Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Groot lied-boeck (1975-1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Groot lied-boeck
Afbeelding van Groot lied-boeckToon afbeelding van titelpagina van Groot lied-boeck

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (13.95 MB)

XML (3.28 MB)

tekstbestand






Editeurs

A.A. Keersmaekers

F.H. Matter

Garmt Stuiveling

C.F.P. Stutterheim

P.J.J. van Thiel

F. Veenstra

C.A. Zaalberg



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Groot lied-boeck

(1975-1983)–G.A. Bredero–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XLIV Der Musen wellekom

I: 175-176

Blijkens de omvangrijker tekst, voor het eerst afgedrukt in Nederduytsche Poëmata 1632, is dit lied de door Urania, de Muze van de sterrenkunde, gezongen welkomstgroet van de Muzen aan Pallas (Athene), die dit welkom ook beantwoordt en die op haar beurt weer beantwoord wordt door Urania. Het gedicht bevat toespelingen op de Nederduytsche Academie en dagtekent dus stellig uit 1617. Voor de verklaring van de tekst in z'n geheel zie men Verspreid Werk.

Beginregel: Ghewapende Goddinne,

Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622: 62; Nederduytsche Poemata 1632: G 4r - H IV 128 vzn.; Nederduytsche Poemata 1638; Nederduytsche Poemata 1644: C 6r-C 7r', 128 vzn.; Nederduytsche Poëmata 1678: 638-640, 128 vzn; Kalff 1890: 135-137, 128 vzn.; idem 299-300, 40 vzn.; Knuttel 1929: 433-436, 128 vzn.; Van Rijnbach 1944: 97-98, 40 vzn.

Omvang: 40 verzen, vier strofen van 10 regels. In de langere versie van dit gedicht zijn de vzn. 5 en 6 alsook de vzn. 8 en 9 telkens gedrukt als éen regel met binnenrijm, zodat de strofe dan 8 regels telt.

Versvorm: overwegend jambisch metrum, met drie heffingen in vs. 1, 3, 7 en 9; vijf in vs. 2 en 4; twee in vs. 5, 6 en 8; tweevoetig trocheïsch metrum in vs. 10; men kan dit laatste echter ook schijnbaar trocheïsch noemen: indien vs. 9 (met slepend rijm) en vs. 10 door enjambement worden verbonden, gaat het alternerende metrum gelijkmatig door.

Rijmschema: a b a b c c d e d e. door de wisselende regellengte en het gecompliceerde rijmschema maakt het lied een gekunstelde indruk, maar zonder dat het doet denken aan rederijkerswerk.

Melodie: Matter 1979, blz. 142.

[pagina 274]
[p. 274]

Varianten
Groot Lied-boeck 1622 Ned. Poemata 1632 Ned. Poëmata 1644
9 Die komt hier opter komt goedich hier op komt goedich hier op
Aarden aarde aerde
11 Dies Dees Dees
21 sterffelijcke streffelijcke sterffelijcke
24 deft haest haest
28 Dus Dies Dies
33 Stichtsers van de Stichtersse van Stichtersse van

1 Ghewapende Goddinne: In het vijfde Boeck houdt Van Mander zich uitvoerig bezig met Pallas, oft Minerva. De naam Athene komt bij hem niet voor. ‘Pallas, die men ooc Minerva noemt, nae der Poeeten versieringhe, is gheboren gheweest sonder Moeder: want Iuppiter siende Iuno zijn Huysvrou onvruchtbaer te wesen, en dat hy van haer geen kindt en mocht gekrijghen, werdt daer soo moeylijck in, dat hy sich selven met een gesloten vuyst op zijn herssebecken sloegh, waer van hy bevrucht is geworden in zijn herssenen: en doe den tijt van baren quam, nam hy tot Vroed-moer Vulcanum, die met een wel snijdende scherpe byle van Diamant-steen, met beyde handen slaende, hem het hooft open cloof, soo dat uyt zijn herssenen voortquam Minerva oft Pallas, soomense heeten wil, de welcke ter weerelt quam al gewapent, met lance, Schilt, en eenen gouden helm: Dus was Minerva sonder Vrouwe oft Vrouwen hulp geboren’ (ed. 1616, folio 37b).

In Bredero's gedicht komt Pallas als incarnatie van de wijsheid in de kring van de Muzen, dus de kunsten. Een nauwe verbinding van wijsheid en wetenschap enerzijds en kunst anderzijds is te Amsterdam in het begin van de zeventiende eeuw eigenlijk alleen nagestreefd in de Nederduytsche Academie van Samuel Coster. De volledige tekst zou dan door Bredero zijn ontworpen om in 1617 als een soort tableau vivant met zang en declamatie in de Academie te worden opgevoerd. Gezien de polemische toon zowel in de toespraak van Pallas Athene als in de beantwoording door Urania, is een openbare uitvoering in de toenmalige politieke en godsdienstige omstandigheden echter volstrekt ondenkbaar geweest. Zie ook het deel Verspreid Werk.

12 De heylicheen, bekend en noch verholen: Wanneer men heylicheen opvat als meew. vw. en het gehele vs. als bijv. bep. van vs. 11, is de komma bijzonder storend. Er is echter een betere interpretatie mogelijk, waarbij de komma gehandhaafd blijft, terwijl er bovendien geen tegenstrijdigheid ontstaat als zou er iets voor de goden verborgen zijn. De grammaticale constructie van de vzn. 11-14 is als volgt: vs. 11 onderwerp; vs. 13 gezegde; vs. 14 bijw. bep. van oorzaak. Men zal dan vs. 12 moeten opvatten als bijstelling bij vs. 11. Waarschijnlijk heeft Bredero, zij het vrijblijvend, zich laten leiden door een Sang van

[pagina 275]
[p. 275]

Hooft, geschreven in 1610 en gepubliceerd in de Emblemata amatoria, 1611:

 
Ghij Hailicheidtjens, die in bloemen en in cruiden
 
U legert, en beswemt de stroomen van de Vecht,
 
Die sijne vloeden slecht
 
Sachtsinnich drijft in zee, voor 't hooghe huis te Muiden:
 
 
 
Godesjes dartel, die met danssen, rijmen, queelen,
 
In weeldes keur besteedt uw stadich jonge tijdt;
 
Die 't nu te sijn gevrijt,
 
Nu selfs te vrijen lust met lachen, jocken, spelen:
 
(ed-Stoett, deel I: 100)

In deze Sang zijn de Hailicheidtjens kennelijk bloem- en stroomnimfjes, feeën als men wil, die hun woonplaats hebben in de bloemen en cruiden. De situatie bij Bredero is ánders, zowel wat de syntactische verhoudingen als wat de betekenis betreft. Als vs. 12 een bijstelling is bij vs. 11, zijn de heylicheen geen feeën of nimfen, maar eigenschappen die tot het wezen van de kruyderen en bloemen behoren. Voor de verklaring van de term heylicheen moeten we uitgaan van heil in de bet. gezondheid, genezing; zie WNT IV, kolom 449-450. Bredero zinspeelt dus op de genezende functie, en in dat verband past het uitstekend dat die deels bekend, deels nog verborgen is. Hij identificeert, blijkens de functie van vs. 12 als bijstelling, deze genezende krachten met de kruyderen en bloemen zelf. Deze geneeskrachtige kruyderen en bloemen nu mogen zich gelukkig prijzen als zij Pallas, immers de godin van wijsheid en wetenschap, over zich heen voelen gaan. (+)

19 Van u groot achtbaerheden, Vol ghenaden: De scheiding tussen groot en achtbaerheden is storend, het gaat om éen woord; de meervoudsvorm heeft enkel de functie van eerbetoon; dus: uw grootachtbaarheid vol gunstbewijzen. (+)

24 neyghen... Voor u te voet: maken voor u een voetval.

29 De sinnen en de sielen: De dichter doelt hier op twee aspecten van de mens, beide geestelijk, maar het eerste meer verbonden met waarneming en nadenken, het tweede meer met emotie en intuïtie.

33 Stichsters: Geen meervoud maar een vrouwelijke vorm met dubbele indicatie, zowel de uitgang -ster, alsook de slot-s. Opmerkelijk is de variant in 1632: Stichtersse.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken