Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'Margriet weet raad'. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van 'Margriet weet raad'. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
Afbeelding van 'Margriet weet raad'. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978Toon afbeelding van titelpagina van 'Margriet weet raad'. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.37 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/sociologie
non-fictie/lifestyle


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'Margriet weet raad'. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978

(1978)–Christine Brinkgreve, Michel Korzec–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 126]
[p. 126]

6. Slot

Het beeld van een spectaculaire verandering die Nederland in de tweede helft van de jaren zestig zou hebben ondergaan, is voor een aanzienlijk deel een gevolg van de wijze waarop massamedia de gebeurtenissen van die tijd hebben weergegeven. De theatraliteit, geëxalteerdheid, pathetiek en expressiviteit waarmee de ‘opinion leaders’ van de jaren zestig in de openbaarheid traden, is mede te verklaren vanuit de noodzaak om in krant, radio en televisie markant en overzichtelijk ‘over te komen’. De aldus vertolkte boodschap werd vervolgens een middel tot zelfidentificatie en oriëntatie voor zowel degenen die de boodschap ontvingen, als degenen die het verspreidden en degenen die de inhoud van de boodschap hadden geschapen. ‘De mensen lazen over zichzelf en geloofden daarin’, zo werd deze terugwerking omschreven door een van de symbolen van die tijd, Bob Dylan (Rosenbaum, 1978). Deze circulatie van voorstellingen en interpretaties maakte een overspannen definitie van de gebeurtenissen van de jaren zestig tot een zelfbeeld van bijna allen die min of meer actief de ‘beweging’ van die tijd hebben meegemaakt. Met de voortgang der tijd werd de kloof zichtbaar tussen dit ‘image’ en het dagelijks leven. Daarmee werd ook de ontgoocheling een gedeelde ervaring van deze generatie.Ga naar eind1.

Het materiaal uit ‘Margriet Weet Raad’ maakt een beschrijving mogelijk van veranderingen die zich buiten de publieke belangstelling in de beslotenheid van het alledaagse hebben voltrokken. Deze verborgen veranderingen worden pas na verloop van tijd zichtbaar als ‘culturele veranderingen’. De veranderingen die we in ‘Margriet Weet Raad’ hebben beschreven werden geïnterpreteerd als verkleining van machtsverschillen (tussen mannen en vrouwen, tussen ouders en kinderen, en tussen sociale klassen), als verschuiving van ‘gemoraliseer’ naar ‘gepsychologiseer’, en als uitbreiding van gedragsmogelijkheden. Afgaande op inhoud en toon van de adviezen zagen we een schoksgewijze verandering optreden op al deze gebieden in de tweede helft van de jaren zestig. Deze verschuiving was mede terug te voeren op de drastische verandering in samenstelling en beleid van de redactie van ‘Margriet Weet Raad’. De problemen in de rubriek

[pagina 127]
[p. 127]

geven daarentegen een beeld te zien van een meer geleidelijke verandering. Op geen van de bovengenoemde gebieden is in de adviesrubriek een ommekeer zichtbaar in de richting van de ontwikkelingen. De verkleining van machtsverschillen tussen mannen en vrouwen is trouwens pas vanaf 1970 goed zichtbaar in de rubriek. Ondanks het feit dat in de jaren zeventig de gedachte aan fundamentele beperktheid terugkwam in een nieuwe vorm (‘de grenzen van de groei’), zien we in ‘Margriet Weet Raad,’ geen spoor van een terugkeer naar een nieuwe versie van een door Soberheid en Zuinigheid beheerste moraal. Ook de uitbreiding van gedragsmogelijkheden en de afbraak van taboes komt in de jaren zeventig geenszins tot stilstand. Wel verlopen die veranderingen langzamer dan tussen 1966 en 1970. Het grootste deel van de gegevens uit de door ons verzamelde aanvullende bronnen vertonen hetzelfde beeld van een in dezelfde richting voortgaande verandering.Ga naar eind2.

Van een algemene restauratie-tendens kan ons inziens dan ook niet gesproken worden.Ga naar eind3. Wel wordt het duidelijk naarmate de jaren zestig verder van ons af komen te liggen, dat het tempo van verandering op een aantal gebieden in de jaren tussen 1966 en 1970 hoger lag dan gedurende de daaraan voorafgaande en de daarop volgende jaren. Maar even duidelijk is de continuïteit in de ontwikkelingen. Zowel het beeld van de Grijsheid van ‘de jaren vijftig’ als van de Matheid van ‘de jaren zeventig’ zijn ontstaan door een overschatting van de veranderingen die zich in de tweede helft van de jaren zestig in Nederland hebben afgespeeld.

eind1.
Een vrij afstandelijke beschrijving van deze illusie en ontgoocheling is onder meer te vinden in de roman van rudolf geel, De gedoodverfde winnaar. Een minder afstandelijke vertolking van deze gevoelens valt te beluisteren op een langspeelplaat van boudewijn de groot, Voor de overlevenden.
eind2.
Hierop bestaan twee belangrijke uitzonderingen. Uit de door Middendorp verzamelde enquêtegegevens zou, zoals in hoofdstuk 5 werd aangegeven, blijken dat tussen 1970 en 1975 het streven naar democratisering minder populair zou zijn geworden. Voorts lijken deze enquêteresultaten erop te wijzen dat tussen 1970 en 1975 een ombuiging in de ontzuilingstendens heeft plaatsgevonden. Vooral wat betreft de voorkeur van Nederlandse ouders voor onderwijs op confessionele grondslag voor hun kinderen zijn de cijfers frappant: in 1975 gaf (zoals we in hoofdstuk 5 zagen) een hoger percentage ouders de voorkeur aan ‘verzuild’ onderwijs dan in 1966. Uit deze gegevens zou men de conclusie kunnen trekken dat confessionaliteit een (onverwachte) herwaardering heeft ondergaan. Indien men zo'n herwaardering per definitie als conservatief beschouwt, dan wijzen enkele (nogal fragmentarische) gegevens over confessionaliteit uit bovengenoemde enquêtes inderdaad op een toename van behoudzucht. Het is daarentegen ons inziens onterecht om op basis van enquêteresultaten waarin de afgenomen waardering voor ‘participatie’ tot uiting komt, te concluderen dat de Nederlandse bevolking tussen 1970 en 1975 conservatiever is geworden (deze conclusie wordt bijvoorbeeld getrokken in het Rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau 1976). Het percentage mensen dat studenten meer invloed zou willen geven op het universiteitsbestuur, is drastisch gedaald van 65 in 1970 naar 32 in 1975. Bij de interpretatie van deze getallen zou echter op z'n minst het feit verdisconteerd moeten worden, dat tussen 1970 en 1975 de invloed van studenten op het universiteitsbestuur zowel wettelijk als in de praktijk zeer aanzienlijk is toegenomen.
Een andere reden om op basis van gegevens over een afnemende populariteit van ‘participatie’ niet tot overhaaste conclusies over een toenemend conservatisme te komen heeft te maken met het feit dat opvattingen over de wenselijkheid van ‘participatie’ niet noodzakelijk een graadmeter hoeven te zijn van een ‘democratische’ gezindheid. Democratie en democratisering zijn begrippen die even goed opgevat kunnen worden vanuit een ‘representatief-constitutionele’ definitie als vanuit een definitie die de nadruk legt op ‘participatie en inspraak van de basis’. Deze twee definities van democratie kunnen elkaar overlappen maar zijn ook vaak met elkaar in tegenspraak. Voor een boeiende uiteenzetting over de relatie tussen deze twee ‘democratieën’ in de politieke strijd binnen de Partij van de Arbeid, zie tromp, 1976.
eind3.
Volgens de Amsterdamse hoogleraar in de economie van den Doel is ook in het bijzonder op het gebied van de politiek van een restauratie geen sprake, want. ‘Er is alleen maar sprake van restauratie indien het politieke systeem, de politieke opvattingen en het beleid van de overheid gericht zouden zijn op een grotere ongelijkheid, op het terugschroeven van de nivellering’. Op grond van zo'n omschrijving constateert Van den Doel: ‘Geen reactie, maar een groter wordende progressiviteit’ (van den doel, 1977).
Volgens de Rotterdamse politicoloog van Schendelen zijn de conclusies van van den Doel onder meer ‘onnavolgbaar’ omdat daarbij de begrippen restauratie, reactie en conservatisme door elkaar worden gehaald. Hijzelf definieert politieke restauratie in een veel beperktere betekenis als ‘de poging tot herstel van cruciale elementen van de verzuilingspolitiek, zoals die eertijds op eliteniveau gevoerd werd’. Op basis van zo'n definitie moet de vraag of in Nederland sprake is van een ‘restauratieve tendens op eliteniveau’ volgens van Schendelen zowel met ja als met nee beantwoord worden (van schendelen, 1978).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken