Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verspreid werk (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verspreid werk
Afbeelding van Verspreid werkToon afbeelding van titelpagina van Verspreid werk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

XML (0.83 MB)

tekstbestand






Editeurs

B.C. Damsteegt

Garmt Stuiveling



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verspreid werk

(1986)–G.A. Bredero–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Claes Cloet

In de editie van de Klucht Vanden Hoogduytschen Quacksalver die samen met die van de Molenaer in 1622 bij Van der Plasse is gedrukt, zijn onder de titel ‘Vermeerderingh’ vier korte teksten opgenomen. Van drie daarvan, nl. het dramatische fragment dat getiteld is Een ander Clucht. Van een Huys-man en een Barbier, het vertellende gedicht De Gheboorte van Luys-bosch, alias Robbeknol, en het puntdicht Van seven Ghesellen, valt inzake de tijd van ontstaan niets met zekerheid te zeggen; zij zijn daarom opgenomen in de afdeling Overige Poëmata. Van het vierde daarentegen, Claes Cloet, is op goede gronden te beredeneren, wanneer Bredero het geschreven moet hebben. Het is een drama-

[pagina 75]
[p. 75]

tisch fragment; na twee gezongen regels volgt een monoloog van 40 rederijkersverzen van veertien (vs. 7) tot achttien syllaben (vs. 3) met zes of zeven heffingen. Het rijmschema is a a b b c c enz., maar de alternantie van mannelijk en vrouwelijk rijm is wat onregelmatig door de talrijke dubbelrijmen. Tegen het slot hebben enkele regels binnenrijm op het voorafgaande eindrijm, nl. vs. 35 dwingen, vs. 37 ongesonckt en vs. 39 an Angnietie raen. Het fragment heeft geen titel; het opschrift is een regie-aanwijzing.

Deze tekst was, zoals ook door Van Rijnbach (1926, blz. XXXVII), Dibbets (Cl. Kloet, blz. 12) en Kruyskamp ([1969], blz. 15) is opgemerkt, kennelijk bedoeld als de eerste scène van een spel dat een vervolg had moeten zijn op Nicolaas Biestkens' driedelige klucht Claas Kloet, die in 1619 bij Jan Marcusz. te Amsterdam is gedrukt (Dibbets a.w., blz. 15). Dit stuk is blijkens de vermelding op het titelblad op het toneel van de Academie opgevoerd en Bredero kan het dus nog juist gezien hebben. Voor de veronderstelde bedoeling vormt de naamsovereenkomst de eerste aanwijzing, maar er waren al eerder Claas Kloeten in Bredero's wereld, nl. in de Griane en in het Boertigh Liedtboeck (Dibbets a.w., blz. 11). Een sterker bewijs vormt de kleding van Claes, die bij Bredero opkomt met witte kousen als van een hoveling, en het besmeurde schootsvel van een smid. Het laatste beroep van Biestkens' Claas Kloet was namelijk hoefsmid bij Prins Maurits. De derde aanwijzing ligt in de persoon van Claes' vrouw. Biestkens laat hem in het derde deel terugkeren naar Amsterdam, nadat hij getrouwd was met een vrouw die toen Marry heette, maar die voordien onder de naam van Belle Maey een onstuimig leven had geleid in de Antwerpse Lepelstraat en goede herinneringen heeft behouden aan een vurige Spanjaard (Dibbets a.w., vs. 920 vlg.). De situatie bij Bredero sluit hierop aan; als het fragment begint is Belle Maey aan de ‘pocken’ (syfilis), gestorven, nadat ze Claes op haar sterfbed heeft bekend, dat ze zo vaak en zo graag met andere mannen naar bed is geweest. In haar verhaal heeft Bredero de Spanjaard in een Italiaan veranderd, een geheugenfout die volkomen verklaarbaar is, als hij alleen de opvoering heeft gezien, en niet de daarvoor gebruikte geschreven tekst.

Als Claes zingende opkomt draagt hij, behalve de boven vermelde beroepskleding van hoefsmid van de Prins, ook nog een rouwmantel. Daardoor is hij onmiddellijk herkenbaar als een komische dubbelfiguur, niet echt meer in de rouw, nog niet echt weer een gewone ambachtsman. Nu de begrafenis van zijn vrouw en de daarop gevolgde jolige drinkpartij precies zes weken achter de rug zijn en de rouwtermijn die het fatsoen eiste, dus om is, denkt Claes blijkens de twee slotregels van zijn lied (vs. 1-2) aan een nieuw huwelijk, overigens iets waartoe anderen hem al hebben willen verleiden vóor de gepaste tijd. De tweede

[pagina 76]
[p. 76]

helft, vs. 21-42, is dan een komisch-kritische inventaris van de vele in aanmerking komende, of zich als zodanig opdringende vrouwen; het bij dit alles passende woordgebruik is niet enkel drastisch, maar nogal eens dubbelzinnig en scabreus. Meer dan een inzet is dit fragment uit de ‘Vermeerderingh’ echter niet, en het heeft dan ook weinig zin, te speculeren over de voortzetting die Bredero mogelijkerwijs in zijn gedachten heeft gehad.

Het onmiskenbare verband met de klucht van Biestkens is van belang voor de datering van Bredero's fragment. In afwijking van de mededeling op het titelblad veronderstelde Worp, maar zonder aan te geven waarom, dat Biestkens' Claas Kloet reeds tot het repertoire van De Eglentier behoorde (Worp 1920, blz. 20). Van Rijnbach (1926, blz. XXXVII) sloot zich hierbij aan, maar eveneens op onduidelijke gronden. Als we ons echter houden aan het enige feitelijke gegeven waarover we op dit moment beschikken, en dat is wat er op het titelblad staat, moet de klucht van Biestkens in het najaar van 1617 - immers na 23 september - of in het voorjaar van 1618 opgevoerd zijn. Daarna pas is Bredero aan zíjn Claes Cloet begonnen. Deze conclusie vindt een bevestiging in de belofte die hij in zijn Spaanschen Brabander aan ‘den goetwillighen leser’ doet, nl. dat hij zich zal haasten ‘eerlangh een kluchtigher en veel geestigher’ stuk te schrijven (ed. Stutterheim, blz. 137). Buitenrust Hettema meende op grond van zijn visie op de Stommen Ridder, dat Bredero hiermee op dit stuk doelde (Buitenrust Hettema 1919, blz. 126), maar - nog afgezien van het feit dat Kruyskamp die visie als ‘zeer geforceerd’ van de hand wees (Kruyskamp 1973, blz. 26) - het is duidelijk, dat het fragment van Claes Cloet veel beter dan de Stommen Ridder voldoet aan de verwachtingen die Bredero's belofte wekte. Zijn voorrede ‘Tot den goetwillighen leser’ is niet afzonderlijk gedateerd, maar het daarop volgende gedicht ‘Tot den leser’ is op 6 juni 1618 voltooid. In de maanden daarvoor zal Bredero zich dus met het voorwerk van de Spaanschen Brabander hebben bezig gehouden. Uit diezelfde maanden moet het fragment van Claes Cloet dateren. Bredero's plotselinge dood heeft de vervulling van zijn belofte echter verhinderd. Gezien het meesterschap waarmee Bredero in de eerste 20 regels de figuur van Claes tot leven wekt in zijn reacties op het sterven van zijn vrouw, kunnen we dit alleen maar betreuren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Gerbrand Adriaensz. Bredero

  • Nederduytsche poëmata

  • Nederduytsche Rijmen


auteurs

  • Garmt Stuiveling

  • B.C. Damsteegt


organisaties

  • Nederduytsche Academie

  • Eglentier