Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Groot lied-boeck (1975-1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Groot lied-boeck
Afbeelding van Groot lied-boeckToon afbeelding van titelpagina van Groot lied-boeck

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (13.95 MB)

XML (3.28 MB)

tekstbestand






Editeurs

A.A. Keersmaekers

F.H. Matter

Garmt Stuiveling

C.F.P. Stutterheim

P.J.J. van Thiel

F. Veenstra

C.A. Zaalberg



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Groot lied-boeck

(1975-1983)–G.A. Bredero–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 307]
[p. 307]

LXI Bruylofts-Ghedicht, Ter Eeren
Gvillebert de Flines, Ende Anna Cornelis van Grootewal

I: 230-235

Gelegenheidsgedicht uit het voorjaar van 1612, met talrijke elementen uit de klassieke mythologie. De stijl bevat een groot aantal gevarieerde herhalingen; zie vs. 2, 7, 11, 12-13, 16, 43, 63, 78-79, 81, 84 enz.

Beginregel: Corts als de vaack en slaep mijn ooghen sacht bestreden,

Vindplaatsen: Apollo 1615: 44-46; Thronus Cupidinis (1618) 1620: L4r- (L8r); Groot Lied-boeck 1622: 83-88; Kalff 1890: 333-336; Knuttel 1929: 328-331; Van Rijnbach 1944: 127-132. Voor Thronus Cupidinis 1618 zie blz. 179.

Omvang: 136 verzen.

Versvorm: alexandrijnen met regelmatige cesuur; in verscheidene versregels is deze cesuur bijzonder diep; zie vs. 101, 103, 113, 119 enz.

Rijmschema: a a b b c c enz.

Varianten
Groot Lied-boeck 1622 Apollo 1615 Thronus Cupidinis 1620
1 bestreden bestreden bestrede
13 den grooten den grooten de groote
16 een wet en wet een wet
26 cleene kleene kleyne
27 hardt hert hert
28 nieuws-gierighe nieuws-gierigh nieuws-gierich
37 lilden lilden lilde
38 trilden trilden trilde
45 douw douw du
51 in Min de Min de Min
54 mijn mijn my
63 woelden (tweemaal) woelden (idem) woelde (idem)
65 puften puften pufte
66 spotten spotten spotte
67 klaaghden klaagden klaagde
con met water con met water cond met 'twater
72 Den forschen Den fortsen De fortze
den strengen den strengen de strenge
78 leerde leerde leerden
79 lobberde dobberden dobberden
84 baten (tweemaal) baten (idem) bate (idem)
85 kusten kusten kuste
86 Den Den De

[pagina 308]
[p. 308]

95 daalden daalden daalde
96 lieflyck lieffelijck lieffelyck
109 twifelt twijfelt twijfelt
115 die die de
117 Staat op (driemaal) Stand-op (idem) Stand-op (idem)
118 vreuchden vreuchde vreuchden
129 pluckt pluyckt pluyckt
131 ghewenste Oest ghewenste Oeghst gewensten Oeghst
134 beyde beyden beyden
kenspreuk naam naam

- de Flines: Het bruidspaar De Flines-Grootewal was op 9 maart 1612 onder-trouwd en huwde op 25 maart. De bruidegom was de zoon van een doopsgezinde zijdelakenkoper uit de Nes, die zich eerst omstreeks 1608 in Amsterdam was komen vestigen. Hij behoorde dus niet van jongs af tot de kennissen van Bredero. Zie Van Eeghen 1968b, blz. 163. Er zal wel een privé-druk zijn geweest voor de bruiloft, maar daarvan is geen exemplaar bewaard gebleven.

1 Corts als de vaack en slaep: Al in de eerste versregels van dit gedicht vindt men assonantie (vaack, slaep; slappe, ampteren) en alliteratie (bestreden, bestormden; verwan, vervloogh, vlugge). Beide stijlverschijnselen komen in dit bruiloftsgedicht veel voor. Opmerkelijk zijn de verzen waarin men ze tegelijk aantreft: vs. 3, 4, 7, 13, 18, 26, 34, 43 enz. In sommige gevallen, o.a. het laatstgenoemde, is er behalve een sierende ook duidelijk een expressieve functie.

sacht: opgevat als bijw. bep. bij bestreden staat sacht in een wat vreemde tegenstelling tot bestormden, maar het stijlverschijnsel van de oxymoron komt bij Bredero wel vaker voor; eenzelfde innerlijke tegenstelling bestaat er ookal tussen bestormden en vaack en slaep. Men kan sacht ook opvatten als achtergeplaatste bijv. bep. bij ooghen, mogelijk met de betekenis: vermoeide, weerloze, bereidwillige.

5 Toover-riem: tovergordel, een hulpmiddel om de toverkunst te beoefenen. Bij Homerus is Afrodite in het bezit van een tovergordel. Men kan ook en misschien vooral denken aan Medea.

15 Een yeder heeft sich in zijn setel neer-gheset: Ofschoon Bredero ook in dit gedicht meestal alexandrijnen schrijft met een vrij duidelijke cesuur en deze zelfs vaak door een leesteken markeert, heeft vs. 15 een ándere ritmische bouw. Het is immers niet mogelijk het voorzetsel in een sterke klemtoon te geven, noch het door een cesuur van het bijbehorende znw. te scheiden: in zijn setel vormt syntactisch een eenheid, met in metrisch opzicht onderbetoning. Indien er in dit vs. enige indeling is, dan ligt die na de vijfde en de negende syllabe. Het is dan een vroeg voorbeeld van een ritmische structuur die

[pagina 309]
[p. 309]

later zelfs met expressieve bedoeling is toegepast. Vgl. Stuiveling 1967, blz. 128-151.

26 Cupido: In de romeinse mythologie de god van de liefde (grieks Eros), meestal voorgesteld als een gevleugelde jongen, voorzien van pijl en boog. In sommige mythen is hij de zoon van Venus en Vulcanus, maar er zijn bij Van Mander ook verhalen over een andere afkomst (ed. 1616, folio 6b), waaronder die van Venus en haar minnaar Mars; vandaar het scheldwoord Hoeren-zoon (vs. 45).

28 de smits: de smidse, de werkplaats van Vulcanus, de echtgenoot van Venus. Hij smeedde er niet enkel de bliksem, maar ook de wapenuitrusting van Zeus, en die van de griekse held Achilles (Ilias XVIII, vs. 478-608). Van Mander schrijft uitvoerig over Vulcanus (ed. 1616, folio 12b-14a).

29 Gheeft lust: let op, wees aandachtig. In het Middelnederlands bestaat een woord lust met de bet. van opmerkzaamheid, aandachtig luisteren; veelal in juridisch taalgebruik.

35 Hy sleep het vinnich punt, en leydse op zijn boog: Blijkbaar was het drie-cantich vylen niet voldoende en maakte Cupido de pijlpunt nog wat scherper; leydse: namelijk een van zijn pijlen; zie vs. 33.

36 Die door zyn styve treck: Zowel bij Die als bij zyn is verschil van opvatting mogelijk. Door de overgang van vs. 35 naar vs. 36 ligt het voor de hand Die te doen aansluiten bij boogh, maar de verdere tekst verzet zich daartegen; Die wijst, net als Die in vs. 34, terug op een van zyn pylen (vs. 33 ). En zyn styve treck zal eerder doelen op de krachtige greep van Cupido dan op de veerkracht van de boog. Omdat er een nieuwe handeling plaats vindt, kan men vs. 36 beter als hoofdzin dan als bijzin vertalen: en door zijn krachtig spannen ontvloog deze pijl hem met een snorrend geluid.

37 Jupijn: Jupiter, in de romeinse mythologie de oppergod (grieks Zeus). Over Jupiter schrijft Van Mander uitvoerig (ed. 1616, folio 4b-5b.)

40 Juno: echtgenote van Jupiter, godin van het huwelijk en de voortplanting (grieks Hera), Vgl. Van Mander, ed. 1616, folio 9b-10a.

41 De jeughdelijcke Godt: Apollo, gedacht als een beeldschone baardeloze jongeling, god van de zon, leider van de Muzen, overwinnaar van de draak Python die hem verhinderd had het orakel van Delfi in bezit te nemen. Over Apollo zie men Van Mander ed-1616, folio 46b-47a; over Python idem, folio 6a-b.

55 Phoebus: griekse godheid, identiek met rom. Apollo.

56 Daphne: riviernimf, op wie Apollo verliefd werd. Zij vluchtte voor hem en werd op haar gebed door Jupiter in een laurier herschapen (Ovidius, Metamorfosen I, vs. 452 enz.). Over Dafne als riviernimf en over de laurier zie Van Mander, ed. 1616, folio 7b-8a.

59 Pluto: In de romeinse mythologie de god van de onderwereld (grieks Hades), echtgenoot van Proserpina (grieks Persefone). Zie Van Mander ed. 1616, folio 28a-b.

[pagina 310]
[p. 310]

65 Neptun: In de romeinse mythologie is Neptunus de god van de zee (grieks Poseidon).

72 Mars: In de romeinse mythologie de god van de oorlog (grieks Ares). Ofschoon Venus gehuwd was met Vulcanus, haar beroockte Smit (vs. 76), had zij een verhouding met Mars, en daarvan zou Cupido de vrucht zijn geweest. Zie vs. 26. Bredero gaat dus wel vrijmoedig om met de mythologische chronologie als hij Cupido al aanwezig laat zijn wanneer de liefde van Mars en Venus begint. Dat het inderdaad om het beginstadium gaat, blijkt uit wel eer (vs. 77) en doen (vs. 80). Inzake het omgaan met de klassieke godenwereld zie ook Schenkeveld 1980b, blz. 33-34.

76 haar beroockte Smit: Letterlijk dezelfde aanduiding van Vulcanus vindt men bij Van Mander, ed. 1616, folio 12b: ‘waer voor hy van Iuppiter tot loon hadde de schoone Venus tot zijn huysvrouwe, welcke tot haren beroocten smit niet zeer groote liefde en hadde.’

86 Den Diamanten Saal: de opperste hemel, het Empyreum.

95 licht: Behalve de bet. gemakkelijk, kan dit woord hier ook de zin hebben van stralend i.v.m. de liefde.

96 haar: Dit bezittelijk vnw. dient hier om een tweede-naamvalsverhouding uit te drukken, een in de spreektaal veelvuldig aanwezig gebruik. Het woord waar haar op duidt, is echter onzijdig: lieflijck gheslacht, maar dit betekent: een vrouw, of de vrouwen; het is dus een constructio ad sensum. De vorm lieflijck leidt ertoe dat er in de metrische regelmaat éen syllabe ontbreekt; de spelling-variant lieffelijck (Apollo 1615) heeft dit bezwaar niet en is dus beter.

112 Die van een Maaght alleen enz.: De aanhalingstekens vóor de versregel geven aan dat men met een sententie te maken heeft, een soort spreuk die een algemene wijsheid bevat, althans een opmerking die de aandacht verdient. Precies dezelfde tekst staat ook in het bruiloftsgedicht uit november 1613 (I: 183, vs. 152). Of alleen als bijv. bep. bij Maaght behoort, ofwel bij Die, dus eigenlijk bij heele Man (vs. 111), valt niet uit te maken. Op grond van het contrast t.a.v. veel Maaghden, kan men aan de eerste mogelijkheid de voorkeur geven: die van éen enkele maagd véel maagden kan maken. Bredero heeft deze ‘sententie’ waarschijnlijk ontleend aan een Bruyloft-Liedt, door Daniël Heinsius in Den Bloem-Hof gepubliceerd.

124 Het ander dat ghy laat enz.: Deze zelfde toespeling op de coïtus staat in het bruiloftsgedicht van enkele weken eerder, februari 1612; (I: 91; vs. 100). Men zou daaruit kunnen opmaken dat dit ietwat scabreuze grapje bij de bruiloftsgasten destijds nogal succes heeft gehad.

131 Nu Bruyd'gom saeyt en plant in u ghewenste Oest: In metrisch opzicht valt er na plant een cesuur; daardoor zou in u ghewenste Oest een eenheid worden, die dan een bijw. bepaling zal moeten zijn. Dit kan alleen indien men aan in de bet. zou toekennen van: met het oog op, terwille van. Wanneer men dit te

[pagina 311]
[p. 311]

geforceerd acht, kan men in opvatten als onderdeel van het scheidbaar samengestelde ww. inplanten, al wordt de versregel dan in ritmisch opzicht door het vervallen van de cesuur en door het sterke accent op in wel wat gewrongen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken