Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tirol (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tirol
Afbeelding van TirolToon afbeelding van titelpagina van Tirol

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.43 MB)

Scans (6.99 MB)

ebook (2.83 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Editeur

Ruth Wolf



Genre

proza

Subgenre

reisbeschrijving


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tirol

(1989)–Carry van Bruggen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 13]
[p. 13]

Ruitenaas

Wat mocht ik als meisje toch graag, wanneer ik uit school kwam, en het was najaar, en de dag was grauw, uit mijn kleine laatje de vier azen te voorschijn halen, die ik voor mijzelf had bewaard toen het kaartspel werd afgedankt...

Het waren van die schemergrauwe, groezelige prentjes, uit streepjes en veegjes samengesteld, en ze stelden badplaatsen voor, uitheemse, zwierige, voorname: Wiesbaden, Homburg, Spa! Onder hoge populieren, tussen sprietende springfonteinen, rondom de vervaarlijk steigerende paarden van de ruiterstandbeelden bewogen zich de heertjes en dametjes in oudmodische kledij, die droegen badientjes en parasolletjes, die wandelden de paleisachtige huizen voorbij, en gingen de wijde pleinen over, waarachter aan de horizon gebergten rezen.

O, het zullen wel idiote, zotte, horribel onbeholpen prentjes zijn geweest, maar voor mij leefden ze, intens en zoet, sprietten de fonteinen, ruisten de populieren...

Ze hadden al de bekoring van het onbekende en al de charme van het vertrouwde... want ik toefde daar immers zelf! Elke mijmerij was een reis... en van een heertje en dametje op een bank naast een fontein heb ik mij menigmaal afgevraagd, waarover ze toch zo verdiept en druk mochten praten, zij gracieus naar hem overgebogen.

En vrienden, ziet, het wonder is geschied! Mijn aaskaart, mijn ruitenaas is plotseling levensgroot en echt geworden. Ik

[pagina 14]
[p. 14]

heb hem in levenden lijve gezien, ik heb er de lucht van ingeademd, ik heb er middenin gezeten...

En het oord, dat die verrassing voor mij bewaarde, is Innsbruck, die mooie en vrolijke, die stemmingsvolle en pittoreske stad aan de blinkende, rappe Inn.

Er is aan een dalstad tussen hoge bergen iets héél intiems, vooral in de vallende avond. Maar het allereerste gevoel van de nieuweling is schrik. Men staat op het stationsplein... En kijk, hoe komt daar nu van alle kanten zulk noodweer aan...? Die stapels wolken, dreigend, loodgrauw...? Het zijn de bergen, die de stad ommuren, die het dal omsnoeren, die de hemel bedekken.

Lichten flonkeren, hoog en eenzaam, aan hun duistere flanken: dáár liggen de moede klimmers gelegerd, die zich voor de nacht niet verder wagen... Lichten flonkeren, lager en in groepjes, daar is ‘Hungerburg’, kwartweegs de berg op, aan het eind van de fleurige brede Maria-Theresien-Strasse, Innsbrucks pantoffelparade.

En daar drijven we mee met de stroom, in een zoete schemering, in een aangename atmosfeer van zalige vermoeienis. Want langs de stralende, weelderige winkels, bioscopen, café's, konditoreien drentelen bijna enkel toeristen, van een zware dagtoer weergekeerd, de leden mat van heerlijke loomte, de ogen zonverzadigd, de longen luchtvervuld... ze drentelen, roken, lachen, snoepen. Nikkerkoppen vertonen ze boven de blauwlinnen bergtoerjasjes. Morgenochtend gaan ze weer, morgenavond komen ze weer met hun sfeer van zalige vermoeidheid de Maria-Theresien-straat vervullen, de lichte, vrolijke, aan het eind waarvan de donkere, steile bergwand rijst.

Maar nu wandelen we een poort door, zo maar, op goed ge-

[pagina 15]
[p. 15]

luk, en o, dit is geen heden meer, maar levend geworden herrezen verleden. Dit is de ruitenaas van mijn kinderjaren, en niets ontbreekt eraan. De kleuren, het grijs en het groen, ik moet ze er onwetend bij hebben gedacht. Het is volledig, het is levend, het is compleet.

Het zijn de lange, lage, oudmodisch deftige huizen, doorbroken van kleine poorten, geflankeerd door felgroen gekoepelde torentjes, met kroonlijsten gedekt, het zijn de rijen, rijen, rijen groengeluikte, bloembekranste gesloten ramen... het zijn de zware, hoge populieren, toppen in het ruim verloren, silhouetten scherp tegen de verre bergmuur aan... het zijn de vervaarlijk steigerende grauwgrijze paarden... het is het sprietende, zingende, klaterende water... en het is de schemering, de eigenste schemering van mijn oude, groezelige azenprentjes -heetten ze niet ‘kopergravures’? - en dáár staat de bank waar mijn heertje en mijn dametje zaten, zij gracieus naar hem toegebogen, in ernstig gesprek... en de bergwand rijst op de achtergrond. Lager, kwartweegs, fonkelen de lichten van ‘Hungerburg’, juwelen in het pijnbos, halfweegs en nog veel hoger flonkeren de kampvuurtjes, maar beneden is alles oudgrijs van muur en groen van koepel en populier, klaterend water in tere schemering. Het is volmaakt.

O nee, want nu pas wordt het volmaakt. Muziek op het terras, dat bij de ‘Hofgarten’ hoort! En wat voor muziek? Ruitenaas-muziek, kopergravure-muziek, wespetaille-muziek. De muziek, die in onze jeugd onze oudtantes neurieden, met glimlachjes vol geheimzinnig-blijde herinnering... en waarvan de neuzige miniatuurtjes in onze speeldoosjes verborgen zaten... De muziek waarvan we later maar nauwelijks konden geloven, dat ze er ooit niet was geweest, zó hoorde ze

[pagina 16]
[p. 16]

bij alles dat van jongs af vanzelf sprak. Hugenoten, Zampa, Trovatore... uitvoerig in koper, onder donkere populieren, achter een poort, die de stad verborgen houdt. Bleek schemeren de paleisachtige huizen, met hun rijen, rijen, rijen groengeluikte ramen... het onzichtbare water klatert onverpoosd... we zijn midden in het hartje van ruitenaas, in het levend geworden verleden, dat als verleden nooit zó tot leven kwam.

Het enige moderne zijn de geraffineerde plombières en verdere ijzige heerlijkheden...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken