ghy bejonstight myn gheluck,
 
Dat ick u Lentsche Roose pluckGa naar voetnoot538
 
Blijf ick u trouw myn leven.
[pagina 117]
[p. 117]
margriet
540[regelnummer]
Als uwe lust dan waer versaet,Ga naar voetnoot540
 
En voor my layder al te laet,Ga naar voetnoot541
 
Soo sout ghy my verlaten:
 
En dan voor de ghenooten eer,Ga naar voetnoot543
 
Niet trouwelijck och! lieven meer,
545[regelnummer]
Maer gantsch af keerich haten.
 
De Jonghelingen al ghelijck,
 
't Sy arrem, middelmaet, of rijck
 
Die hebben sulcke sinnen,Ga naar voetnoot548
 
Dat sy wel willen trouw aengaenGa naar voetnoot549
550[regelnummer]
En met een Ioffer t' Echte staenGa naar voetnoot550
 
Als sy haer sinnen winnen.Ga naar voetnoot551
 
Maer ist een geyle ritse Maeght,Ga naar voetnoot552
 
Die 't soo vaeck toelaet als men 't vraeght,
 
Ga naar margenoot+Soo sal men van hun hooren:
555[regelnummer]
Dees Iuffer het heel willich leeGa naar voetnoot555
 
Dat ick myn lust en wille dee
 
Wie weet wie 't dee te vooren?
vechthart
 
Voorwaer 't waer jammer en verdriet,
 
Of dit al dickmael waer gheschiet,Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Dat al de jonghe knapen
 
Soo soude syn van wil en sin;
 
En draghen liefde noch oock min,
 
Dan alleen om 't by-slapen.
[pagina 118]
[p. 118]
margriet
 
En of sy 't schoon niet al en doen,Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Soo vindtmen doch soo men'gh fatsoen,Ga naar voetnoot565
 
Die daer alleen na trachten.Ga naar voetnoot566
vechthart
 
Ick en straft niet daer zijnder veel,Ga naar voetnoot567
 
Maer mijn hart is te vroom en eel
 
Om t' hebben die ghedachten.
570[regelnummer]
Acht ghy myn liefd' en trouwe Min,
 
Soo slap en nietigh dat myn sin
 
Van u souw kunnen keeren:
 
Wanneer ick uyt u blye schoot
 
Door uwe soete jonst ghenoot
575[regelnummer]
Mijn wil en myn begeeren.
 
Myn suycker lieve Engel ach!
 
Veel liever hadd' ick dat den dagh
 
My nummer mocht beschynen:
 
Of dat ick in de Molle aerd,Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
(Soo veel acht ick u schoonheyt waert)
 
Terstont hier mocht verdwijnen.Ga naar voetnoot581
 
Soo ick dan nummer weder-keer,
 
Na dat ik hebb' u roem en eer,
 
En kuysheydt u benomen.
margriet
585[regelnummer]
O Vechthart lief myn troost die leeft,Ga naar voetnoot585
 
De spiegel die men daer van heeft,Ga naar voetnoot586
 
Doet ons wantrouwich schromen.
[pagina 119]
[p. 119]
vechthart
 
De vromen vaeck gheschiet te kort,Ga naar voetnoot588
 
Dat hy mistrout verstooten wort,Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Om 't geen de snoo bedreven.Ga naar voetnoot590
margriet
 
Dat doet dat onder Vromen schijn,Ga naar voetnoot591
 
Veel snoode Vrouwe-schenners zijn,
 
Misbruyckend' 't heyligh leven.Ga naar voetnoot593
vechthart
 
Seght, waer voor ben ick dan gheacht,Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
Voor vroom, of voor een guyt verdacht?Ga naar voetnoot595
margriet
 
Voor vroom.
vechthart
 
Ay soo laet my dan pleghen
 
Myn herten wensch ô myn Margriet!
margriet
 
Die suyv're Eerbaerheydt ghebiedt
 
Ga naar margenoot+My, dat ick het houw teghen.Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
Doch myn Vechthardus om dat ghy
 
't Soo ernstelijck begeert van my,
[pagina 120]
[p. 120]
 
Soo sal ick 't u vergunnen:
 
Vermits myn Son ghy 't waerdigh zijt,
 
En bidd' verwacht nu maer den tijdGa naar voetnoot604
605[regelnummer]
Dat wy't volbrenghen kunnen.
 
Bedeckt sonder te syn ghesien,Ga naar voetnoot606
 
Op dat het voor de vreemde lien
 
Mach blyven gantsch verhoolen.
vechthart
 
Kom gaen wy naer 't ligustrum-dack,Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
En plucken daer aen 't roosen rack,Ga naar voetnoot610
 
De lusjens soet ghestoolen.
margriet
 
Al ree, te gang, myn eyghen lief!Ga naar voetnoot612
 
Myn soetertjen, myn hartjens dief
 
Geeft my nu duysent kusjens?
vechthart
615[regelnummer]
Seer garen lief! myn schoon Goddin!
 
Nu ghy my troostet met u min,
 
En' t ghebruyck van u lusjens.Ga naar voetnoot617
Binnen.
margenoot+
A 4 ro
[tekstkritische noot]Boven Eerste bedrijf staat in 1638 en 1644 op twee regels G.A. Brederoods Het daghet uyt den Oosten - Eerste uytkomst cursief - 1 sierletter M over 9 regels.
voetnoot3
haelt ... fris: ga de frisse lucht van het water inademen.
voetnoot4
bebiesde boord: met biezen begroeide oever.
voetnoot5
mijn Dochters: mijn vriendinnen (dochter = jong meisje).
voetnoot8
schrale schorre keel: de kleinerende woorden waarmee Margriet over haar stem spreekt, zijn misschien verklaarbaar als een weerslag van haar sombere stemming.
voetnoot9
Verseeckert: sluit; met alle zijn behoorte: zoals het behoort.
voetnoot11
van: door; mijn gespeel: mijn vriendin.
voetnoot13
met ghemack: in alle rust, ontspannen; stromen: zie blz. 26.
voetnoot14
Boecke bomen: beuken.
voetnoot15
Elst: elzen (voor de interpretatie als een meerv. zie vs. 485).*
voetnoot16
Van: door; de verliefde Hop: de hop is een klimplant die zich om de stam en de takken van bomen slingert.
voetnoot17
bekoort: verleidt, verlokt.
voetnoot20
Gaet daer enz.: na dit vers gaan de beide Staet-dochters af en begint een monoloog.
voetnoot21
ghedwongen: bedwongen, beteugelde; willige: vrijwillige.
voetnoot22
lye: lijden, verdriet. Met vs. 21 en vs. 23a vormt deze regel een aanspreking tot de liefde.
voetnoot23
kleyn verkooren Godt: kleine, uitverkoren god (Cupido).
voetnoot24
sinnelijcke: redelijke.
voetnoot25
beheert: beheerst; moog'lijckheden: vermogens.
voetnoot26
spitvinnich: scherpzinnig.
margenoot+
A 4 vo
voetnoot27
Verbystert: in de war brengt; vervreemt: ontrooft (Halma, blz. 703); hoogh-vermogen: oppermachtige.
voetnoot28
schrickt en schut: afschrikt en tegenhoudt.
voetnoot29
ontsach: vrees; heerschapt: beheerst.
voetnoot31
grootmoedich: zeer moedig, vermetel.
voetnoot33
tuckt, op Moorden en vernielen: belust op doden en verscheuren.
voetnoot36
Bors: everzwijn.
voetnoot37
noyt, noch: herhalingen van de ontkenning die in vs. 35 en 36 reeds met noch uitgedrukt is (vgl. Stoett, § 231).
voetnoot38
brood-droncken: overmoedig.
voetnoot39
stracx: dadelijk.
voetnoot40
Spinjoens: spaniels*; Bracx: mv. van brak (een lopende jachthond).
voetnoot41
slechte: eenvoudige, simpele; mellick beesten: koeien.
voetnoot42
wat maecksel of wat geesten: welke schepsels of welke wezens ook.*
voetnoot44
selfs: zelf; 't onderaerdtse Vee: de dieren die onder de grond leven.
voetnoot46
buygen: bedwingen.
voetnoot48
Godheydt: goddelijkheid.
voetnoot50
plockt: plukt; teeldt: voortbrengt, met u brengt.
voetnoot51
jeuchelijcke: de frisheid, de bekoring van de jeugd bezittend; heyl-kruyt: bereklauw.*
voetnoot53
bedyen: groeien.
voetnoot54
haest: weldra; verandert: veranderen (het ondw. is Der Bomen vier-kleen); Tyen: jaargetijden.
voetnoot55
vier-kleen: feestgewaden; haer bloeyende gestalt: hun verschijningsvorm tijdens de bloei.
[tekstkritische noot]61 vermeetel heden in 1638 vermeetelheden, in 1644 vermetelheden - 74 sot in 1638 en 1644 soo
voetnoot58
En houd niet langer stal: houdt zich niet langer stil.
voetnoot59
hoerachtich: ontrouw, wispelturig.
voetnoot60
Verrockt: verplaatst met een ruk.
voetnoot61
Dit Schepsel: de mens.
voetnoot62
trapt: betreedt.
voetnoot64
geringh: spoedig (WNT IV, kolom 1674); de lichte wijnt: de wispelturige wind.
voetnoot65
tydeloose: kortstondig levende (WNT XVII, kolom 63).
voetnoot66
waggelt met sijn lust: is veranderlijk in zijn begeerten.
voetnoot68
kuyfelt met de keur: verandert zijn voorkeur*; duystmael: duizend maal (WNT III, kolom 3637).
voetnoot70
dit ronde rondt: de rondingen van mijn lichaam; vernieten en verwand'len: veranderen en te niet gaan (prothusteron).
voetnoot71
rif: lichaam.
voetnoot72
Pluto: god van de onderwereld.
margenoot+
B 1 ro
voetnoot74
snoo: snode, boosaardige; al te sot verkiesen: een uitermate dwaze voorkeur voor een ander.*
voetnoot75
aerdigh: bekwaam, kunstvaardig. Of: bevallig, elegant? Zie WNT Suppl. I, kolom 264-265; tafereelt: afbeeldt.
voetnoot79
blaeu: vaal.
voetnoot80
recht ... bloed: met de juiste verhouding van blank en blozend; precies naar het leven*; besprenght: overtogen (eig. besprenkeld, bestrooid).
voetnoot81
wel ghedane: goed gevormde.
voetnoot82
gekruyft: gekruld; swad'rich: golvend.*
voetnoot85
braef: degelijk, voortreffelijk.
voetnoot88
vervoert: wegvoert (vgl. vs. 95: ongeminde Maeght); men leze een komma achter ondergang en in vs. 89 een punt achter my.
voetnoot89
schaerts, met sparen: op karige wijze, door spaarzaamheid.
voetnoot92
immers: niettemin, toch.
voetnoot93
En kan: kan dan (En is deel van de ontkenning).
voetnoot95
Van: met.
voetnoot96
leyder laes: helaas; al: helemaal.
voetnoot97
U Godtheyt is versiert: uw goddelijkheid is verzonnen.
voetnoot98
bestaet in recht, noch reden: is rechtvaardig noch redelijk.
voetnoot99
't Is ydel ongegrond: het is zinloos, het is ongegrond.*
voetnoot100
malle sinnelijckheid: dwaze lust.
voetnoot101
Die uyt keursieck enz.: die, gedreven door een zucht tot kiezend omzien naar nieuwe slachtoffers, de hartstochten weet te wekken, die sluimeren in het bloed van mooie vrouwen.*
[tekstkritische noot]109 onvliebare in 1638 en 1644 ontvliebare
voetnoot105
oolijck: slimme, doortrapte; soo Hemels hebt verheven: zo ten hemel hebt verheven.
voetnoot107
wat lastert uwe sin: wat denk (en zeg) je schandelijke dingen.
voetnoot109
flits: schicht, pijl; onvliebare: onontkoombare.
voetnoot110
ylen: onzin praten.*
voetnoot112
deeren: meisje.
voetnoot113
nette-schutter: Cupido, gewapend met pijl en boog en een net.*
voetnoot114
brossche: kwetsbare.
voetnoot117
En hebdy klem, noch kunst: heb je er de kracht en de bekwaamheid niet voor.
voetnoot118
dit volck: het aards geslacht; Hemel-lien: halfgoden(?).
margenoot+
B 1 vo
voetnoot120
daer: terwijl toch; vol vyers: vol vurige verliefdheid.
voetnoot122
Van: tegen, op; sonder vruchten: vruchteloos.
voetnoot125
dit deerlijck opsien: deze droevige blik.
voetnoot126
Niet eens: niet te eniger tijd, nooit.
voetnoot130
schrandriseeren: nadenken over; je gedachten uitspreken over.
voetnoot134
recht als ghy: net als jij; versotten: verliefd worden.
voetnoot135
dese gicht: deze gift (nl. de liefde); den Hemel: onderwerp van de zin.
voetnoot136
geefs': geeft ze; s' verwijst naar den hemel, hoewel dit mannelijk is.
voetnoot137
slach-oorden: eig. slagorden, maar hier wel met de bijgedachte van ‘plaatsen waar slag geleverd wordt’.
voetnoot138
ziel-spouwers: stervenden (spouwen: spuwen).
voetnoot140
vrucht: vreugde.
voetnoot141
staels: ongebruikelijke genitief van ‘staal’.
voetnoot142
bitse: tot bijten geneigde.
voetnoot143
schiet de schutten los: vuurt het geschut af.
voetnoot144
rotst: rijdt wild en woest; rundt: rent (van het werkw. runnen).*
voetnoot145
voor-draf: voorhoede, de eerste gelederen; aen de vesten: bij de wallen.
voetnoot146
schermutsen: schermutselen*; streng: kloek, dapper; af-wijcken: terugdeinzen.
voetnoot150
vloock: golvend of bol van de wind*; geestich: sierlijk, fraai.
voetnoot151
verbleeckt: doet verbleken.*
voetnoot155
tocht: heftigheid, onstuimigheid.
voetnoot156
meuckt: zacht wordt; leemiger, kneedbaarder, vatbaarder voor indrukken.
voetnoot159
soo geringt: uit hoe kleine ringen ook samengesteld.*
voetnoot160
gheschut: pijlen.
voetnoot161
Al waert schoon dat ghy u ... liet: al liet gij u ook.
voetnoot164
door 't ghehoor: door het horen.
margenoot+
B 2 ro
voetnoot165
Ten waer dat enz.: tenzij je, door en door verkild, in je diepste wezen (In u Natuur) alle menselijke eigenschappen door de uiterste koude had verloren.*
voetnoot168
vermaelt: afgeschilderd.
voetnoot171
suffe: verslagen, moedeloze.
voetnoot172
het nood-lot schickt: beschikt, bepaalt het lot.
voetnoot174
sinnen: neigingen, aandriften.*
voetnoot175
waer het immer: waar het ook maar.
voetnoot177
rueckeloose: onbezonnen, onvoorzichtige; wat mooghdy u toeleggen: wat kun je verwachten, waar kun je op rekenen.
voetnoot178
de hoop: bijstelling bij de valsche vrouw.
voetnoot179
loos: onbetrouwbaar, bedrieglijk.
voetnoot181
De rechte streecken: de echte streken, datgene wat men werkelijk doet. Deze woordgroep is onderwerp van Is (vs. 182).
voetnoot182
loch, en droch: leugen en bedrog.
[tekstkritische noot]Tweede handeling in groot kap.; de gehele rei romein - 183 sierletter D over 4 regels - na vs. 197 in 1638 een onjuiste custode, nl. En i.p.v. Hoe
voetnoot185
ons behoeven: wat wij nodig hebben.
voetnoot187
tot haer scherm: om ze te beschermen.
voetnoot192
Astrea: godin van de gerechtigheid in de Griekse mythologie.*
voetnoot196
Komt sticht oock enz.: kom, zing onze reizangen met ons mee.
voetnoot197
ons jonghe struycken: onze dochters.*
margenoot+
B 2 vo
voetnoot201
afjonst: afgunst.
voetnoot202
achterklap haer snoo ghesegh: de boosaardige beweringen van de laster.
voetnoot203
daer voor: in plaats daarvan.
voetnoot205
licht: ons toestraalt.
voetnoot209
die: hier lijd. voorw.; in vs. 204-208 onderw.
voetnoot211
hem: hen.
voetnoot218
Wat wenscht men enz.: welk geluk wenst men nog meer.
voetnoot219
Maer wie enz.: maar wie met de zinnelijke liefde begint (vgl. voor aenslaet WNT I, kolom 310 en Stommen Ridder, vs. 628).
voetnoot220
het: nl. Hoe haest ... smooren (vs. 221).
voetnoot221
haest: snel; smooren: uitdoven.
[tekstkritische noot]Velden cursief; de opschriften romein; Derde handeling in groot kapitaal - 231 sierletter K over 4 regels.
voetnoot223
Hem: zich; Hymens: van de god van het huwelijk.
voetnoot229
En baert maer: baart slechts.

margenoot+
B 3 ro
voetnoot231
hoe langsaem of hoe loom: juist vóór de opspringende waterstraal van een fontein ombuigt om neer te vallen, schijnt de beweging van het water te vertragen. Margriet bevindt zich blijkbaar bij een fontein in de tuin (vgl. ook vs. 256).
voetnoot232
dartel: speels.
voetnoot233
Dees water-beecken enz.: deze tranenstromen ontspringen evenzo (nl. langsaem en loom, Doch dartel) aan mijn lauwe tranen.*
voetnoot234
Die verwijst naar water-beecken; swierend: kronkelend.
voetnoot235
schoorloos: zonder oevers, niet in een bedding besloten.*
voetnoot236
doof: dof.
voetnoot239
wan-gelatich: met een droevig uiterlijk*; onghedaen: ontdaan, bedroefd.
voetnoot240
stemmicheydt: bezadigdheid, ingetogenheid.
voetnoot241
mijn: mij (lijd. vw.).
voetnoot244
Verschooten: verbleekt van schrik; selfs ick: ik zelf.
voetnoot246
hem ... voor my verbasen: van mij schrikken.
voetnoot247
ongereddert: slordig, onverzorgd.
voetnoot248
Dit hulsel: mijn haar, mijn kapsel; verschickt, versloryt en verspreyt: slecht geschikt, verslonst en in de war.
voetnoot249
kostlijcke ghesmyde: kostbare sieraden.*
voetnoot252
Nu dondert enz.: kom nu snel te voorschijn, verdwenen bekoorlijkheden.
voetnoot253
minne: minnekozen (zonder eind-n wegens het rijm).
voetnoot254
voor al: vóór alles, bovenal.
voetnoot255
leckt dit goud-dradig hayr: maak mijn gouden haar glanzend. Eig. lickt (WNT VIII, kolom 2401).
voetnoot256
dweyl: doek, handdoek.
voetnoot258
begint sich te verstellen: begint er weer beter uit te zien.
voetnoot259
wat soo: uitroep van voldoening: kijk eens aan!; dat 's d'oude slach: zo is het weer als vroeger.
voetnoot260
dat ghy nu ... sach: mocht gij nu zien; wesen: gelaat.
voetnoot261
sijn: dit verwijst naar Vechthart, hoewel Margriet hem in de voorgaande regel aangesproken heeft; men zou dus uw verwachten.
[tekstkritische noot]265 meer waerdigh in 1638 mee-waerdigh, in 1644 mee-waerdig
voetnoot262
vergeckte: verdwaasde; verdooren: het hoofd op hol brengen.
voetnoot265
jonst: liefde; meer waerdigh: meer waard; de emendatie is van TW (1890).
voetnoot266
Ja sy gewisselijck: ja, dat zijn ze zeker.
voetnoot268
toegeheyligt: gewijd, geschonken.
voetnoot270
bruyn: donker gekleurde; sloosjes: sleutelbloemen.*
voetnoot271
sprenckeld Angelier: gespikkelde anjelier.
margenoot+
B 3 vo
voetnoot272
Ick acht (+ ontkenning): ik hecht geen waarde aan; Keysers Kroone: keizerskroon, een lelieachtige plant (Frittillaria Imperialis L.).*
voetnoot273
verquissen: verkwisten.*
voetnoot276
de mensch: de gewone man; die verwijst als herhalend onderwerp naar 't oordeel van de mensch.
voetnoot277
minst mach sennen: het minst kan zenden, kan verschaffen; dus: de zeldzaamste voortbrengselen van de natuur.*
voetnoot278
den verstandelaer: de kenner.
voetnoot279
't geen de miente man ... braeckt: waarvan de gewone man een afkeer heeft (zie WNT III, 1007).
voetnoot280
Die: aanw. vnw., verwijzend naar den verstandelaer (vs. 278).
voetnoot281
moeyt ... haer: bemoeit zich.
voetnoot283
reuckeloos: onnadenkend.
voetnoot284
mijn sinn' (meew. vw.): voor mijn gedachten.
[tekstkritische noot]De titel van de melodie cursief; het gehele lied romein - 295 sierletter L over vier regels - 298 met een Lb. met eer en
voetnoot289
lief: geliefde (aanspreking).
voetnoot291
houw: uitroep om de aandacht te trekken.*
voetnoot292
fantasy: muizenissen; my ... ten hoofden uyt: uit mijn hoofd.
voetnoot293
maerte: dienares (zie WNT IX, kolom 49); mijn lieve leyde klagen: mijn bitterzoete klaaglied*
voetnoot295
Lof Moeder van de Minne: dit lied komt ook voor in de Lucelle (vs. 1026-1095) en in het Groot Lied-boeck (blz. 382-384). Voor de melodie zie men de aant. achterin. De hier volgende annotaties bij het lied komen voor een deel overeen met die van C.A. Zaalberg in G.A. Bredero's Over-gesette Lucelle (Culemborg 1972). De tekstvarianten zijn die van het Lied-boeck.
Moeder van de Minne: Venus.
voetnoot296
schutterlijcke: die met pijl en boog schiet.
voetnoot297
myn verneerde sinnen: mijn nederig gemoed (omschrijving voor ik).
voetnoot298
met een achtbaarheyt: met eerbied.
voetnoot301
by men: bij mij.
[tekstkritische noot]304 van stal, van swier Lb. van swier van stal - 307 rang Lb. vangh - 309 gegraven Lb. begraven - 311 Lb. Och wat volmaeckte reden - 313 Doch Lb. Die - 314 glad geschaeft tusschen de Lb. syn gecleynst door t'breyn en - 318 noch geen Lb. nochte - 322 ghesicht Lb. ghemoet - 323 weesend-syn Lb. t'waere zyn - 324 Gheesten Lb. Geest en
voetnoot303
net besneden: fraai gevormd.
voetnoot304
schick: bouw; stal: gestalte, lichaamsbouw; swier: beweging; standen: houding.
voetnoot307
rang: mager; wel gheset: stevig gebouwd.
voetnoot309
gegraven: besloten, verborgen.*
margenoot+
B 4 ro
voetnoot312
met val: bevallig, zwierig; vlot: vloeiend.
voetnoot313
met verstandelheden: verstandig.
voetnoot315
onderscheyt: juist oordeel.
voetnoot317
op-mercken: opmerkzaamheid, aandacht.
voetnoot318
Hem ontspringhen: ontgaan hem.
voetnoot321
aerdtigh: kunstvaardig (WNT Suppl. I, kolom 262; Lucelle: geestig; Lied-boeck: gepast).
voetnoot322
ons ghesicht: ons gezicht (zintuig); sinnen: (ons) verstand, (onze) geest.*
voetnoot323
weesend-syn: levende werkelijkheid; stof-loosschijn: onstoffelijke verbeelding.
voetnoot325
maelt: schildert; het rechten: het voeren van een rechtsgeding.
[tekstkritische noot]329 meught Lb. cont - 330 het Lb. dat - 331 ick Lb. en - 337 Wijs hartich los Lb. Loshertich - 347 rolt Lb. nolt.
voetnoot327
lief: liefste (aanspreking).
voetnoot328
u hoogh-dragent wesen: uw fiere aard.
voetnoot329
versieren: bedenken.
voetnoot330
looft: prijst; wert: wordt.
voetnoot332
Lust my enz.: heb ik er plezier in een gedicht te schrijven; na dit vers leze men een punt.
voetnoot333
Ick soeck in veelen enz.: ik probeer in veel opzichten op u te lijken, maar kan slechts hopen dit ten dele te doen. (Of betekent ghelijcken hier behagen? Zie MNW II, kolom 1263.)
voetnoot335
Ghy die enz.: de vzn. 335-340 vormen de aanspreking die bij de vraag in vs. 343-344 behoort. De vzn. 341-342 zijn een tussengevoegde zin.
voetnoot336
ghemijnt: opgedolven.
voetnoot337
Wijshartich: met een verstandige aard (vgl. WNT VI, kolom 33, onder c); waarschijnlijk is wijshartich bijw. bep. bij los; los: zonder te hechten aan het stoffelijke.
voetnoot338
't sienlijck goet: de zichtbare dingen.
voetnoot344
kloecke kunst: gedegen bekwaamheid in het dichten.
voetnoot347
bekolt: betovert; rolt en solt: met mij doet als met een speelbal.
voetnoot348
belesen: betoveren (synoniem van Besweert).
voetnoot349
Mooghdy: kun je; dus ellendich: zo rampzalig.
voetnoot350
dit wesen: deze staat.
margenoot+
B 4 vo
voetnoot351
met verlof enz.: sta mij toe, dat ik de stoute schoenen aantrek.
voetnoot355
maer ist van ander lieden?: maar als het over anderen gaat (dan ...).*
voetnoot358
de schoone Jonghelingh: de zin die hier begint, wordt na vs. 360 niet vervolgd en blijft dus onafgemaakt. In vs. 361 begint een hoofdzin waarvan de schoone Jonghelingh ... houwe geen deel uitmaakt.
voetnoot359
heus heyt: wellevendheid; jonst: genegenheid.
voetnoot361
Dan: maar; dat is hervattend onderw.; 't veel-hoofdige Beest: de laster*; lastert met op-spraeck: beledigt door in opspraak te brengen.
voetnoot362
U, vrye ommegang: uw ongedwongen, vrijmoedige omgang; eerelijck vermaeck: eerbare ontspanning.
voetnoot366
Nijt: afgunst.
voetnoot367
onnooselheydt: onschuld; onstrafbaer: onberispelijk.
voetnoot372
het slijm van 't volck: de heffe des volks.*
voetnoot373
icker: boze geest; (eig. ‘nikker’); droes: duivel.
voetnoot375
qua gewenten: boosaardige aanwensels.
voetnoot376
serpenten: slangen.*
voetnoot379
ghetaende: vaalgeel gekleurde.
voetnoot382
wrytend: knagend.
voetnoot384
dorsten: discongruent voor dorste ('t Helsche spook is onderwerp).
voetnoot385
verbaest: uitzinnig, doldriftig (WNT XIX, kolom 196).
voetnoot392
die: aan wie.
voetnoot393
leyder: helaas.
voetnoot394
aen die enz.: aan wie er vreugde in vindt.
margenoot+
C 1 ro
voetnoot398
grijpt ... stadt: verovert zich niet terstond een plaats.
voetnoot400
stracx: onmiddellijk; het quaet en licht ghelooven: de lichtgelovigheid inzake het kwaad (onderw. bij reyckt).
voetnoot401
quade lof: laster, kwaadsprekerij.
voetnoot402
niemant (belangh. voorwerp): bij niemand; of: af.
voetnoot405
dicht: verzint.
voetnoot406
billigh: redelijk.
voetnoot407
voor quaet genomen: als kwaad opgevat.
[tekstkritische noot]420 Claertjen staat in 1638 voor vs. 420 i.p.v. voor vs. 421 - Gaende op de voyse fractuur; de titel van de melodie cursief - 423 sierletter L over 4 regels - 423 de Goden Lb. Goden
voetnoot410
't dwarlen: de dwalingen; radeloos toestemdt: onverstandig, onnadenkend als waar aanneemt.
voetnoot411
wel soo snoot: wat nog veel erger zou zijn; u selven dit verbooghen: u zelf hierop - d.i. op wat de mensen zeggen - beroemen. Margriet spreekt Vechthart nu dus in gedachten aan, nadat ze in vs. 408 nog over hem gesproken heeft.
voetnoot412
Soo raed ick Vechthart u: dan raad ik u, Vechthart, aan.
voetnoot414
Missaeckt my: zeg dat ik er niet ben (WNT IX, kolom 886); 't eerst als: de eerste de beste keer dat.
voetnoot415
droch: bedrieger.
voetnoot422
staet ... en neuryt: staat te zingen. Gezien vs. 472 is het woord neuryt hier weinig op z'n plaats.
voetnoot-
van binnen: in de coulissen; waertschap: gastmaal; Der Goden waertschap is de titel van het gedicht, dat ook in het Groot Lied-boeck opgenomen is (blz. 143-144).
voetnoot425
Soo: toen; over disch: aan tafel, tijdens de maaltijd.
[tekstkritische noot]427 seyde Godt Lb. sey den God - 431 voert twist Lb. woort-twist - 435 huppelt Lb. hippelt - 436 voort Lb. voorts - 438 terstondt Lb. terstonts - 440 wel haer Lb. haer wel - 443 Noordsche Lb. Nortsche
voetnoot430
quinckeleeren: vrolijk zingen.
voetnoot432
wilt: wil het.
margenoot+
C 1 vo
voetnoot435
Viert myn gheboon: eerbiedig mijn geboden, neem mijn geboden in acht.
voetnoot436
voort: dadelijk.
voetnoot439
haer meugh: hun bekomst.
voetnoot440
haer: zich.
voetnoot441
den geen: de ander.*
voetnoot442
Pol: minnaar (Mars?).
voetnoot443
De Noordsche Nijt: de stuurse afgunst.*
voetnoot446
buys: beschonken.
voetnoot447
voort: vervolgens.
voetnoot448
Pluto: Griekse god van de onderwereld*; bits: vinnig, vijandig; met een krits: met een snelle, grissende beweging.*
voetnoot449
verleemt: machteloos gemaakt.
[tekstkritische noot]450 al, hy hem Lb. hy hem al - 451 Phoebus Lb. Phebo - 455 smeet Lb. sloecht - 459 Sulpher Lb. silver - 461 en oudt Lb. noch oudt - 464 worden Lb. werden - de ondertekening cursief.
voetnoot451
Phoebus: Apollo, de leider van de Muzen.
voetnoot452
Pallas: Pallas Athene, de Griekse godin van de wijsheid; bloedt-Godt: oorlogsgod.
voetnoot453
al: allen.
voetnoot454
Cerbrus: Cerberus, de driekoppige hond die de onderwereld bewaakte.
voetnoot455
smeet: sloeg; al: alles.
voetnoot456
de moeder van de Min: Venus.
voetnoot458
De Sulpher-vorst: de ‘zwavelvorst’, d.w.z. de god van de onderwereld, tevens de ‘zilvervorst’, de god van de rijkdom. Vgl. de aant. bij vs. 448.
voetnoot464
voor de vromen: boven de deugdzamen.
voetnoot468
loer: lummel; vel: wijf.
voetnoot469
droes: duivel; kroes: dol, driftig.
voetnoot471
Daer: terwijl; verblydt: zich verblijdt.
voetnoot-
G.A. Brederode: zie blz. 50.
margenoot+
C 2 ro
voetnoot472
galmte: volle klank; in: door.
voetnoot473
uytsond'ren: afzonderlijk bezien (?).
voetnoot474
soo is hy enz.: dan is hij de beste van allen.
voetnoot475
vaerschen: verzen; na de kunst: volgens de regels van de kunst; eenparigh: gelijkmatig.
voetnoot476
De vindingh: de uitbeelding; dochters: meisjes; zie vs. 5.
voetnoot478
Gemerckt: aangezien; ontbloot: voor ogen stelt.
voetnoot480
So Heldich: even heldhaftig.
voetnoot481
Dan ... vreemt: dan verwondert het mij niet; seden: eigenschappen, inborst.
[tekstkritische noot]Het opschrift romein; Vierde handeling in groot kapitaal; de gehele samenspraak (vs. 492-617) romein.
voetnoot485
aen geene Elsen: bij die elzen (vgl. vs. 15).
voetnoot486
onverhoort: zonder dat iemand mij hoort; te sprake: te woord.
voetnoot489
Of ten sy: of het moest zijn dat.*

voetnoot490
braef: kloeke, goed gebouwde.
voetnoot491
hoe hy my bet bevalt: hoe beter hij me bevalt.
voetnoot492
waertste: liefste.
voetnoot494
u jongstich ontmoeten: uw vriendelijke bejegening.
voetnoot495
Verbindt dit lijf enz.: maakt mij als een slaaf met lichaam en ziel aan u verbonden.*
voetnoot496
Die: verwijst naar lijf en ziele; u schoonte: uw schoonheid.
voetnoot498
Ghehenght: sta toe; stadich: voortdurend.
voetnoot502
voel: ik voel; spoock: kwelling, onrust.
voetnoot505
Naer't dompigh weer: na nevelig weer; soo ghy verjeught: zo verblijdt gij.
margenoot+
C 2 vo
voetnoot511
Nadien: aangezien; waerdich: dierbaar.
voetnoot514
het gemeen: de gewone dingen, de gewone blijken van genegenheid (?).
voetnoot515
Eerbaerlijcke lusjens: alle liefdesgenietingen die met de eerbaarheid stroken.
voetnoot526
port ons, dat: prikkelt ons, zodat.
voetnoot530
u lust te boeten: uw hartstocht te bevredigen.
voetnoot533
u derven moeten: u voorgoed moeten missen.
voetnoot535
dat niet in prent: beeld u dat niet in.
voetnoot538
u Lentsche Roose: uw lenteroos, de roos (als symbool van de maagdelijkheid) van uw jeugd (vgl. ook vs. 1278).
voetnoot540
versaet: verzadigd.
voetnoot541
En voor my enz.: en het voor mij, helaas, al te laat zou zijn.*
voetnoot543
voor de ghenooten eer: als dank voor het liefdesgenot, dat mij mijn eer heeft gekost.
voetnoot548
Die hebben sulcke sinnen: die zijn zodanig gezind.
voetnoot549
trouw aengaen: trouw beloven.
voetnoot550
Ioffer: ongehuwde jonge vrouw uit aanzienlijke stand; 't Echte staen: trouwen.
voetnoot551
haer sinnen: haar gemoed, haar hart.
voetnoot552
ritse: synoniem van geyle, wellustige.
margenoot+
C 3 ro
voetnoot555
het ... lee: stond het toe.
voetnoot559
Of ... gheschiet: ook al zou dat vaak voorgekomen zijn.
voetnoot564
En of sy enz.: en al doen ze het niet allemaal.
voetnoot565
soo men'gh fatsoen: zoveel mannen van dat slag (WNT III, kolom 4389).
voetnoot566
na trachten: naar streven.
voetnoot567
straft niet: spreek het niet tegen (WNT XV, kolom 2096).
voetnoot579
Molle aerd: mollengrond (?).*
voetnoot581
verdwijnen: men leze hierna een komma, want de vzn. 582-584 vormen een voorwaardelijke bijzin bij vs. 576-581.
voetnoot585
myn troost die leeft: mijn levende liefste, mijn liefste die hier in levenden lijve bij mij bent.
voetnoot586
De spiegel: de voorbeelden waaraan men zich spiegelen kan.
[tekstkritische noot]594 waer voor in 1638 en 1644 waer door
voetnoot588
De vromen (meew. vw.): de deugdzame.
voetnoot589
Dat: doordat.
voetnoot590
de snoo: de boosaardigen.
voetnoot591
Dat doet dat: dat komt doordat er.
voetnoot593
heyligh: deugdzame, zuivere.
voetnoot594
waer voor ben ik dan gheacht: waarvoor word ik dan gehouden, waarvoor zie je mij dan aan. De emendatie is van Te Winkel.
voetnoot595
guyt: schavuit.
margenoot+
C 3 vo
voetnoot599
houw teghen: weiger.
voetnoot604
bidd': te lezen als bidt: vraagt; een conjunctiefvorm past hier niet. Na bidd' begint de hoofdzin, die - ondanks de punt na vs. 605 - doorloopt tot en met vs. 608.
voetnoot606
Bedeckt: heimelijk.
voetnoot609
't ligustrum-dack: het ligusterprieel (vgl. vs. 12).
voetnoot610
't roosen rack: het rozenlaantje; hier figuurlijk gebruikt (vgl. vs. 538).
voetnoot612
Al ree, te gang: welaan, vooruit.
voetnoot617
't ghebruyck van u lusjens: het liefdesspel met u.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank