De gouden bruiloft van Kloris en Roosje
(1791)–Gerrit Brender à Brandis– Auteursrechtvrij
[pagina 55]
| |
Eerste tooneel.
krelis, met een doornstok in de hand.
Wijze: Je suis Lindor ma nalssance est communes.
Thans ben ik weêr alwaar ik ben geboren,
Waar ik mijn Neeltje in druk en traanen liet.
Gints daagt mijn heil in het aangenaam verschiet,
Waar zij baar klagt, misschien te veel reeds heeft doen hooren.
*
ô Lieve plaats van vreugd en vergenoegen,
Daar zij zo vaak mij haar blijde liedjens zong.
Daar 't stille veld mijn ruischpijps toontjens vong:
En alles zich tot ons geluk scheen zaam te voegen.
*
Hoe dikmaals mogt mijn stem haar slaapjen stooren,
Als zij, vermoeid, gints aan 't ruischend beekjen sliep.
En ik, verheugd, haar bespiedden en ontliep:
Om haar verwijt, met meerder vreugd, in 't bosch te hooren.
*
Getuig gij eerst, ô lommerijke Linden!
Daar onze hand elks naam heeft in gegrift.
Laat mij die blijk van jeugdig minneschrift,
En Neeltjes naam met haare liefde wedervinden.
(Hij gaat naar een boom, die op eenigen afstand staat, en beschouwt deszelfs hast.)
| |
[pagina 56]
| |
ô Zij staan nog zo frisch, of zij gisteren eerst gesneden varen. - Maar hoe zal het bij Neeltje (op zijn borst wijzende) hier uitzien. - Ik moet toch eerst eens bij Antje gaan..... St! Hoor ik haar daar niet in het besch? - [Antje loopt meimerende door het Bosch heen en weder, even of zij iets zegt.] Het is nog altoos dezelfde vrolijke zingende Ant. Ik moet eens hooren wat zij prevelt.
| |
Tweede tooneel.
antje in 't Bosch, krelis.
antje.
Dat arme Vogeltjen! Wijze: Schoon dat ik onder het groen.
Ach! ach! het Beestjen is dood!
Zijn jongen tjilpen, klagen,
Staan bloot voor alle plaagen.
Men trof zo wreed als snood,
Den zoeker van hun brood,
In het midden van zijn kweelen,
Met zijne boschgespeelan:
In 't zagte minnelied,
Zag hij den Jaager niet.
Wie zal zijn kroost nu voeden?
Wie 't koestren en behoeden?
Wie dekt het als welêer?
Wie geeft hem 't leven weet?
^o Als mijn goede Krelis.......
krelis.
Antje! - Antje! - (Hij verbergt zich een, weinig.)
| |
[pagina 57]
| |
antje.
Wat hoor ik! - Ik word geheel bevreest.
krelis.
Zuster Antje!
antje hem gewaar wordende.
Hemel! zijt gij het, of is het een Geest? - (Zij loopt naar hem toe, en omhelst hem) ô Mijn lieve Broeder! Naauwlijks kan ik mijne oogen gelooven. Gij komt waarlijk even of gij geroepen waart! Zijt gij gezond? - Zijt gij vrij? Blijft gij bij ons?
keelis.
Dat alles waarde Zuster. Ik heb zekerlijk koortsen gehad...
antje.
Nu; en die hebben u zekerlijk van den dienst geholpen.
krelis.
Het mogt wat! Mijn geld. De koorst heeft 'er mij eerder aan dan afgeholpen.
antje.
Hoe zo!
krelis.
Hoor, wij hadden een drommelschen Veldscheer, die mij in mijne ziekte hielp; en deeze bewees mij, dat indien ik het waagde om op de koorts mijn ontslag te vraagen, zulks tot mijne gezondheid zoude strekken. Dat de koorts mij een paar duim langer zou doen worden; zo dat de Kapitein mij voor geen 500 guldens ontslaan zou. Want hij wist dat ik nog eenige Landerijën hier had: en waar men de beurs kan knijpen, zijn de Kapiteins niet heel makkelijk tot het ontslag te beweegen. | |
[pagina 58]
| |
antje.
Nu.
krelis.
Neen, zeide ik, al zou ik nooit uit den dienst raaken, mijn Meisjen moet geen Bedelaar aan mij krijgen. Maar als het eens 50 of 60 Guldens waren. Hij spitste zijne ooren, en meende dat hij mij zou kunnen helpen. In 't kort, wij wierden het zamen eens. Hij maakte den Kapitein wijs, dat ik de vallende ziekte bad. Zoo dikmaals deeze mij zou komen bezoeken, moest ik een braakdrank inneemen, op dat ik 'er zeer ellendig uit zou zien, en brasieljenhout kauwen, op dat ik bloed kost spugen. De Kapitein hield mij voor een dood man, en om evenwel iets te trekken, liet hij mij mijn ontslag voor 20 gulden aanbieden. Ik greep toe: de Kapitein kreeg derhalven 20, en de Veldscheer 40 Gulden, voor welke ik eene handtekening moest geeven. - Maar nu: Waar toe kom ik terug? Tot mijn geluk, of tot mijn ongeluk? Tot liefde, of tot afkeer?
antje.
Tot alle beiden, zo gij wilt.
krelis.
Dus is het waar, het geen de Lieden van het andere Dorp mij gezegt hebben? - Ik keer dadelijk te rug, en neem den Snaphaan weêr op Schouder.
antje.
En wat hebben zij u gezegt?
krelis.
Dat Neeltje mij niet meer bemint. Dat zij met | |
[pagina 59]
| |
den Molenaar zal trouwen; dat het heden de Gouden Bruiloft van Kloris zoude zijn, en dat haar Bruiloft mogelijk wel met een gehouden zoude worden.
antje.
Van dat alles is iets waar, en iets niet waar.
krelis.
Derhalven is het waar, dat Neeltje mij niet meer bemint?
antje.
Dat is niet waar, want ik heb haar heden morgen nog gesproken.
krelis.
Dus, Neeltje bemint mij: Zij bemint mij? Nu geef ik niet om de rest. Wijze: Schoont beemden zalig veld.
Mint zij mij, dan is zij mijn,
En zij zal het eeuwig zijn.
Ja, den Moolnaar zij 't gezwooren,
Neus en oogen tand en ooren,
Hou ik af en sla ze in,
Zo hij immer....
Hou ik af en sla ze in
Zo hij naloopt die ik min.
antje.
Ho! ho! broeder; het gansche Dorp maar in brand gestooken, of alles tot warmoes gehakt. Het laat zich ligt zeggen: ‘Neeltje is en blijft de mijne.’ Maar wanneer ze nu eens een Vader en eene Moeder; een Grootvader en Grootmoeder, en een Schip vol Bloedverwanten had, die haar zo lang aangezet hadden om den Molenaar te neemen, | |
[pagina 60]
| |
tot zij haar woord gegeeven had? Wanneer zij eens gelooft had, dat gij lang dood waart, wijl gij in jaar en dag geen enkelen letter aan haar geschreven had?
krelis.
Hoe! Wat? Ik geen letter aan haar geschreven? Heb ik bij den Sergeant geen brief ingesloten? Heb ik 'er mijn dubbeltjes voor 't Frankeeren niet voor betaald; en 'er geen enkelen letter tot antwoord op bekomen?
antje.
Ha! dan is de Brief denkelijk bij de dubbeltjes gebleven. Mogelijk heeft de Sergeant die daadlijk voor Tabak gebruikt, en uw brief tot een zakjen: want korten goed, zederd negen maanden heest Neeltje niets van u gehoord noch gezien.
krelis.
En ik geen letter van haar. De drommel zal den Sergeant de kaars houden; wanneer hij mij zulke parten gespeelt heeft, en mij immer legen komt.
antje.
De gevolgen kunt gij nu ligt raaden. Alle haare vrienden hebben haar tot de belofte gedrongen, dat wanneer gij op haar Grootvaders gouden Bruiloft niet hier waart, of dat zij geenig bericht van u had, dat zij dan den Molenaar Teeuwls zoude neemen: en dat is heden.
krelis.
Drommels en Hagels!- En gij zegt: Neeltje bemind mij nog? En zij kan zo iets belooven. - Laat mij daadelijk vertrekken....... | |
[pagina 61]
| |
antje.
Zagt, zagt, heer Musquettier! vreet ons toch niet op! Wat kan het arme Neeltje daar tegen? Weet zij dan dat gij geschreven hebt, als de brieven niet aankomen? of kon zij vooronderstellen dat gij haar in geen negen maanden zoudt schrijven, daar gij het haar belooft had? Moest zij niet gelooven, dat gij haar vergeeten had, of dat gij dood waart?
krelis.
Nu, breng mij dan daadelijk bij haar. Ik zal haar alles verwijten, of......
antje.
Of hier blijven, en gerust zijn. Het laatste, Krelis, is wel het verstandigste.
krelis.
En wagten tot het geen tijd van wagten meet is? Neen Zuster, het moet buigen of barsten.
antje.
Zekerlijk. Maar.....
krelis.
Maar ik dacht dat zij mij nog beminde?
antje.
Dat geloof ik.
kre1is.
En waaröm gelooft gij dat?
antje.
Om dat zij het mij daar strak nog gezegt heeft; om dat zij Teeuwis gescholden heeft; en om dat zij alleen gedwongen belooft heeft, dat zij hem trouwen zou.
krelis.
Kan zij dat alles niet voorgewend hebben, om | |
[pagina 62]
| |
geene verwijtingen van u te hoeren? ô Neeltje! Neeltje!
antje.
Weet gij wat, stel haar op de proef. Ik heb haar beloofd, om in Stad bij den Waard hagel te laaten vraagen, of hij door zijn Zoon geen tijding van u bekomen hadt?
krelis.
En wat verder?
antje.
Merkt gij dat noch niet? | |
Beurtzang.Wijze: Avec les jeux dans le village.
antje.
Ik wil bedroeft voor baar verschijnen,
Een hangend hoofd, een zwakke stem,
Geeven als aan de wreedste pijnen,
Aan mijn gewaande klagten klem.
Ik zal met traanende oogen spreeken:
Zeggen ‘waar is een ramp zoo groot!
Het peen ons dreigde is nu gebleken:
't Is al te waar, mijn Broêr is dood. ./.
***
krelis.
Maar zo mijn Neeltje mij nog beminde
En ik haar buiten nood bedroef,
Kan ik dan wel vergeeving vinden
Voor een bedrog dat ik niet behoef?
antje.
Dan zal de vreugd te sterker wezen,
Ja zij zal tienmaal grooter zijn.
| |
[pagina 63]
| |
krelis.
Maar wat zou ik van haar kwelling niet vreezen!
Ik smaak geen vreugd in haare pijn. ./.
***
antje.
Berst zij dan uit in weenen, klagen,
Slaat zij haar hoofd en borst aan stuk,
Wil zij naar eeten noch drinken vraagen.
Valt zij in onmagt door dien druk:
Dan kunt ge ô Krelis: u verblijden,
Want zij bemint u dan gewis:
En wilt gij haar van smart bevrijden,
Zeg dat uw doen slechts liefde is. ./.
***
krelis.
Maar zo zij eens op uw verbaalen
Slechts met drooge oogen weent en klaagt.
En als gij haar uw rouw wilt maalen,
De Schouders optrekt en u vraagt:
‘Waar is uw broêr toch aan gestorven?....
Ik kan 't niet helpen.......'t is gedaan!’
Dan zijt ge ô Krelis! geheel bedorven,
En kunt vrij naar den drommel gaan.
***
antje.
Dit maakt de zaak noch niets te slimmer.
krelis.
Het slimste blijft altoos voor mij.
akije.
En echter hoop ik het beste immer.
krelis
Ik vrees het slegtste, denk dat vrij,
| |
[pagina 64]
| |
antje.
De liefde zal mijn hoop vervullen:
krelis.
Als rij mijn vrees en zorg verjaagd.
beiden.
Als beiden eens verdwijnen zullen,
Dan is 't dat trouwe liefde daagt. ./.
(Men hoort van verre eenig geraas.)
antje.
Stil! - Ik hoor iemand! - Spoedig in huis: ik zal u roepen als het tijd is. (krelis loopt in 't huis van antje.)
| |
Derde tooneel.
antje, neeltje.
antje ter zijde.
Ha! Neeltje! - Nu moet ik toch mijn aanzicht in plooljen leggen, en maaken dat mijn gezicht mijn mond tot geen leugenaar maakt! (Zij doet even als of zij Neeltje niet zag, en begint tesnikken.)
neeltje naar haar toeloopende.
Nu, Antje; hebt gij tijding uit de Stad? Maar waarom houdt gij uw Boezelaar voor uwe oogen - Ach! gij weent! Is 'er iemand dood? (Zeer ontsteld.) Is mijn Krelis dood?
antje, snikkende.
Vraag mij niet. - Het is veel beter voor u, wanneer gij niets weet; en niets begeerd te weeten. - | |
[pagina 65]
| |
neeltje.
Ach! dan is hij dood! dan is hij zeker dood! -
antje.
Ik zeg niet - dat hij dood is! - Maar...... Maar....
neeltje.
Hij bemind mij niet meer? Zeg het maar recht uit. Ik moet het toch eens weeten - en leeft hij niet meer; dan hoor ik het toch, het zij nu, of over eenigen tijd. - De Ambagtsheer wil aan Krelis Oversten schrijven.
antje.
Aan den Oversten? - Ja het kan zekerlijk niet verborgen blijven. Zekerlijk leeft hij... (haar reden door snikken af breekende.)
neeltje.
Hij leeft nog? Hij leeft?
antje.
Niet meer.
neeltje.
Wijze. La danse nes passes que j'alme.
Wat smart! myn Krelis is gestorven,
De dood ontroofden mij mijn schat,
Die dit, hem minnend, hart bezat:
Die aller achting had verworven:
Hoe zal zijn afzijn mij steeds smerten!
Nu beeft hem 't graf, die mij wel eer
Vertroostte en vleidde keer op keer.
Mijn Krelia ach! Mijn Krelis ach!
Ik zie u nimmer weêr. ./.
***
Hij is mij zeker trouw gebleven,
En noemde bij den laatsten snik:
Gewis mijn naam nog! Ach! wat schrik!
| |
[pagina 66]
| |
Steeds zonder hem te moeten leven.
Nooit zal ik hem ten Man verkrijgen!
Neen, 't graf heeft hem, die mij weleer,
Vertroostte en vleidde, keer op keer.
Mijn Krelis ach! Mijn Krelis ach!
Ik zie u nimmer weêr. ./.
Ach! - ach! - ach!
antje.
Hebt gij hem dan zoo lief gehad?
neeltje.
Wie zou Krelis niet lief kunnen hebben? Zulk een goed Borst!
antje.
En wat zou hij niet nog gedaan hebben, om u dienst te doen.
neeltje.
Ach! dat zulk een jongen bloed sterven moest! - Maar, waar is hij toch aan gestorven? - Ik zou durven wedden, dat het aan rusie geweest is; want onder de Soldaaten is altijd wat; en hoe goed hij ook ware, zo was hij toch zomtijds wat driftig.
antjf.
Ja, ja; hij heeft ook menigmaal klappen beloopen toen hij nog hier was. Ik weet niet, hoe het met hem zou afgeloopen hebben, toen hij den Schout, den inktkoker in 't aanzicht wierp; wanneer wij zulk een goeden en braaven Ambagtsheer niet gehad hadden. Deeze stilde het nog, zo dat 'er geen mensch iets van gehoord heeft.
neeltje.
Wat was dat toch? - Ik heb 'er noch nimmer iets van geboord. Vertel mij dat eens. Ik zou | |
[pagina 67]
| |
gaerne alles van mijn Krelis willen weeten.
antje.
Wijze: Vouz qui d' Amoureux-se aventure.
Uw Krelis vondt eens aan de wegen
Een Grijsaart in d' uitersten nood.
Door honger ter nedergezegen,
Bood niemand hem bijstand noch brood.
Maar Krelis greep toe, droeg den Zieken straks naar zijn wooning
Verschafte hem Spijs en doorwarmde al zijn leên.
Door zoo veel gunst en hulp-betooning
Kwam hij in 't eind weêr op de been. .//.
neeltje.
Ja, dat is juist een daad van mijn goeden Krelis. Het brood uit zijn mond zou hij den Armen gegeeven hebben. Hoe dikmaals heb ik in den duuren tijd aan hem gedacht!
antje.
Ja, maar gij had den goeden Grijsaart moeten zien. toen hij van hem afging. Hoe deeze hem omhelsde; hem drukte; en hoe hij des Hemels zegen voor hem afsmeekte!
neeltje.
Nu, die zal hij thans in de Eeuwigheid genieten! - Maar hoe ging het verder?
antje.
Ras hoorde de Schout zijne daaden,
En daagde hem voor het gericht.
Durft gij, sprak hij, wetten versmanden,
Voor Bedelaars hier gesticht.
Maar Krelis sprak stout, geene wet zal mij 't weldoen beletten.
De Schout, gansch verstoord, riep zijn Dienaars straks voor den daag:
En heette hen, hem vast te zetten,
| |
[pagina 68]
| |
Waar hij geen Zon noch Maan meer zag. .//.
neelje.
Die arme Krelis! Een schoone dank voor zijn medelijden.
antje.
Toen raakte uw Krelis in woede
Hij schold onzen Schout braaf uit.
Doch deeze wou dit ras vergoeden
Door stokslagen op de huid.
Hij greep naar zijn stok: maar Krelis was rasser van handen.
En vatte in den haast den inktkoker vliegend aan.
En wierp den Schout die voor zijn tanden,
En vloog verbaast daar voord van daan. .//.
neeltje.
Nu toen had ik de Schout wel eens willen zien! Ik heb geen trek tot lagchen, .... en echter... hi, hi, hi,.....
antje.
Ja, onze braave Heer lagchte ook niet weinig, schoon hij Krelis tevens braaf doorhaalde. Want de Schout was daadelijk, zo met inkt als hij was, gelijk een Bosduivel, uit de Rechtbank naar den Ambagtsheer geloopen.
neeltje.
Hi! hi! hi! hi! (zij beit op haar lippen) Foei Antje, maak mij niet aan 't lagchen, daar ik huilen moet. (Zij dwingt zich zelven om te schreijen) Ach! - ach! - ach! -
antje.
Nu Neeltje, lagch maar ter deege uit. Gij hebt het voor één geld; en Krelis komt toch niet weêrom. Het is van daag een blijde dag, en het zou | |
[pagina 69]
| |
heel mal staan, als gij met een paar roode oogen en een scheeven mond, op uw Grootvaders gouden bruiloft kwaamt, Teeuwis zal u wel weêr op beuren.
neeltje. (wezenlijk sckreijende.)
Ach! ..a! ..a! ... ach! boosaartig mensch; nu scheurt gij de wond eerst regt open. - Waar zal ik troost vinden? en evenwel - ach, ik zou mij .... nog eerder te vreede kunnen stellen .... als mij die verwenschte kaerel .... niet wierdt opge drongen.
antje.
Is het dan waarlijk ernst, dat gij den Molenaar niet gaerne trouwt?
neeltje.
En gij kunt mij zoo kwellen, Antje? ô Mijn Krelis! mijn brave Krelis! - Denk eens wie Teeuwis is, en wie Krelis was: Hij de knapste Boeren kaerel in het gansche Dorp, zo jong, zo vlug, zo aartig. Welk een paar oogen had hij in zijn hoofd? Als hij iemand aankeek, dan ging het door de toppen van de vingers heen.
antje.
Ja, daarom hielden de Meisjens ook zoo veel van hem. De schelm wist wel wat hij met zijn oogen doen kon. En wat had hij schoon bruin haair?.....
neeltje.
Ach ja, het vloog altijd in schoone Krullen om zijn nek, even of het opgekruld waar.
antje
Ik had hem nog gaerne gepoeijerd, met een | |
[pagina 70]
| |
Hoed met Tressen, en in zijne Monteering willen zien. Maar zijn roode Lippen, en de witte Tanden, die hij in zijn mond had.....
neeltje.
Ach, houd op, houd op! ô Krelis, zo lang ik teef zal mij niets over uw verlies kunnen troosten.
antje.
Nu, mogelijk verschaf ik u zelv nog troast.
neeltje.
Ach die legt in het graf.....
antje.
Zekerlijk zou hij als Bruidegom uw liever zijn. - Hoor, laat mij maar één oogenblik naar binnen gaan... Maar... komt Teeuwis daar niet aan? - Wat drommel heeft hij toch op zijn Hoed hangen?
neeltje.
Laat ons gaan! Ik mag den Kaerel niet zien.
antje.
Neen ik moet hooren wat hij van zich afgeeft. Ik geloof waarlijk, dat het een rouwband is. | |
Vierde tooneel.
Neeltje, antje, teeuwis (hebbende een lange Rouwband op zijn Hoed, en een Handdoek, in plaatse van een Neusdoek in de Hand, met welke hij zijne traanen schijnt af te veegen. Hij begint te hullen zo dra hij neeltje en antje gewaar wordt.)
antje.
Nu Teeuwis, wat scheelt 'er aan? Is uw Ezel, of uw oude Kater gestorven? | |
[pagina 71]
| |
tiedwis (als weenende)
Het spotten zal u wel vergaan, Antje. Weet gij wel ... dat... dat... dat uw Broeder..... dood is.
antje. (vol verwondering)
Mijn Broeder? (ter zijde) wat zal dat zijn?
neeltje.
Krelis? - Daar hebt gij 't al, Antje. Het is reeds in 't gansche Dorp bekend.
antje. (ter zijde, schijnende het oogmerk te vatten.)
Ha! ha! een afgesproken werkjen! - (tegen Teeuwis) En waar hebt gij die tijding van daan gehaald Teeuwls?
teeuwis.
Uit de Stad, daar mijn Knecht het van den Waard in de Schenkkan zelfs gehoord heeft: en die heeft mij den geheelen brief van zijn Zoon mede gezonden.
antje. (ter zijde.)
Dat is een Spitsboeven Herberg heel en al! (tegen Teeuwis klaagende.) Het is dan waar? - Ja! ach! ik heb het ook gehoord.
neeltje. (schreijende.)
Ach! mijn Krelis! mijn lieve Krolis!
antje
Maar zeg mij eens, Teeuwis; waaröm huilt gij? Mij dunkt gij moest veeleer lagchen, daar Krelis u altoos een doorn in uw oog geweest is, en gij nu zeker zijt, dat hij niet weder komt?
neeltje.
Waaröm zou hij anders huilen, dan om met mij den gek te scheeren? | |
[pagina 72]
| |
teeuwis.
Ik huil enkel om Neeltje, uw Broer was haar Vriend. En gelijk de heele lucht bij een zwaare regenvlaag droevig is, zo weent zij, en ik met haar: maar als de Zon weêr holder doorbreekt, dan zal zij ook mee mij weêr lagchen.
neeltje.
Ik wil met u noch lagchen noch huilen. Gij doet het enkel uit spotternij.
teeuwis.
Wel nu, gij moogt huilen of lagchen, gij wordt toch mijn Vrouw.
neeltje.
Ten minsten van daag vast niet.
antje.
En morgen ook niet.
teeuwis.
Misschien dan eerst, wanneer Krelis uit het graf weêr opstaat?
neeltje.
Als dit mogelijk is, ja.
antje.
Draag wel zorg dat hij niet weêr opstaat, uw bij de ooren krijgt, en u aan uw Rouwband ophangt.
teeuwis.
Ha, ha, ha, ha, ik vrees den Drommel noch zijn Grootmoeder niet. Laat hem maar komen, aan mijn molenroe zal ik hem binden, en.....
neeltje.
En deeze - deeze zou de plaats.... van mijn lieven Krelis vervullen? Foei! | |
[pagina 73]
| |
teeuwis.
Een schoone dank voor de Rouwband. Had ik liever een vlag van een Molen op mijn Hoed gestoken!
antje.
Dank? ha, ha, ha. Die zoudt gij gehad hebben, indien gij in Krelis plaats gestorven waart. Tien Rouwbanden zouden wij gaerne om u hebben willen verscheuren.
neeltje.
En gij kunt mijn dank nog verdienen, wanneer gij mij niet hebben wilt.
teeuwis.
Neen, Neeltje, daar heb ik u te lief toe. Krelis is dood! Teeuwis is nu de Haan in de Korf: en geen mensch zal 'er hem uit werpen...... Ha, daar is uw Moeder.
neeltje.
Waren wij toch maar heen gegaan! Ga heen Antje, anders krijgt gij 'er wat van. - Nu zal de kwelling eerst beginnen.
antje.
Neen, neen; nu mijn Broeder dood is, zal ik uwe Moeder vast wellekom zijn...... Ik moet eens zien waar dat op uit zal loopen. | |
[pagina 74]
| |
Vijfde tooneel.
neeltje, antje, treuwis, tomas, elsje.
elsje.
Zo, alle bij elkander? - (tegen Antje) Het doet mij leed, Antje, dat wij u zulk een kwaade tijding brengen.
(Neeltje schreit.)
tomas.
Van harten leed.
antje.
Ik weet hoe veel deel gij er in neemt.
tomas.
Ja, het was een braaf Borst.
elsje.
Dus weet gij reeds dat hij dood is?
antje.
Ik? ô ia, een Boer uit het naaste Dorp, wiens Broeder mede Soldaat is, heeft het mij verhaald: en ik had het ook al gedacht. Zulke voortekenen als ik daar van gehad heb, konden niet missen. Wijze.J'avois égare mon fuseau.
Toen ik onlangs 's avonds wat laat
Op mijne Kamer was gezeten:
Toen tikte langs 't schot, in de daad,
Een Uurwerk door all' de reeten.
alle.
Dat teken was maar al te klaar,
Dat Krelis reeds geslorven waar. .//.
antje.
Straks klopte men ook aan mijn deur
| |
[pagina 75]
| |
Ik riep: wie is daar? tot driemaalen.
Verbaast stond ik op, en ging veur;
Zag niets dan de Maan en haar straalen.
alle.
Dat teken was maar al te klaar
Dat Krelis reeds gestorven waar. .//.
antje.
Toen liet zich een kleppend geluid
Trap op, trap neêr, vol siddring hooren:
Hoe beevende, keek ik toch uit,
Doch vond zo min iets als te vooren.
alle.
Dat teken was maar al te klaar,
Dat Krelis reeds gestorven waar. ./.
antje.
Toen deeden twee stemmen hun klagt
Al gillend door mijn Huisjen klinken.
Wanneer ik, vol angst in den nacht
Twee Katten in 't duister zag blinken.
alle.
Dat teken was maar al te klaar
Dat Krelis reeds gestorven waar. ./.
antje.
Eens hoorde ik een Uil onverwagts;
Een Raaf in alle de Ochtendstonden.
En meestal om twaalven 's Nachts
Begost het gehuil aller Honden.
alle.
Dat teken was maar al te klaar,
Dat Krelis reeds gestorven waar. ./.
antje.
Ook laatst heb ik gints aan die Schuur,
| |
[pagina 76]
| |
Waar Krelis en Neeltje dikmaals zaten,
Een Doodshoofd met oogen als vuur,
Gezien en bedremmeld verlaaten.
alle.
Dat teken was maar al te klaar,
Dat Krelis reeds gestorven waar. .//.
elsje.
Dan is het geen wonder, want bij zulke voortekenen moet iemand wel voord, al had hij tien halzen.... (zij word de Rouwband van Teeuwis gewaar.) Maar zeg eens Teeuwis, wat wilt gij met die Rouwband uitvoeren?
neeltje.
Wat zou hij 'er anders meê doen dan mij bespotten?
teeuwis.
Spreek mij niet meer van dat ding. - Ik wilde Neeltje bewijzen hoe lief ik haar bad, zoo dat ik zelfs over haar eerste Vrijěr....
elsje.
Heb ik het niet gezegtl alles verkeerd. Wagt toch tot dat het u geheten wordt. Het staat net of gij een ongeluks profeet zijt.
tomas.
Ja net als die komeet voor eenige jaaren, met die groote staart agter zich.
teeuwis.
Wel nu dan zal ik hem weêr afdoen. (Hij doet de Rouwband af, en steekt hem in de zak.) Ik kan hem toch nog wel eens gebruiken, als mijn Vrouw dood is.
elsje. (tegen hem ter zijde.)
Alles weêr verbruid! | |
[pagina 77]
| |
neeltje.
Daar hoort gij het! hij was ook van zins mij iets goeds te profeteeren. - Ach! mijn lieve Krelis zou veel liever zelv gestorven - als zo iets gedocht hebben.
antje.
Nu Neeltje: hij heeft dat zo boos niet gemeend.
elsje.
Gij zijt toch een braave Vrouw, Antje. Ja zekerlijk dacht hij iets goeds te zeggen.
tomas.
Ja dat dacht hij ook,
elsje.
Gij zult hem wel anders maaken, wanneer hij uw Man wordt.
antje (tegen neeltje die begint te schreijen.)
Zeer zeker! Hoor Neeltje: ik heb mijn Broeder ook zeer lief gehad. Maar wat kan het helpen? voor den dood is geen kruid gewasschen.
tomas.
Dit kan niet anders zijn Neeltje. Wij moeten alle sterven, jongen oud, klein en groot, rijk en arm, Koningen en onderdaanen. Het verschil bestaat enkel in de oorzaak van ons schreijen, want dat geschied over de kleinen dikmaals om dat zij sterven, en over de grooten, om dat zij niet sterven.
elsje.
Ik zou toch gaerne weeten wat hem gescheelt heeft. Zulk een jong, frisch Kaerel, zo spoedig ..... men kan toch heel ligt iets krijgen. Weet men niet hoe? | |
[pagina 78]
| |
teeuwis.
Dat kan ik 'er u wel van zeggen: Hij heeft in de Herberg rusie met de Dragonders gekreegen, en die hebben hem den halven Kop afgehouwen.
neeltje.
De halve Kop? - Ach! de arme Krelis. - Nog zoo een smertelijke dood boven dien - Gij zegt, Antje......
antje.
Gij moet slegte berichten hebben, Teeuwis. Hein Vos heeft mij dat heel anders verhaalt.
elsje(stil tegen Teeuwis.)
Daar hebt gij u al weêr verpraat.
teeuwis.
Zo?
tomas.
Wel nu.
antje.
Hij wilde met alle geweld weêr te rug naar zijn Neeltje, en verzogt om zijn Paspoort: maar dat was te vergeefsch. Wijze: Geld is de Ziel van alle zaaken.
Toen liep de Gal hem door de leden,
Joeg hem een heete Koorts op 't Lijf.
Zes weeken moest hij aan 't Ziekbed besteden,
Tot Pekelzonde van zijn bedrijf.
Dan ligt waar hij nog niet gestorven;
Maar als de Zieke vondt eenige baat,
Dan heeft de Doctor het voord weêr bedorven,
Door Artzenij en goeden raad. .//.
tomas.
Dus stierf hij niet aan een gekloofd Hoofd? | |
[pagina 79]
| |
teeuwis.
Zekerlijk, aan een gekloofd Hoofd.
antje.
Neen, aan de Koorts zeg ik u.
tomas.
Nu, nu; hij kan aan alle beiden wel gestorven zijn.
teeuwis.
Hij mag gestorven zijn waar aan hij wilde, wel hem! en wel mij!
neeltje (tegen Teeuwis.)
En wee mij! - Dus ziet gij dat hij mij met zijn Rouwband enkel wilde tergen.
elsje.
Wat tergen! Laat Krelis Krelis blijven; gunt hem de rust. Heden moet het met Teeuwis geschikt worden.
teeuwis. (hij vrijft zijne hanen schudt van vreugd.)
Ja, met mij Neeltje, met mij - Zo heb ik het toch doorgezet.
neeltje..
Ach, toch heden niet, lieve Vader! Anders wordt de dag die ons, wegens onzen lieven Grootvader zo aangenaam is, voor mij de droevigste aller dagen.
tomas.
Wel nu, wij kunnen als 't nodig is, nog wel een paar dagen......
elsje,(hem bij zijn arm vattende.)
Wat wilt gij zeggen? | |
[pagina 80]
| |
tomas.
Ik.... Ik .... ik wou zeggen, dat - het thans heel wel zou gaan. Grootvaders Gouden Bruiloft, en uw Bruiloft.... (Neeltje begint te schreijen: Tomas gaat naar haar toe, en droogt haar de oogen af.) Nu Neeltje! wees gehoorzaam, mogelijk laat Moeder zich nog bepraaten.
elsje.
Wat zou Moeder?
tomas. (tegen Neeltje)
Dat .... dat .... dat gij u bepraaten laat, Teeuwis.......
teeuwis.
Mij, mij, mij te neemen.
elsje. (Spottende.)
Ja, wij zullen haar zien te bepraaten. - Gij moet, Meisjen! en daar meê is 't liedjen uit!
neeltje.
Maar Vader.....
tomas.
Maar mijn lieve Kind wat zullen wij doen?
elsje.
Uw Vader ophitzen, niet waar?
antje.
Uw Moeder heeft gelijk, Neeltje, gij moet. Mijn Broeder is dood; en gij hebt belooft om Teeuwis te neemen, wanneer Krelis niet weêröm kwam. Teeuwis is immers ook een man: hij zal u vertroosten.... (tegen haar ter zijde) wanneer 'er geen beter trooster komt.
neeltje.
Dit ontbrak 'er nog aan, dat gij..... | |
[pagina 81]
| |
teeuwis..
Ik, ik; hoor eens Neeltje! ben ik niet troosters genoeg?
neeltje. (ter zijde.)
Slegt genoeg.......
elsje.
Nu het is u reeds genoeg gezegt! - Kom, spoedig naar huis, en maak uwe dingen klaar. - Ik wil naar Grootvader gaan, om hem tijding van Krelis te brengen. Teeuwis, gij kunt wel meê gaan. (zij vertrekt.)
teeuwis.
Nu Neeltje, kleed u wat net! ik zal mij ook als een Bruidegom opschikken. (Hij vertrekt.)
neeltje.
Schik u op zo gij wilt: gij ziet 'er toch als een gek uit.
antje. (roept hem naa.)
Vergeet uw Rouwband en uw Handdoek niet. Gij mogt ze eens noodig hebben.
tomas.
Neeltje! Neeltje! het is uw geluk, dat uw Moeder niet hier is.
antje..
Dag, Vader Tomas!.... Neeltje!..... (zij gaat naar haar toe, om haar iets in 't oor te fluisteren.)
neeltje. (eenigzins boos.)
Ja, het is heel wel! - Gij zijt meê de regte; ik zal aan u denkeu..... (tegen Tomas, die heen wil gaan.) Wagt een oogenblik, Vader!
| |
[pagina 82]
| |
antje. (leid Neeltje ter zijden.)
Wees gerust. Neeltje; zeg maar op alles ja, wat ze van u begeeren. Teeuwis zal u niet krijgen; al ging hij op zijn Kop staan.
neeltje.
Ja daar komt ook niets van....... | |
Zesde tooneel.
Tomas, Neeltje.
tomas..
Wat zeid Antje?
neeltje.
Wat? .... ze zei .... dat gij mij wel van Teeuwis af konde helpen, wanneer gij wilde.
tomas.
Van harten gaerne. Ik wil .... zo dra uw Moeder maar wil.
neeltje.
Ja, dat is het zelfde. Maar zij wil mij gaerne het huis uit hebben, op dat zij, en haar lieve Pleuntje, alleen zou regeeren: en dat wilt gij ook!
tomas.
Maar hoe zal ik het toch maaken?
neeltje.
Gij moet doen zoo als zij, staan op uw stuk, en zeggen: ik begeer den Molenaar niet tot mijn Dochters Man te hebben....
tomas.
Maar, als zij 'er evenwel op blijft staan; mij nu uitscheld, en dan weêr vleit? | |
[pagina 83]
| |
neeltje.
Laat haar dan begaan en lagen 'er om.
tomas.
Maar als zij 'er dan ziek van wierdt. ô Dan had ik geen rust!
neeltje.
Van 't Kijven is nog nooit een Vrouw gestorven.
tomas.
Zij heeft 'er mij toch dikmaals meê gedreigt.
neeltje.
Daar is geen Man meê bedorven.
tomas.
Ik niet bedorven, als zij dood was? Neen, neen, dat gaat niet.
neeltje.
Nu, dan helpe mij die helpen kan. | |
Zevende tooneel
Tomas, Neeltje, Kloris.
kloris.
't Is goed dat ik u hier vind, mijn lieve Neeltje. Ik hoor van uw Moeder, dat uw goede Krelis dood is.
neeltje. (schreijende.)
Ja, och ja .... en ... en....
kloris.
Het doet mij leed om hem, en om u. Maar ons leven staat niet in onze handen. Wanneer het de Hemel van ons vordert, dan moeten wij het gewillig overgeeven; en die daar smert van hebben, moeten zich daar mede troosten, dat zij ook den | |
[pagina 84]
| |
zelfden weg zullen gaan, die anderen gegaan zijn: en dat, hoe lang deeze ons ook voorkomt, wanneer wij hem vooruit zien; dezelve toch naauwelijks een kort reisjen van één Dag schijnt, wanneer hij afgelegt is. - Ziet eens, ik ben nu tagtig Jaar! - Tagtig Jaar? - Zo het gemis mijner kragten, en het jaartal mij zulks niet zeiden, dan zou ik tagtig Maanden, Weeken, of Dagen zeggen. - Maar ik weet dat dit gesprek u bedroeft. - Heden wil ik denken dat ik tagtig Jaar ben, en deezen dag geheel aan de vreugde, en aan de herdenking mijner jeugd wijden. - Gij Neeltje, gij kunt veel tot mijn genoegen toebrengen.
neeltje.
Ik, lieve Grootvader? - Hoe zo?
kloris.
Gij weet wat gij ons allen belooft hebt; zo dra wij zekere tijding van Krelis zouden hebben! deeze is 'er nu.
tomas.
Ziet gij wel, dochter; Vader zal net denken zo als ik!
neeltje.
Ach, lieve Grootvader, als Teeuwis maar niet.....
kloris.
Ik weet wat gij zeggen wilt. Gij hebt een tegenzin tegens hem....
neeltje.
Maar zeg mij toch, gij zijt zoo'n verstandig Man, de verstandigste in de heele streek. Is Teeuwis wel een Man die mij mijn Krelis kan vergoeden? | |
[pagina 85]
| |
kloris.
Ieder Mensch heeft zijn gebrek, mijn lieve Kind. Teeuwis heeft de zijne; en Krelis hadt de zijne. Zekerlijk bedekte uwe liefde die van den laasten, of verkleindde dezelve; maar in Teeuwis schijnen ze u ook al te groot toe.
tomas.
Ja dat zeg ik ook altijd: alle Menschen hebben hunne gebreken. Teeuwis heeft de zijne, en Krelis hadt de zijne.
neeltje.
Maar welke gebreken hadt Krelis dan?
kloris.
Van de dooden moet men niets dan goed spreeken. Gij zijt verstandig genoeg dat gij ze zelfs wel weet, wanneer gy een beetjen nadenkt. - De gebreken van Teeuwis spruiten mogelijk het meest uit zijn handwerk voord. Dat kan ook veel doen. Maar tracht als Vrouw zijne liefde te verwerven; gij zult hem dan zeker van alle zijne misslagen te rug brengen.
neeltje.
Ach! dat is onmogelijk!
kloris.
Ik weet door ondervinding dat het mogelijk is. Ik was in mijne jeugd vrij wild, ligtvaardig en minnenijdig: uw goede Grootmoeder zou alles van mij hebben kunnen maaken, wat zij wilde; alleen om dat ik haar lief had. De verbeelding dat ik haar door dit of dat zoude bedroeven, maakte dat ik, in den beginne mij zelven geweld aandeed, om | |
[pagina 86]
| |
het na te laaten: eindelijk werd het eene gewoonte, en op 't laatst deed ik het met vermaak.
tomas.
Ziet gij wel, mijn kind, dat men, om zijne Vrouw te bevallen, alles moet doen.
kloris.
Dat is te zeggen, Tomas, wanneer de Vrouw redelijke dingen van den Man vordert, (tegen Neeltje.) De Molenaar Teeuwis heeft ook zeker zijne deugden. Hij is geen Zuiper, geen Speeler; hij is een geschikt Man voor zijn Huishouden.
neeltje..
Ja, om dat hij de tegenoverstaande gebreken heeft.
kloris.
Die moet gij hem leeren verbeteren. Ik heb op gemerkt dat hij zich ligt laat leiden; en daar door heb ik hem, op mijne aanspraak, in den laatsten duuren tijd, verscheiden goede daaden zien verrichten, daar hij zelfs niet aan gedacht had. En wat voor goed zou een Vrouw dan bij hem kunnen uit. werken!
tomas.
Ja Neeltje! overleg dat eens!
neeltje. (tegen Kloris.)
Ach! als ik u hoor, dan geloof ik alles wat gij zegt.
kloris.
Boven dien Neeltje, hebt gij het ook allen be looft. Ik heb wel opgemerkt dat gij het voor onmogelijk hield, dat Krelis zo jong konde sterven; maar die mogelijkheid hadt gij toch ook vooraf kun- | |
[pagina 87]
| |
nen weeten; en derhalven op geenerhande wijze moeten belooven, het geen gij niet dacht te houden.
tomas.
Ja wel: Belooven en houden, Voegt Jongen en Ouden.
neeltje.
ô Lieve Grootvader! Dat ik het maar nooit belooft had!
kloris.
Eindelijk, denk eens mijn lieve kind, hoe veel vermaak gij ons allen, en mij in 't bijzonder, daar mede doen zoud......
neeltje.
Ach hou op, lieve Grootvader! hou op; anders......
kloris.
Wat anders? - Laat mij slechts uitfpreken. Ik zal u daarna ook gaerne hooren. Ik durf wel zeggen, dat ik u onder alle mijne Kindskinderen zeer lief heb. Gij hebt u altijd hupsch gedragen: en zijt tor heden een huishoudelijk goed en gehoorzaam Meisjen geweest.
tomas.
Ja dat moet ik haar ook ter eere nazeggen: een goed en gehoorzaam Meisjen.
kloris.
Nu zou ik u ook nog gaerne, bij mijn leven, verzorgt zien. De Molenaar is zekerlijk een van de beste partijën in het geheele Dorp.
tomas.
Hij kan wel duizend Kinderen de kost geeven. | |
[pagina 88]
| |
kloris.
Denk eens, welk een vreugde het voor mij zoude zijn, wanneer ik heden op mijn Feest ook het uwe mogt vieren. Mogelijk zou de Hemel mij dan nog zo lang in 't leven laaten, dat ik een Neeltje van u op mijn schoot mogt zien.
tomas.
Ja, enkel om de naam van Neeltje! - Gij weet, dat ik ook heel veel van dat Meisjen houde.
neeltje.
Waar toe zoudt gij mij niet kunnen bepraaten, lieve Grootvader! Maar, denk reis: - op den dag dat ik tijding krijg, dat mijn lieve Krelis dood is.....
tomas.
Och! gij moet daar niet meer aan denken! Wie dood is word niet weêr levend.
kloris.
Gij hebt gelijk, Neeltje! en ik zie hier uw goed hart in. Wel nu het zal heden enkel belofte van Trouwen met Teeuwis zijn. De Bruiloft zal nog een tijd lang uitgesteld worden, en gij zult dus vrijheid hebben, om uw ouden Vrijer te betreuren. - Zijt gij daar mede te vreeden?
neeltje. (hem de hand kussende..)
ô Ja, liefste Grootvader. Gij zijt al te goed. - Alles wat gij wilt is zeker voor mij het beste!
tomas.
Nu dat is braaf mijne dochter! Het spreeken helpt toch. | |
[pagina 89]
| |
kloris.
ô Dat wist ik wel, dat mijn Neeltje een braave Meid is. - Ha! daar komt mijn lieve oude Huis Moeder. | |
Agtste tooneel.
roosje. (op een Stok leunende, achter zich eene menigte Zoonen en Dochteren, zo Kinderen als Kindskinderen) de voorige.
kloris.
Welkom, lieve Roosje! Welkom, lieve Kinderen. (Zij geeven de een naa den anderen Kloris de Hand, en wenschen hem goeden morgen.) ô Gij hebt zekerlijk vermaak gehad, om onze Kinderen en Kindskinderen zelfs in het Dorp zamen te roepen?
roosje.
Ja lieve Vader! Hoe zijn wij van den Hemel gezegend! Ik heb bijna geen huis voorbij kunnen gaan, of ik heb met mijn stok aan 't vengster moeten kloppen, en een van onze kudden hier naar toe brengen. Zij volgden mij, gelijk schaapjens hunnen belhamel. ô welke vreugde! deezen dag te beleeven!
kloris.
Ja wel vreugde! Alle de dagen die ik geleefd heb, waren vrolijke dagen: maar deeze dag kroont hen allen. Hij is de som van hun allen en laat mij in eens overzien, hoe veel geluk, hoe veel zogen ik aan u, naast den Hemel te danken heb. | |
[pagina 90]
| |
roosje.
En ik aan u, lieve Man. Heb ik immer een wensch kunnen doen, die niet reeds vervuld was, eer ik hem deedt. Of heb ik vreugde genooten die mij eerder smaakte dan gij 'er deel aan had? Heeft mij immer een ongeluk getroffen, dat uw troost mij niet verligt heeft?
kloris.
Ik gaf u enkel weêr wat ik bij u vond. Gij maakte altijd dat ik van buiten en van binnen gerust konde zijn. Wanneer de Zon door geene Wolken bedekt wordt, dan is alles helder; alles lagcht ons dan toe. Uwe zorge, uwe handigheid; de liefde die gij voor mij had, en die gij onze Kinderen ook inboezemde; uw deugd, uw voorbeeld.......
roosje.
ô Zwijg stil, beste Man. De Vader moet het Huis bouwen; de Moeder mag doen wat zij wil, het is anders niet dan bijwerk. Maar zekerlijk, wanneer zij te zamen arbeiden, dan kan 'er iets goeds van komen, en de zegen blijft niet weg..... Ha! daar is onze Tomas, met zijn Neeltje. - Welk een knap Meisjen is dat ook al!
kloris.
Ja, zij ziet 'er uit als gij, toen gij in haare jaaren waart, en of zij heden de Bruid zou worden. Elk oogenblik kan ik mij u, in haar te binnen brengen, toen gij voor vijftig jaar aan mijn groene zijde zat.
roosje.
De Bruid? - de Bruid? - Heeft zij dan tijding van haar Krelis? | |
[pagina 91]
| |
kloris.
Neen met Teeuwis.
tomas.
Ja, met Teeuwis den Molenaar.
roosje. (zij schud ontevrede het Hoofd.)
Met Teeuwis? - Nu, als Grootvader dat goed keurt, dan moet het wel goed wezen. Dit is zeker, dat een Meisjen niet beter kan doen als spoedig trouwen: Want het beste dat zij doen kan, is aan de Waereld goede Kinderen te geeven, en voor dezelve een Moeder te zijn.
kloris.
En u gelijk te worden, Roosje. Dan kan zij gelukkig zijn, en allen gelukkig maaken die haar omringen. Haar leven, hoop ik, zal dat zijn, wat het ons is; namenlijk een schoonen oogstdag. De moeijelijkheden des levens, het zweet dat ons van het voorhoofd droop, was zoet, om dat wij 'er de vruchten van plukten. Nu volgt een verkwikkelijke avond, die ons haast tot de rust zal geleiden.
roosje.
Kom Vader, de Ambagtsheer heeft door zijn Jager laaten weeten, dat wij alle te zamen in zijn tuin moeten komen. Die braave Heer! - Ik kan naauwelijks wagten tot wij bij elkander zijn, om den Hemel te danken, voor de weldaaden die hij u en mij bewezen heeft.
tomas, met alle de overigen.
Wijze Tritunphé.
Liefde en deugd, ja liefde en deugd,
Doen u het reinst genoegen smaaken!
| |
[pagina 92]
| |
Vereenigd paar! uw liefde en deugd
Zijn waare steunzels onzer vreugd.
tomas, (alleen.)
Onder 't vrolijk danfen,
Met de Bloemenkranssen,
Denke men tevens aan uw jeugd.
Blijdschap klink' door alle transen
Grijsheid wordt gesierd door deugd.
het choor.
Liefde en deugd, ja liefde en deugd,
Doen u het reinst genoegen smaaken.
Veenigd paar! uw liefde en deugd,
Zijn waare steunzels onzer vreugd.
Einde van het tweede Bedrijf.
|
|