Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verspreid werk (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verspreid werk
Afbeelding van Verspreid werkToon afbeelding van titelpagina van Verspreid werk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

XML (0.83 MB)

tekstbestand






Editeurs

B.C. Damsteegt

Garmt Stuiveling



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verspreid werk

(1986)–G.A. Bredero–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Grillen

Toen de twaalf vierregelige versjes die Bredero in november 1617 schreef, door hem werden betiteld als ‘Grillen’ - of deed de tekstverzorger van de Nederduytsche Rijmen dit? - werden ze daarmee gekarakteriseerd als behorende tot een genre terzijde van de erkende, volwaardige poëzie. Getransponeerd naar de beeldende kunst zou men schetsen hebben gezegd, of beter nog: krabbels, plotselinge invallen, vlotte notities die geen aanspraak maakten op enige artistieke of commerciële waarde. Maar terwijl de schilders in zulke probeersels de indruk van een typische lichaamshouding, een treffende gelaatsuitdrukking, een karakteristiek landschap vastlegden, om ze te bewaren als bruikbaar materiaal voor groter en duurzamer werk, is een dergelijke gang van zaken bij dit twaalftal versjes ondenkbaar. Men kan niet aannemen dat men te doen heeft met voorlopige ontwerpen, voorbestemd om eens te worden uitgewerkt tot definitieve gedichten. Het zijn definitieve gedichten, hoe uitzonderlijk ook van sfeer en stijl. Door hun eenvoudig rijmschema a b a b, hun volkstaal met amstellandse dialektvormen, hun boerse thematiek hebben ze enige verwantschap met Bredero's boertige liederen. Maar het is toch de vraag wat ze nog méer zijn dan uitzonderlijk: hadden ze een speciale bedoeling, hebben ze ergens voor gediend? Ze waren in elk geval niet bestemd om te worden gezongen.

In Werken 1890 wordt verondersteld dat deze versjes ‘vermoedelijk in eenen almanak voor 1618 teruggevonden kunnen worden’ (deel III, blz. 122). Het lijkt een openhartig advies van Te Winkel aan Unger om nog maar eens flink te gaan zoeken, maar het is dan wel een lichtvaardig advies geweest. Want een

[pagina 72]
[p. 72]

almanak verschijnt enkele weken vóor het desbetreffende jaar, en teksten die in november 1617 worden geschreven, komen met het oog op 1618 dus niet meer op tijd. Misschien is er een kleine kans ze ‘in eenen almanak voor 1619’ terug te vinden. Nu kan het moeilijk worden ontkend dat de reeks van twaalf opeenvolgende maanden iets te maken heeft met de kalender, maar of in dit geval de chronologie méer betreft dan de ordening, is toch zeer de vraag. Eerst als men een zeventiende-eeuwse almanak kan aanwijzen, niet slechts met versjes maar met zúlke versjes, krijgt het vermoeden enige zin.

Wie deze korte teksten met aandacht leest, wordt getroffen door de menigte van mensen die zich erin verdringen: Krelis, Ioris, Lambert, Bouwen, Dirck-Oom, Keesje, Klaesje, Lysjen, Lange Ian, Gysje, Trijntje, Eel-hart, Lubbert, en dan zijn we nog maar in mei. En het is niet zó maar een hele menigte, het is noch een groepsportret noch een optocht, het zijn telkens mensen-in-actie, ze vormen een dorpsgemeenschap. Hun bedrijvigheid wordt begrijpelijker wanneer men een stuk of wat latijnse maandnamen vervangt door nederlandse. Februarius is sprokkelmaand: de korte dialoog van Ioris en Lambert vindt plaats nadat de oudere buurman door de huisdeur die tevens kamer- of keukendeur is, binnenkomt en de kleumende Ioris aantreft met zijn benen gevaarlijk dicht bij een vuur van naar men mag aannemen gesprokkeld hout. Het vriest buitenshuis, het is in huis bij de toenmalige bouwtrant van de dorpswoningen nauwelijks warmer, tenzij vlak bij het vuur. Dat Lambert is binnengekomen, behoeft dus ook helemaal niet alleen uit vriendschap of nieuwsgierigheid te zijn, misschien wou hij vooral zijn al te koude handen even warmen. Iulius is hooimaand: de erotische handtastelijkheid van Branckje aangaande Metje, beiden volwassen dorpskinderen, speelt zich af in het hooi, in Bredero's poëzie wel vaker een passende ligplaats-voor-twee. October is wijnmaand: Frans en Ian hebben druiventrossen geplukt en versjouwd, en die moeten nu door Symen voetstoots worden geperst. November is slachtmaand: de vette os zal worden geslacht, een wreed maar feestelijk boers gebeuren terwille van de wintervoorraad worst, rookvlees en pekelvlees; en de blaas waar alle kinderen op azen, is bestemd voor de kleine Andries, het zoontje van de boer of mogelijk van de knecht, om er een rommelpot mee te maken voor de vrolijke bedeltocht met Sint-Maarten. Dat op soortgelijke wijze Ianuarius wordt getypeerd met de speelse feestelijkheden van Driekoningen, ligt voor de hand. Maar met algemene namen als lentemaand, grasmaand en bloeimaand is in directe zin weinig te bereiken. Niet de natuur in haar onderscheiden fasen is door Bredero als thematiek gekozen, maar de menselijke, landelijke bedrijvigheid, de arbeid van het seizoen: het spitten, ploegen en zaaien, het scheren van de schapen, het maaien van het koren, het

[pagina 73]
[p. 73]

plukken van de appels, en daartussendoor soms als contrast het tijdverdrijf van de rijke stadslui met hun pleziertochtjes en erotische avontuurtjes in het boerenland.

Het is echter de vraag of de term ‘gekozen’ hier wel verantwoord is. Want behalve de typisch on-stedelijke bedrijvigheid en het eenvoudige, directe, om niet te zeggen primitieve taalgebruik van deze versjes, is er nog een opmerkelijke eigenschap: het sterk visuele van de woordkeus die soms de grenzen van de taal overschrijdt doordat woorden als Siet (Maert, vs. 4), ginsjes (idem) verwijzen naar een werkelijkheid buiten de tekst, en doordat de personages niet slechts worden genoemd en aan het woord gelaten, maar soms ook worden toegesproken. Zo lang het kán, zal men dit feit m.i. dienen op te vatten als gebeurende binnen het opgeroepen tafereel - zie Iunius -, zoals men ook de voornaamwoorden mijn (Ianuarius, vs. 1) en ic (September, vs. 2) moet lezen als gezegd door een fictieve persoon, niet door de dichter. Maar als in Maert vijfmaal een gebiedende wijs wordt gebruikt, en met Siet (vs. 4) mee zelfs zesmaal, is er binnen het vers geen sprekende persoon aanwijsbaar en wordt men wel verplicht aan de dichter zelf te denken in zijn contact met de lezer. Ook het commentaar bij December kan enkel afkomstig zijn van de auteur. Dit houdt in dat er een zichtbare, buiten-literaire werkelijkheid moet zijn geweest, die de lezer ter beschikking stond zoals Bredero die ter beschikking had tijdens het schrijven, m.a.w. grafisch werk, hetzij ontwerp-tekeningen, hetzij voltooide en reeds afgedrukte gravures, zoals het vlaamse en hollandse realisme van die tijd er zoveel heeft voortgebracht. Hij bevond zich dus als dichter in een soortgelijke situatie als bij het schrijven van de emblemata-gedichten, al beoogde hij nu iets geheel ánders dan een zekere moraliserende veralgemening. Als men ervan uitgaat dat de ‘Grillen’ geschreven zijn kort na de Emblemata amatoria, kan men zelfs menen dat hij er behoefte aan had zich te bevrijden van dat verzonnen moralisme door zich te houden aan de realistische feitelijkheden van het dorpsleven.

Bredero heeft met zijn korte versjes de voor hem liggende boerentaferelen echter niet enkel beschreven, maar ongemeen verrijkt: hij heeft de traditionele typen geïndividualiseerd door ze namen te geven, meer dan dertig maal, hij heeft de ruimte waarin ze zich bevinden atmosfeer en temperatuur gegeven en er een menselijk leefmilieu van gemaakt, hij heeft zijn personages een eigen stem verleend in de dialogen, hij heeft het statische van de prenten verlevendigd tot actie, hij heeft die bedrijvigheid in alle beknoptheid verdiept door motieven en driften, en zelfs door het boerse gezwoeg te confronteren met de vrijetijdsbesteding van de uit de stad afkomstige hogere stand. Hij heeft in 48 versregels een

[pagina 74]
[p. 74]

reële wereld tot leven gebracht, die in de prenten enkel uiterlijk kan zijn afgebeeld.

Van welk formaat die prenten zijn geweest, en waar ze toe dienden, valt niet te beslissen. Men kan denken aan twaalf illustraties voor een almanak; maar almanakken behoorden tot het goedkope gebruiksdrukwerk, bestemd voor de marginale koopkracht van kleine burgers en arme boeren; door daarin twaalf gravures of etsen op te nemen zou men de kostprijs onevenredig hebben verhoogd en de verkoop verminderd. Tenzij het gaat om een almanak waarin achterin een afdeling Mengelwerk was opgenomen met populaire teksten in proza en op rijm. Hoewel niet waarschijnlijk is het toch mogelijk dat dáar eens een twaalftal houtgravures zijn afgedrukt met Bredero's versjes als bijschriften.

Men kan ook denken aan veel grotere prenten, bestemd voor liefhebbers en verzamelaars, fijnproevers onder de heersende klasse die de afbeeldingen van het boerenleven evenals die van kroeg- en bordeelscènes onbevooroordeeld konden waarderen, vooral wanneer details als een open kan of een waterpot de deskundige beschouwer nog een wijze waarschuwing te verstaan gaven. Maar zulke prenten hadden óf helemaal geen onderschrift, óf een korte titel, soms in twee talen. Dat hier ooit de Grillen bij zouden zijn afgedrukt, is uitgesloten. Ze kunnen bovendien door hun reeks-karakter niet worden beschouwd als losse teksten, stuk voor stuk.

Men kan tenslotte ook denken aan twaalf primitieve houtgravures en bijschriften, tezamen afgedrukt op het planovel van een voorgoed verdwenen centsprent voor kijkgrage kinderen van iedere leeftijd. En voorzover ik me verbeeld Bredero enigszins te hebben begrepen, denk ik aan deze mogelijkheid nog wel het liefst.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Gerbrand Adriaensz. Bredero

  • Nederduytsche poëmata

  • Nederduytsche Rijmen


auteurs

  • Garmt Stuiveling

  • B.C. Damsteegt


organisaties

  • Nederduytsche Academie

  • Eglentier