Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Groot lied-boeck (1975-1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Groot lied-boeck
Afbeelding van Groot lied-boeckToon afbeelding van titelpagina van Groot lied-boeck

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (13.95 MB)

XML (3.28 MB)

tekstbestand






Editeurs

A.A. Keersmaekers

F.H. Matter

Garmt Stuiveling

C.F.P. Stutterheim

P.J.J. van Thiel

F. Veenstra

C.A. Zaalberg



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Groot lied-boeck

(1975-1983)–G.A. Bredero–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XCV Bruylofts-Dicht
Ter eeren Daniel Vorstens Ende Cornelia Michiels

I: 330-337

Gelegenheidsgedicht in de vorm van een soort tafelspel met klassieke goden als sprekende personages. Gezien de huwelijksdatum zal het gedicht geschreven zijn in het voorjaar van 1618.

Beginregel: T' is Musen u bekendt, datmen sich niet kan gheven

Vindplaatsen: Privédruk april 1618 (unicum; K.B. 's-Gravenhage; signatuur 852 F 372); Groot Lied-boeck 1622 II: 19-25; Kalff 1890:391-395; Knuttel 1929:364-368; Van Rijnbach 1944: 175-181.

Omvang: 154 verzen.

Versvorm: alexandrijnen met regelmatige cesuur en betrekkelijk weinig ritmische variaties behalve een aantal omzettingen van de eerste jambe; zie vs. 41, 53, 65, 73, 83 etc.

Rijmschema: a a b b c c d d enz. Op deze normale paarsgewijze afwisseling van slepende en staande rijmen zijn twee uitzonderingen: zowel de vzn. 13-16 als de vzn. 115-118 zijn slepend; opmerkelijk is verder dat vs. 107-108 en 111-112 gelijke rijmklanken hebben, evenals vs. 149-150 en vs. 153-154.

Varianten
Groot Lied-boeck 1622 Privé-druk 1618
10 den deu
30 moeten moet
37 Bruyloofts-gaaf Bruylofts-gaaf
48 malcanderen melkander
63 volscheyt volseyt
92 ongemeende ongemeene
101 siet sit
120 myn mvn
- zinspreuk Dat wert waer.

[pagina 356]
[p. 356]

- Daniel Vorstens: Het bruidspaar Vorstens-Michiels ging 21 maart 1618 in ondertrouw en huwde 17 april 1618; beiden woonden in de Warmoesstraat (zie Van Eeghen 1968 b, blz. 164; Memoriaal, blz. 163.) Daniel was een zoon van de uit Lier afkomstige kaardemaker Hans Vorsten (Van Dillen 1935, blz. 313). De privédruk ter gelegenheid van deze bruiloft heeft een titelblad met over acht regels in vijf verschillende lettertypen:

Bruylofts-Dicht,/ Ter Eeren / Den Erentfesten, en Achtbaren / DANIEL VORSTENS / In Echt verzaemt / Met d'Eerbare, Deucht-lievende / CORNELIA MICHIELSDter / In 't Iaar 1618. den 17. April.

Daaronder een vignet: een rankenkrans met de tekst: Wat Godt te samen ghevoecht heeft dat en sal de mensche niet scheyden. Hierbinnen van boven naar beneden: Mat. 19.; twee samengevoegde handen; twee harten door een strik verbonden; twee engeltjes die de linten van deze strik in handen hebben. Geheel onderaan: 't Amsterdam,/ Ghedruckt by Paulus van Ravesteyn. / M. D. C. XVIII.

De privé-druk bevat op de keerzijde van het titelblad dezelfde ‘penneconst’ als ook te vinden is bij de twee bruiloftsgedichten uit september-oktober 1616 (zie I: 532) en januari 1618 (zie I: 598). In april 1618 is het dus minstens de derde keer dat deze houtgravure van Cupido op de zwaan werd gebruikt; maar Bredero schreef er telkens een nieuw vierregelig onderschrift bij. Terwijl de andere twee mét de prent zijn opgenomen in het Groot Lied-boeck 1622, is dat met dit derde toen niet gebeurd; het luidt aldus:

 
Cupido komt hier aan met aller ijl gheswommen -
 
Door Zuyer-zee, door Ty tot door den Ammarack:
 
Want hem docht dat hy mee te Bruyloft moste commen
 
En wat waar doch de Feest indien hy hier ghebrackt?

1 T'is Musen u bekendt: De muzen, negen dochters van Zeus en Mnemosyne, zijn in de griekse mythologie de godinnen van kunst en wetenschap. De gedachte dat de dichterlijke inspiratie een goddelijke oorsprong heeft: est Deus in nobis (Ovidius, Ars amatoria II: 549; Fasti VI: 5) is bij de klassieken en daarna ook in de renaissance een wijd verbreide opvatting geweest.

15 Want ick en kan niet soecken enz.: Bredero kende geen Latijn en Grieks, al heeft hij zich door vertalingen, uit Van Mander, en via zijn vrienden Telle en Coster heel wat kennis van de klassieken eigen gemaakt. Aangezien hij zich verzette tegen iedere aantasting van het natuurlijke Nederlands, mag men aannemen dat er in de vzn. 15-18 een flinke dosis ironie en ook wel zelfironie schuilgaat.

19 Genade, ach wat kracht enz.: Op dit ogenblik ziet de dichter plotseling de stralende figuur van Jupiter opkomen, of afdalen.

24 Wat mach den suffert schricken: Tot en met de eerste helft van dit vs. is de

[pagina 357]
[p. 357]

dichter zelf aan het woord geweest, naar men mag aannemen op deze bruiloft in eigen persoon. Wat er in de vzn. 19-23 vermeld wordt over licht en geluid, maakt de indruk toen ook vertóond te zijn als begeleidingsverschijnselen bij de komst van Jupiter. Van vs. 24b af tot en met vs. 40 spreekt deze oppergod, die wel in een fraai gewaad zal zijn opgetreden. En blijkbaar kwam hij niet alleen: er was een hofstoet ('t heylich Choor der Hemel Vorsten; vs. 26), mogelijk bestaande uit de vier godenfiguren die later nog aan het woord komen; en bovendien werd hij begeleid door zijn schenker Ganymedes (vs. 31) als zwijgende personage, die echter tot taak had zijn ambt ook aan dit feestmaal uit te oefenen. Indien hij dit gezelschap even snel weer heeft verlaten als Jupiter (vs. 39a), moet het schenken beperkt zijn gebleven tot de glazen van het bruidspaar en van de oppergod (vs. 34-36). Maar misschien bleef Ganymedes in functie gedurende het gehele gedicht.

25 der bester: van de beste dichters, namelijk degenen die door de god worden geïnspireerd.

26 der Hemel Vorsten: De achternaam van de bruidegom was uiteraard een uitnodiging tot het maken van woordspelingen. Dat die ook hier bedoeld is, blijkt uit het afwijkende lettertype.

39 Mijn Dochter! lief komt nader: De vzn. 39b-40 zijn geen mededelende maar gebiedende zinnen, en de inzet is geen onderwerp maar aangesproken persoon, getuige ook de vorm u eygben Heer (vs. 40). Daarom verdient een gewijzigde interpunctie de voorkeur: Mijn Dochterlief!

41 Zalige IONGE-LIEN enz.: Het lijkt vreemd dat Pallas Athene, de griekse godin van de wijsheid, nu bruid en bruidegom prijst omdat zij hun huwelijk beginnen met GOD, blijkens de drie hoofdletters bepaaldelijk de christelijke god. Maar nog afgezien van het spelkarakter van dit gedicht, ging het hele gebruik van de klassieke godennamen tijdens de renaissance niet dieper dan wat glinsterend vernis; de godsdienstige overtuiging, in dit geval de protestantse, kwam niet in het gedrang.

46 En doet u naasten als ghy vvilt datmen u doet: Deze ‘gulden regel’, evenzeer klassiek als christelijk (zie Apollo vs. 230) is in dit geval positief geformuleerd; de meer bekende negatieve formulering is te vinden in het enige stukje handschrift dat met zekerheid van Bredero afkomstig is; zie Memoriaal, blz. 165.

47 En schuvvt de eerste saak: vermijd de eerste oorzaak, de eerste aanleiding.

51 Maer of het Avontuur enz.: Hier verliest het betoog van Athene z'n christelijke inhoud om plaats te maken voor een zuiver stoïcijnse strekking.

60 Senecam zyn brave brieven: In 1562 had Coornhert een Seneca-vertaling uitgegeven: Van den weldaden. Een nederlandse vertaling van de brieven van Seneca is echter pas in 1654 verschenen. De prijzende vermelding in dit vs. bewijst dat Bredero er meer dan oppervlakkig mee bekend is, denkelijk dank zij

[pagina 358]
[p. 358]

een franse vertaling, en ook dat in 1618 in Amsterdam Seneca's brieven wel bereikbaar waren. Lucius Annaeus Seneca (Cordoba ong. 5 v. Chr. - Romeo 65 n. Chr.) was éen van de belangrijkste literatoren van zijn eeuw. Hij werd de opvoeder van de jonge Nero, en in het begin van diens keizerschap zijn vertrouwde raadgever; hij viel echter door waarschijnlijk valse beschuldigingen in ongenade en werd veroordeeld zelfmoord te plegen. Zijn wijsgerig en moraliserend proza wordt gekenmerkt door vele ‘sententiae’: kernachtige aforismen, getuigend van levenservaring en mensenkennis. Zijn tragedies golden in de begintijd van de renaissance voor ideale modellen van het treurspel. Vooral in zijn brieven komt zijn rijke en veelzijdige persoonlijkheid tot uiting.

69 Brandende Bruydegom: Zowel door de alliteratie als door de antimetrie (omzetting van de eerste jambe) krijgen deze twee woorden een bijzondere nadruk; ze zijn een ontlening aan Hooft. Zie lied XLVII, vs. 89. De vraag van Hymen, de griekse god van het huwelijk is uitsluitend gericht tot de bruidegom. In vs. 74 wendt hij zich tot de bruid, in vs. 83 tot de bruiloftsgasten. Ook in dit gedeelte is het duidelijk dat de vertoning niet beperkt kan zijn gebleven tot het voordragen van de tekst: zie vs. 67-68 en vs. 73.

86 De hemelsche Venus: namelijk Venus urania (of celestis) de goddelijke kuise Venus tegenover Venus pandemos (of vulgaris); de tegenstelling is afkomstig van Plato's Symposion. Maar er is ook een andere Venusmythe, waarin deze tegenstelling niet voorkomt, wel haar hemelse afkomst. Kronos zou Ouranos hebben gecastreerd, en uit het in zee gevallen zaad zou Venus zijn ontstaan. Zie Wind 1967, blz. 128-140.

83 Lodd'rende Ionge-lien: Deze woorden van Hymen, de aanhef van zijn oproep tot de bruiloftsgasten om Venus en Cupido welkom te heten, zijn nauwelijks minder emfatisch dan vs. 69: ook hier antimetrie en alliteratie. Venus en Cupido, moeder en zoon, goden uit de romeinse mythologie, zijn blijkbaar tegelijk opgekomen, of - indien ze er al van vs. 26 af waren - naar voren gekomen. Maar Cupido speelt voorlopig nog een zwijgende rol. Venus tracht met haar toespraak de jonge bruiloftsgasten (vs. 89-90), de bruidegom (vs. 91-94) en ook de bruid (vs. 107b-112) in het spel te betrekken.

87 met haar groote schulp: Volgens griekse traditie was Afrodite - in de romeinse mythologie Venus genoemd - geboren uit het schuim van de zee (gr. afros: zeeschuim): vandaar dat zij ook vaak gedacht werd als staande op een zeeschelp. Een zodanige afbeelding komt voor in Hoofts Emblemata Amatoria als eerste.

91 Maar koele Bruydegom! die t'ansjens scheen te branden: zinspeling op vs. 65.

119 Nu is't myn beurt: De kinderlijke verschijning van Cupido alsmede zijn uitrusting met pijl en boog blijken uit de eerste verzen die hij zegt. Men mag wel aannemen dat hij door een jeugdige bruiloftsgast zal zijn voorgesteld.

[pagina 359]
[p. 359]

136 Nu Dichter ryst enz.: Na aldus door Cupido te zijn uitgenodigd, spreekt de dichter zelf het slotgedeelte, vs. 137-154. Aangezien hij ook was begonnen, vs. 1-24a, is de gehele tussentekst in feite opgenomen in zijn toespraak, als een reeks verschijningen die hijzelf door zijn verzoek om inspiratie (vs. 9-15a) heeft opgeroepen. Die reeks blijkt aldus te zijn:

Jupiter met Ganymedes vs. 24b-40
Pallas Athene vs. 41-64
Hymen vs. 65-88
Venus met Cupido vs. 89-119a
Cupido vs. 119b-136

Aan het tafelspel nemen dus behalve de dichter vijf sprekende personages deel, en een zwijgende, Ganymedes. Iedere toespraak duurt een kleine twee minuten, alleen die van Venus is iets langer, nl. zowat drie.

140 als myn genegentheyt: dan mijn genegenheid voor het bruidspaar tot uiting te brengen.

143 Dat Kornelia van u: Daar het gedicht bijzonder metrisch is, zal de extra lettergreep in deze vershelft bij de voordracht wel zijn weggewerkt door de uitspraak Knelia, overeenkomstig de gewone volksvorm Knelis. In vs. 114 echter is de uitspraak onverkort.

147 De Dochter van de Roomsche Schypio: Scipio was de naam van een romeinse patriciërsfamilie (3de en 2de eeuw v. Chr.). Beroemd was vooral Publius Cornelis Scipio Africanus (236-184 v. Chr.) die als jong opperbevelhebber van de romeinse troepen in Spanje aldaar de Carthagers verdreef. Zijn dochter Cornelia - op wie Bredero vanwege de eendere naam een toespeling maakt - huwde Tiberius Sempronius Gracchus (ong. 220-150 v. Chr.), hoofd van een aanzienlijk plebeisch geslacht en werd de moeder van Tiberius en Caius, die later poogden in Rome belangrijke sociale hervormingen aan te brengen. Bredero zal de door hem gebruikte anekdote hebben leren kennen uit Valerii Maximi Des alder-vermaertsten ende wel-sprekensten Historieschryvers Negen Boecken, (...) Overgheset uyt de Latijnsche in onse Nederduytsche tale, door Conradum Mirkinium. Rotterdam. 1614. Daar staat op blz. 236: ‘Dat de kinderen den Huysmoeders de meeste vercierselen zijn, hebben wy soo ghevonden by Pomponium Rufum int boeck der by een vergaderinge. Cornelia, der Gracchen Moeder, als een Campaensche Vrouwe, by haer 'thuys ligghende, haere juweelen, de schoonste in dien tijdt, verthoonde: heeftse soo langhe met een coutenantie (lees conversatie; het Latijn heeft sermone) opgehouden, tot dat haere kinderen uyt de School wederquame n: ende dit seydese, zijn mijne juweelen.’ Dit fragment is een letterlijke vertaling van wat er bij Cornelius Nepos, De viris illustribus urbis Romae, cap. L, 1 staat. Het is de vraag, hoeveel van de amsterdamse bruiloftsgasten anno 1618 genoeg van de klassieke geschiedenis afwisten om zulke toespelingen te kunnen begrijpen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken