Groot lied-boeck

(1975-1983)–G.A. Bredero– rechtenstatus

Bredero's liederen in de drukken van 1621, 1622, 1644 en 1677

De editie-1621 bevat 26 en 21 en 8 liederen, in totaal 55.

De editie-1622 bevat 82 en 79 en 39 liederen, in totaal 200. Daar er drie dubbel zijn opgenomen, is het feitelijke aantal 197.

De editie-1644 bevat 20 en 29 en 32 liederen, in totaal 81. Daar er vier dubbel zijn opgenomen, is het feitelijke aantal 77.

De editie-1677 bevat 26 en 27 en 25 liederen, in totaal 78.

In het navolgende overzicht zijn de gedichten aangeduid met hun beginregel, of met de eerste woorden daarvan; de spelling is die van de editie-1622. In plaats van de romeinse cijfers I tot en met CC uit deel I zijn in de tweede kolom hieronder om typografische redenen de overeenkomstige arabische cijfers gebruikt.

De eerste 55 liederen staan in de volgorde van de editie-1621; de overige 36 stuks in die van de editie-1622. Meer dan honderd liederen komen alleen voor in de editie-1622; doordat deze in het overzicht niet zijn opgenomen, vormen de nummers na 55 geen aaneengesloten reeks.

Wat de nrs. 37 en 47 uit 1621 betreft, die in 1622 ontbreken maar waarvan het eerste wel, het andere niet in 1644 en in 1677 is herdrukt, worde verwezen naar het deel Verspreid Werk.

Beginregels	1621	1622	1644	1677
Arent Pieter Gysen, met Mieuwes	1	2	1	1
So haest as Gijsjen had vernomen	2	3	2	2
Marten Aepjes eerje gaet	3	4	3	3
Nifjen, Nifjen, o gy dingh!	4	5	4	4
Lieve kyeren wat en deun?	5	6	5	5
Onse Lobbetjen is so blijt	6	9	6	6
Ick ben vervaert veur Heyntjeman	7	10	-	21
Eel-hart, Moertjen, heb ick lief	8	11	-	22
De Gierige Gerrit, die lebbige dief	9	12	7	7
Hou sick hou, goen dach in 't huys	10	13	8	8
Fytje Floris myn speulmeysje	11	14	9	9
Hoort hier iens Bestemoer!	12	15	-	23
Dieuwer is verlieft (by get)	13	16	11	11
Neen Trijntje, doetet niet	14	19	12	12
Sondagh, Somdagh lest-leden	15	29	13	13
Hier legg' ick af-gheslooft	16	43	14	14
Als Dirckje in syn Koortse lagh	17	22	15	15
O Jannetje mijn soete beck!	18	7	16	16
Nu Heereman, nu Jong-gesel	19	8	17	17

Truytje ick moet u loven	20	50	-	26
Ach proper dier waer wildy heen	21	26	-	24
O du Toversche kol	22	39	-	25
Laetst als de Goden bancketeerden	23	34	19	19
Myn sinnen siet die minnen hiet	24	58	-	-
Haarlemsche drooghe harten nu	25	40	10	10
Ick moet met sangh vertalen	26	60	-	-
O schoonste schoonheyt wreet!	27	119	21	27
Ick sieje wel, al gaeje snel	28	150	22 & 37	28
Mocht ick verwerven 't geen ick wou,	29	66 & 129	24	30
Die sich veynst, waent of vermeet,	30	67 & 131	25	31
Als ick in myn gedacht	31	105	27	33
Wat baat my den dranc daer ellick	32	97	29	35
Moy Aeltjen is't soo haest vergheten	33	91	30	36
Wat baat u de voochdy van Landen	34	114	32	37
Ick wil Juffrouw (vertrout,)	35	122	34	39
Als d' ooghen schoon	36	158	36 & 45	49
O hoofdeloose sinnen	37	-	38	43
Helaes! ick heb verlooren	38	110	28 & 40	34
Edele siel verheven, groots	39	85	42	46
Vaert wel mijn Lief, mijn leven:	40	137	31 & 44	48
Princessen preutsch en prat	41	126	46	50
Al waert dat mijn de Godt Jupijn	42	125	48	52
O ghy neus-wyse hoop! ghy nau gesette	43	193	49	53
Ghekroonde Keyserinne,	44	100	-	-
Ghy weet mijn lief wie u bemint	45	154	-	-
Schoon Eerbaer Maeght, gepresen	46	81	-	-
Ick klaegh u lief mijn groot torment	47	-	-	-
Mijn sieltje schreyt, dat sucht en weent,	48	171	50	54
Garbrande, wilt ghy leven recht gerust?	49	163	52	56
Hoe star-ooght mijn gesicht? wat mach	50	175	54	57
O God die de gedachten	51	194	57	-
Aenschout, o Heer, mijn hert! en wilt	52	181	59	-
Dit leven vverdt van my een snelle	53	186	61	60
Ghy Maeghden en Jongelingen,	54	199	70	69
O God stiert in mijn slechte siel	55	184	56	-
O Roem van Amsterdam!	-	69	18	18
Waer vlucht ghy Liefde henen?	-	75	20	20
Nu dobbert myn Liefje op de ree	-	89	23	49

De Minne die in mijn hartje leyt	-	99	26	32
Granida schoon	-	121	-	42
Snachts rusten meest de dieren	-	147	33	38
K'heb u noyt lief geheeten	-	149	35	40
Hoe soet singht ons de Nachtegael	-	153	39	44
O Droeve tijdt die ick verslyt	-	155	41	45
O Maechden die met wond'ren siet	-	156	43	47
O soete tyt ay schoone Soomer	-	157	-	41
Ach Florinde! mijn beminde?	-	160	47	51
Wat dat de wereld is	-	164	62	61
Die God in zijn gemoed	-	165	51	55
Als 't oogh van mijn gemoed	-	166	80	-
Gheluckigh, overluckigh	-	168	77	75
Rijst uyt den slaep, der sonden snoot	-	169	71	70
Ick sal u stucxgewijs, nae 't leven	-	170	66	65
Gedenct mijn siel uws scheppers	-	172	76	74
Vintmen by oudt of jongh	-	173	53	-
Wat staet ghy dus en suft? waer toe	-	174	72	71
Wat raestu dolle mensch verwoet?	-	177	73	72
Ghy moet de feest met vreught	-	179	74	73
Vernieut, o mensch! dijn leven,	-	180	63	62
Waen-wyse lieden, valsch van oordeel,	-	182	75	73
Vermaledyden	-	183	55	58
't Gemeene volck en 't puyck	-	185	58	-
O ghy Geesten kloeck van sinnen,	-	187	79	77
Wie boven al zijn God bemind	-	188	60	59
T' sonnetje steeckt zijn hoofjen op	-	189	64	63
Geliefkens eer ghy waert geboren	-	191	78	76
Wat wissel van leven, wat grooter strijt	-	192	65	64
Salige zieltjes die soo verblijd	-	196	67	66
Het Jaer wert nuw, de Tijd is oudt,	-	197	68	67
Wie dat so dol als onbedacht	-	198	69	68
O Levendige God! eeuwigh, goed,	-	200	81	78

Vorige Volgende