Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De verlatene (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De verlatene
Afbeelding van De verlateneToon afbeelding van titelpagina van De verlatene

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.51 MB)

Scans (14.64 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De verlatene

(1910)–Carry van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Een roman uit het Joodsche leven


Vorige Volgende
[pagina 24]
[p. 24]

IV

Op den eersten tusschendag van het Paaschfeest was in den morgen tante Lena uit Amsterdam met de twee nichtjes overgekomen.... Ze waren laat, ze hadden juist ontbeten en de nog gedekte tafel lag volgestrooid met 't bruine en witte matse-gruis. Het zat in flarden gekleefd op de aarden koffiekommen en ook over 't roodbruine vloerzeil zwierven de kruimels. Het was een jaarlijks weerkeerende narigheid, die overal heenstuivende witte schilvers, die de moeder dagwerk van vegen en uitschudden bezorgden.

Het was nu goed en wel lente, en de zon scheen helder naar binnen door de opgeblonken ramen, waarvoor de stijve, blauwwitte vitragegordijnen waren weggeschoven. Zelfs de sloot leek opgefrischt; er was wat stroom in. Zeker stond er ergens in 't land een loozende sluis geopend en 't wegspuiende polderwater sleepte nu het troebele vocht van alle dorpsslooten achter zich aan. Eenden snaterden, blij om zon en frischheid, en Roosje, van 't drempeltje af, wierp ze lachend over 't wrakke hekje matsebrokjes toe; die lagen als dunne, blanke bloemblaadjes even op 't groenige slootvlak, werden dan door de gretige snavels één na één weggesnapt. Maar Esther riep van binnen

[pagina 25]
[p. 25]

‘Kom hier, Roos, tante Leen is er, met Bets en Saar.’

Terwijl 't kind, met 'n schreeuwtje van blije verrassing, gauw haar witte schortje leegschudde, vóór ze binnenging, stamelde moeder in de kamer een verontschuldiging tegen statige tante Lena, die misprijzend op haar neerkeek, omdat ze in grauwe japon en bont schort over den vloer lag, en bijveegde.

Esther stond er bij met een ontevreden gezicht. Dat moeder daar nou als een meid aan 't redderen was, juist nu tante Leen kwam, die in Amsterdam een mooi bovenhuis had en een meid hield met een muts.

Maar de moeder was al opgerezen, drukte tante Lena de hand en vroeg naar haar man en haar zoontje. Onder 't praten nam ze gauw 't bekruimelde laken van tafel frommelde 't snel ineen en reikte 't Esther, met een wenk. 't Kind, met haar nuffig-bleek gezichtje, keek boos naar de vervelooze, bloote tafel, waarvoor ze zich schaamde tegenover rijke tante Leen, ze nam weerzinnig den frommel uit haar moeders hand en ging dien uitschudden op het erfje.

Als ze weer binnenkwam, lag't roodfluweelen kleed over tafel, 't vaasje crocussen stond middenop en ze keek weer wat blijer, loerde tersluiks in de spiegel en streek zich een losgeslierte haarlok uit 't gezicht.

‘Hoe zou je d'r over denken, Esther, als jij eens met de nichtjes een eindje ging wandelen? Roos, roep jij Daantje en Jozef eris van zolder.’

't Kleine meisje, dat stond te fleemen bij haar tante, die haar uit 'n zakje lekkers liet snoepen, ging gedwee de kamer uit, en Esther keek vragend beurtelings de beide nichtjes aan. Die zaten stijf naast elkaar op haar stoelen, met weerzinnige, verwaten snoeten. Op haar tantes voorstel keken ze elkaar even aan en trokken dan laatdunkend met de neuzen. Ze waren ongeveer even oud, 'n jaar of veertien, vijftien, eender gekleed in opzichtige roodschotsche jurken, weidsche blauwe strikken in 't vettige kroeshaar,

[pagina 26]
[p. 26]

de sproetig-gele handjes, waarover de zilveren armringen neerhingen, afgezakt van de dunne polsjes, hielden ze in de schoot en de voeten, in schelgele, hooggehakte knooplaarsjes over mekaar gekruist.

De moeder, haar tante, voelde zich een kleur krijgen onder 't geringschattend kijken der beide nesten, maar zich dwingend tot vriendelijkheid herhaalde ze nog eens haar voorstel. En de kinderen, traag, op een wenk van haar eigen moeder, rezen op, na een lijzig ‘nou, goed dan’ van Bets, die de oudste was.

Terwijl kwamen de jongens binnen; Jozef van haast dertien; een lange jongen, die een kleur kreeg en verlegen deed tegen de dames-achtige, statige nichtjes. Maar nichtje Saar lachte dadelijk naar hem heel liefjes en tante ondervroeg hem over z'n aanstaande bar-mitswo en hoe het stond met de parsje. De jongen antwoordde op alles beleefd en vriendelijk, maar als z'n tante hem wou kussen, werkte hij zich los, stèrk-weerzinnig en haast ruw in zijn verlegenheid.

Daantje echter verborg niet zijn nijdigheid dat hij om de tante, die hem niet schelen kon en om die apen van nichten van zijn zolder was afgeroepen; hij knikte stijf, met vuurrood gezicht naar alledrie beurt-om-beurt en wou zelfs op tantes vinnig aandringen, waarbij zijn moeder immers zweeg, geen ‘handje geven.’ Gebelgd wendde tante Lena zich af.

De nichtjes, nog besluiteloos en Saar meer geneigd tot thuis blijven nu aardige Jozef was binnengekomen, keken gebelgd en minachtend neer op 't stugge ventje met z'n scherp jodenneusje en bleek-slappe wangen.

Hun kijken hinderde de moeder en om de aandacht af te leiden, vroeg ze naar hun school en hun muzieklessen. Ze gingen dadelijk weer zitten en antwoordden nuffig met genepen mondjes van ja-tante en nee-tante en van dat-het-nogal-ging.

[pagina 27]
[p. 27]

Maar hun moeder drong ze tot grooter uitvoerigheid en daar de kinderen niet wouen praten en maar wat grinnikten en schouderschokten begon ze zèlf, met radde stem geurde ze met de dure scholen, waar haar meisjes gingen en vertelde dat ze daarna naar kookschool zouën gaan - van een meisjesburgerschool hield ze niet, die maakte de kinderen te geëmancipeerd, en haar meisjes waren, God-zij-dank, wat je noemt, èchte meisjes....

Daantje was de kamer al weer uit, met 'n wenk naar Jozef, die niet durfde, maar wel graag had gewild, omdat hij zich ongemakkelijk voelde onder 't voortdurend lachen en liefkijken van Saar, precies als straks toen Tante hem zoenen wou. En de moeder verbaasde zich voor de zooveelste maal, dat háár broer met die vulgaire vrouw had kunnen trouwen.

Ze ontmoette Emanuel, haar eenigen broer, nu nog maar zelden. Hij was in zijn huwelijk wèl veranderd. Zij beiden waren met gelijk bezit begonnen, maar terwijl het hare al gauw was opgeteerd, had hij het zijne voortdurend vermeerderd. Vóór zijn trouwen was hij wel anders geweest, maar Lena had van hem een zakenman gemaakt, die nog alleen scheen te leven voor den beddenhandel, dien hij dreef ergens in de oude stad.

Daar, in de hitte van een bedompt magazijn ploeterde hij den heelen dag, terwijl z'n vrouw koekeloerde voor de ramen van hun bovenhuis in een der nieuwe straten. 's Avonds kwam hij thuis en dan speelde Bets piano en Léonnetje kraste op z'n viool en onder 't spelen kibbelden ze samen omdat er telkens één van de twee uit de maat was en ze kibbelden allebei met Saar, die ‘geen aanleg’ had, maar met alle geweld de blaadjes wou omslaan en dat telkens te vroeg of te laat deed. De moeder zat daarbij met een verheerlijkt gezicht en met open ramen, opdat de overburen ook het hunne ervan zouden meeprofiteeren. Hij echter vond het nòch mooi nòch ge-

[pagina 28]
[p. 28]

zellig, maar hij dacht, dat het wel aan hem zou liggen.

Z'n zuster zag hij nog maar zelden, z'n eenige toch, met wie hij in voortdurend-goede verhouding was opgegroeid. Zij, Eva Lehren, wist, dat het Lena's schuld was, dat die haar man had opgestookt en bewerkt tot hij zich onaangenaam had uitgelaten tegen Lehren, en hem een droomer en een verkwister genoemd. Dit had tusschen hem en Eva een verkoeling gegeven, die niet meer weg te nemen was. En daarom vermeed hij het te komen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken