Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De verlatene (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De verlatene
Afbeelding van De verlateneToon afbeelding van titelpagina van De verlatene

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.51 MB)

Scans (14.64 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De verlatene

(1910)–Carry van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Een roman uit het Joodsche leven


Vorige Volgende
[pagina 29]
[p. 29]

V

Ze gingen gedrieën aan den wandel. Roosje had óók mee zullen gaan, maar zoo gauw ze 't stoepje afkwamen, hadden ze dadelijk een stuk of wat buurkinders om zich heen gehad, met wie ze gewoon waren te spelen; Roosje graag en Esther altijd met nuffigen tegenzin, en alleen omdat haar geleerd was, dat wie Jood is en een winkel drijft, ieder te vriend moet houden, die zichzelf niet tot vijand maakt.

De buurmeisjes zagen in bewondering op naar damesachtige Saar en Bets met haar opzichtige schotsche jurken, en weidsche haarstrikken onder groote blommehoeden. Maar Saar en Bets deden héél geringschattend tegen spek-slagers-Tonia en de kinderen Ris, uit de tapperij en Lijsje de Vries uit 't groentezaakje. En Esther wreekte zich over ondervonden smadelijkheid door gearmd met haar nichtjes, op wie ze nu héél trotsch was, stug en stijf door te loopen. Alleen Roosje bleef achter, altijd blij dat ze meespelen mocht en toen een der meisjes, niet om opzettelijk haar te grieven, maar uit gewoonte, smaalde op de ‘kouwe drokte van die Jodinne,’ bloosde ze wel even, maar ze protesteerde niet, bang voor ruzie en weggejouwd worden.

[pagina 30]
[p. 30]

Dus trokken ze met Tonia naar het erf achter de slachterij, waar goudsbloemen stonden en balsemien en waar Joost en Jan, Tonia's broertjes, slachtertje speelden met de poes, die ze met veel misbaar en onder 't griezelig-verrukt gillen van de meisjes, heetten te kelen met hun moeders bezemsteel.

Esther, tusschen Saar en Bets in, die weinig spraken en laatdunkend links en rechts keken tegen de oude, schamele geveltjes aan, soms met spottend mondtrekken en neusophalen tegen elkaar, omdat hun straat in Amsterdam toch maar véél voornamer was - maakte in haar hoofd een plannetje voor de wandeling. Ze zouden door de deftige Kerkstraat gaan en dan 't park in. Daar zouden ze zeker de rijke meisjes ontmoeten, met wie ze zoo dolgraag speelde, maar die haar nooit vroegen mee te doen al stond ze nog zoo lang toe te kijken terwijl ze Fransche-schooltje-speelden en deftige vreemde woorden spraken, die Esther zoo graag had willen maar niet kon verstaan. Nu zouden ze, dacht zich het kind, wèl haar vragen mee te doen, omdat ze nu haar rijke, prachtig-gekleede nichten bij zich had. Ze bedacht, wie ze er al zoo konden ontmoeten, Lotte en Tine Koning, die in een mooi huis woonden met een serre en een tuin vol fijne bloemen. Hun vader was dokter. En Ada van Santen, haar vader was dominee en Liesje Rouma, haar vader had een groot kantoor, haar broer was student en die had laatst voor haar, Esther, z'n hoed afgenomen. Toen ze 't Liesje vertelde, had die gelachen en gezegd, dat ze 't bespottelijk vond en dat Do altijd zulke malle dingen dêe.

‘Nou, waar gaan we naar toe!’ vroeg Saar, landerig. Ze keek haar nichtje aan en ze vond haar vrij schunnig met haar eenvoudig bruin hoedje en korte stoffen jurkje van bessensapkleur met dof-zwarte moppen. Maar Esther lei al uit, blij om haar meerderheid van zij-wei-weg-we-ten-en-zullie-niet. Hier links moesten ze die straat in, die

[pagina 31]
[p. 31]

prachtige straat met die mooie huizen. Kijk eens, al de huizen hadden serres en voortuinen vol bloemen! Ook achtertuinen met hooge boomen, die je zien kon, als je heen-keek over de zijpoortjes.

De nichtjes keken rechts en links met onverholen gretigheid in de ruime aan weerszijden met beuken beplante straat, waarachter in dubbelrij de deftige weelderige villa-huizen lagen. Ze spiedden met jaloerschige oogen, dolbenijdend wie dáár wonen mochten. In de open serre van een der huizen 't dichtst aan den weg zat een blond meisje in simpele witte jurk te lezen en de twee nichtjes werden nieuwsgierig naar 't kind en vroegen Esther of ze haar kende.

Die kreeg een kleur.

‘O ja, ik ken haar heel goed, 't is Loesje Bonten.... Dáág - dáág........’

Het kind in de serre, hief een bleek, trotsch gezichtje van haar boek omhoog, ze keek over den rand van bloeiende begonia door het serre-glas naar den weg, zag daar de drie Jodinnetjes, blééf even kijken en dan, zonder glimlach of groet gleed haar blik weer terug naar het boek op haar knieën.

Esther voelde zich gloeiend worden van fellen spijt. De nichtjes hoonden, zeggend, dat 't meisje in de serre èrg vriendelijk was geweest; je kon wel zien, goeïe kennis.

Maar het kind antwoordde niet, 't uitgillen had ze gekund van spijt en wraaklust; ze had 't bleeke kind in de serre kunnen trappen en slaan. Even een fel visioen: zij, Esther schat-en-schatrijk, en dat trotsche kind arm en bedelend aan háár deur. En nog vreeselijker: zij, Esther, zou dan in datzelfde huis wonen en alles van haar, de blanke, fijne gordijnen, de spiegelende ramen, ook de bloemen en de prachtige kurken mand, die er stond, midden op het rijk-groene grasperk, 's zomers vol gloei-roode geraniums.

Bits-kibbelend, dan weer zwijgend, liepen ze door.

[pagina 32]
[p. 32]

In het park, rond den vijver, waar een breede band van paarse en bleekgele crocusjes bloeide, zagen ze een tiental kinderen, jongens en meisjes aan het spelen. Ze deden blij en frisch in hun pas-aangetrokken zomerpakjes, de jongens droegen lichte blouses boven strakke, korte broeken, de meisjes eenvoudige jurken van linnen of mousseline, in effen teedere kleurtjes en met blanke borduursels versierd. Esther keek naar hen benijdend en ze vond de opgepronkte nichten nu ineens leelijk en on-deftig naast die eenvoudige kinderen met hun blank-rose gezichten en welverzorgde haren. Hun fijne, strakke kousen, hun keurig-sluitende schoenen van soepel leer, hun simpele, maar dure stroohoeden, alles aan hen prikkelde haar tot pijndoende jaloerschheid. Met z'n drieën stonden ze stil op het grintpad rondom den vijver, starend naar de kinders die voor hen geen aandacht hadden en jolig in de zon en de teere lentelucht daar luid-lachend speelden en stoeiden.

Er was één jongen bij, die Esther boven de anderen bijzonder aantrekkelijk want bijzonder mooi en bijzonder deftig vond, hij was heel lang en heel recht, met mooie, fijne beenen, een blank gezicht en zij-achtig glinsterende haren. Ze wist, dat hij Hans heette en op 't gymnasium ging in de stad en ze zou over-gelukkig zijn geweest, als ze ééns met dien jongen had mogen spelen of maar praten, maar hij lette zelfs niet op haar. Hij had 't veel te druk met Lotte Koning aan haar donkerbruine vlecht te trekken en dan lachte Lotte en sprong, dat de vlecht op en neer danste op den rug van haar korte, rose jurk

Esther keek toe met sombere oogen en een wrang gevoel in haar borst, zich bitter schamend voor haar nichtjes en toch niet durvend iets te roepen of te vragen.

Bets en Saar stonden er bij met haar verveelde, laatdunkende snoeten, toch ook wel voelend het hooger-soortige dier simpeltjes aangekleede kinderen. Opeens keek een

[pagina 33]
[p. 33]

der meisjes op en kreeg ze in 't oog. Even bleven haar oogen strak in verbazing, en dan proestte ze, en keerde zich om naar de anderen:

‘Kijk dáár.... kijk dáár, die twee.... o, nee maar.. Wat 'n hoeden.... wat 'n jurken....’

't Heele clubje keek nu naar de drie Jodenmeisjes, en geen van allen, ook niet die gewoonlijk nog wel achteloosweg haar groetten, lette op Esther, die er bijstond in haar vaal, bessensaprood jurkje met zwarte moppen. En de blonde Hans smaalde, duidend naar de nichtjes;

‘'t Zijn echte Jodinnen, zèg....’

'n Paar van de grootste meisjes, die maar even hadden mee gelachen, nu stil stonden te kijken met hooghartige minachting, keerden zich weer af, om hun spel te hervatten en Lies je Rouma riep:

‘Wat kunnen ons die Jodinnen schelen. Verbeeld je toch, die ééne’, 'n knik naar Esther.... ‘die denkt dat mijn broer Do zijn hoed voor haar heeft afgenomen.’

De wélgekleede, wreede kinderen lachten, en terwijl de Jodenmeisjes zich verwijderden, speelden en draafden ze alweer langs den zonnigen, bontomzoomden vijver, zonder verder op hen te letten.

Maar Esther, onder 't haast huilende huiswaarts gaan luisterde niet naar 't schimpend smalen van haar nichtjes. Ze voelde alleen een vurige begeerte rijk te worden, deftig te worden en welgekleed, en een onmetelijken weerzin tegen haar eigen Jodin-zijn, tegen alle Joden en tegen alles, wat Joodsch was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken