Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dicht- en zedekundige zinnebeelden en bespiegelingen (1770)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dicht- en zedekundige zinnebeelden en bespiegelingen
Afbeelding van Dicht- en zedekundige zinnebeelden en bespiegelingenToon afbeelding van titelpagina van Dicht- en zedekundige zinnebeelden en bespiegelingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.03 MB)

ebook (6.20 MB)

XML (0.51 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dicht- en zedekundige zinnebeelden en bespiegelingen

(1770)–Johan Pieter Broeckhoff–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 145]
[p. 145]

Nedrigheid.



illustratie

Voor de verbreekinge zal des Menschen harte zig verheffen: ende de Nedrigheid gaat voor de eere.
Spreuk. Sal: XVIII. 12.
 
De schoone Nedrigheid, die, in het treurgewaad,
 
Haar handen op haar borst, haar oog ter aarde slaat,
 
Draagt hier een bal, die, als hy neder wordt gesmeten,
 
Weer opwaarts stuit, en leert dat God, uit smart en hoon
 
Den Nedrigen verheft. Haar voedt treedt op een Kroon,
 
Ten blyke dat zy nooit door Staatzugt wierd bezeten.
Indien men my vraagt: welke de eerste deugd van een' Kristen is? Zo antwoorde ik onbeschroomd, dat het is de Nedrigheid, de tweede de Nedrigheid, de derde de Nedrigheid: en wanneer men my het duizenmaal vraagde, ik zoude altoos het zelfde antwoorden.
Augustinus.
[pagina 146]
[p. 146]
 
Wyk verwaande Hovaardy!
 
Afgodin der Waereldlingen!
 
't Lust myn Zedepoëzy
 
Nedrigheid ter eer te Zingen:
 
Nedrigheid, die ge eeuwig haat:
 
Trotsche wyk!... neen! leen me uwe ooren!
 
Mooglyk dat ge uw' waan verlaat,
 
Mooglyk kan het u bekooren:
 
Als ik haar eenvoudig schoon,
 
Op myn dichttafreel vertoon.
 
 
 
Roos van Saron, blanke Leli,
 
Mirt, die in de diepte groeit,
 
Hoofddeugd van het Evangeli
 
Schoonheid die de pracht verfoeit,
 
En uw' tyd niet zult verkwisten
 
Met den tooy van 't stoflyk deel:
 
Echte Kenmerkvan een' Kristen,
 
Nedrigheid schoonst Zielsjuweel,
 
Daarin God en Godgezinden
 
't Allergrootste sieraad vinden.
[pagina 147]
[p. 147]
 
Dat de Dwaasheid zig verheff',
 
En door Hoogmoed word' bezeten,
 
Nooit haare afkomst recht bezeff',
 
Maar zigzelve hebb' vergeeten:
 
Nimmer zult ge, ô wyze Maagd!
 
Daar ge klein zyt in uwe oogen,
 
En u nederig gedraagt
 
Roekeloos uzelf verhoogen:
 
Neen, gy vreest voor 's Hemels roê,
 
En roep vaak den trotschen toe:
 
 
 
‘Is onze oorsprong niet uit Aarde?
 
Zyn wy niet een leevende asch?
 
Hoe gering is onze waarde!
 
Al het Vleesch verdort als gras,
 
Al zyn schoon is onbestendig,
 
En gelykt het teer gebloemt'.
 
Arm, ontbloot, verblind, elendig,
 
(Zo het eeuwig Woord ons noemt)
 
Walglyk zyn we, en wie zou 't waagen,
 
Op dien Staat nog roem te draagen?’
[pagina 148]
[p. 148]
 
Gy, aan 't Heilgeloof gepaard,
 
Merkt nog meer uw kleine krachten:
 
Als ge ô Nedrigheid! van de aard'
 
Stiert ten hemel uw gedachten,
 
Daar ge een' God, die eeuwig leeft,
 
God die, naar zyn welbehaagen,
 
't Al, uit niet, geschapen heeft,
 
En het, sints 't begin der dagen,
 
Dekt, bestiert, en onderhoudt:
 
Met een diep ontzag beschouwt.
 
 
 
Dan in ootmoet neergebogen,
 
Smeekt ge straks met Terahs Zoon:
 
‘Toorn niet eeuwig Alvermogen
 
Dat uw goedheid my verschoon'
 
Mag een Sterfling vol gebreken,
 
Mag een handvol stofs, een niet,
 
Met den Waereldrechter spreeken?
 
Met een' Heer die 't al gebiedt;
 
Durft een Aardworm tot u nadren?
 
Wat ben ik? Wat zyn myn Vadren?’
[pagina 149]
[p. 149]
 
Gy, als voorspoed u verblydt,
 
Gy erkent de hulp des Heeren.
 
't Is geen vrugt van uwe vlyt,
 
Als ge uw welvaard ziet vermeeren
 
't Is geen werk van uwe magt,
 
Als ge wordt gedekt voor schade.
 
Neen, daar ge eigen lof veracht,
 
Roept ge: ‘Heer! het is genade,
 
Dat gy my uw' Zegen schenkt,
 
Dat my leed nog afgunst krenkt!’
 
 
 
Gy zult, onder 't kruis te draagen,
 
Hartvriendin der Lydzaamheid!
 
Nooit te veel uw lot beklaagen,
 
Nog het Goddelyk Beleid
 
Door uw tegenspreeken hoonen.
 
Gy bekent uwe euveldaên.
 
‘Wilt ge naar verdienste loonen?
 
Heer! wie zal voor u bestaan?’
 
Zegt ge, in 't overtuigd geweten,
 
Onder 't lastig juk gezeten.
[pagina 150]
[p. 150]
 
Dat de Dwaas in 't purper treed',
 
Dat hy pronk' met feestgewaaden:
 
Gy, die u met ootmoed kleedt,
 
En die grootschheid kunt versmaaden,
 
Hebt in 't kleed, waarmeê ge u dekt,
 
Nimmer stof tot roem gevonden:
 
Wyl 't u ter gedachtnis strekt:
 
Dat onze Oudren, door de Zonden
 
Naakt, ontbloot van heerlykheid,
 
Wierd het eerste Kleed bereid.
 
 
 
Laat een Trotsche mindren drukken,
 
Dat hy voor geen meerdren wyk:
 
Gy wilt graag voor andren bukken,
 
Acht den minsten u gelyk.
 
Nooit zult ge op uw wysheid roemen.
 
Wysheid, die van boven daalt,
 
Leert u zulk een dwaasheid doemen.
 
Door dit Godlyk licht bestraald,
 
Ziet ge straks, dat al uw weeten,
 
Hoe verheven, klein mag heeten.
[pagina 151]
[p. 151]
 
Laat een Farizeeuwsch gemoed
 
In de schyndeugd zig vermaaken,
 
Als het zyn verwaandheid voedt:
 
Gy, die leerde uzelf versaaken,
 
Vindt in uiterlyk gebaar
 
Of veel woorden min behaagen;
 
Daar ge u, met den Tollenaar,
 
Buigt ootmoedig en verslaagen,
 
Voor de Godheid, die het meest
 
Ziet op een' verbroken geest.
 
 
 
Graag bekendt gy uw gebreeken,
 
En gy, daarvan onderricht,
 
Zult die nimmer tegenspreeken:
 
Want gy acht het zelfs uw' pligt,
 
Als de Lastring u mogt hoonen,
 
Haat of Nyd u vloekt of plaagt,
 
Dan geen kwaad met kwaad te loonen.
 
Daar gy 't al geduldig draagt,
 
Zult ge, door dit nedrig leven,
 
Hoe verdrukt, ten hemel streeven.
[pagina 152]
[p. 152]
 
Jezus voorbeeld licht u voor,
 
Jezus nedrig en zagtmoedig,
 
Volgt ge, en in dit heilig spoor,
 
Schoon vol doornen, naauw en bloedig,
 
Stapt ge door zyn' geest geleid,
 
Zyn geboorte, leven, sterven,
 
't Schoonst Tafreel der Nedrigheid,
 
Maakt u, waarge ook om moet zwerven
 
Als een Dienstmaagd van dien Heer,
 
Nooit belust op Waereldsche eer.
 
 
 
Daar zal eens een dag verschynen,
 
Als 't hoogmoedige geslacht
 
Zal gelyk het Kaf verdwynen:
 
Dag, die u, hoe min geacht,
 
Boven andren zal verhoogen.
 
Dat de Trotsche dan verschrikk'
 
Voor het eeuwig Alvermogen
 
In dat vreeslyk oogenblik!
 
Gy zult, uit het stof verheven,
 
In volmaakte vreugde leeven.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken