Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De verlatene (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De verlatene
Afbeelding van De verlateneToon afbeelding van titelpagina van De verlatene

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.51 MB)

Scans (14.64 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De verlatene

(1910)–Carry van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Een roman uit het Joodsche leven


Vorige Volgende
[pagina 51]
[p. 51]

IX

In 't begin van September ging Daan naar de burgerschool. Er was geen geld geweest om hem een nieuw schoolpak te koopen - de zaken gingen maar zóó - en daarom had Jozef, goedig, z'n nog keurig barmitswopak afgestaan. 't Was wat vermaakt en 't zat hem nu best. Esther had er tegen geprutteld, beweerd dat iedereen zou weten, dat het Jozefs pak was, maar Daantje was driftig geworden en hij had haar een vervelende opschepster genoemd.

Verbeeldde ze zich soms, dat iemand notitie van ze nam, dat iedereen Jozefs pak kende? Dacht ze soms, dat ze ergens in tel waren? Dat kon ze nèt denken. En al wisten ze het, dan kon het hem nog niet schelen.

Hij ging niet naar school om die rijke jongens te likken, maar om te leeren en als ze hem niet lustten met een vermaakt pak, weinou, dan lieten ze hem maar stikken. Hij was best tevreden, hij vond 't aardig van Jozef en verder ging 't niemand een steek aan... Ook hoefde zij, Esther, niet te denken, dat ze zich nou kon indringen bij de rijkelui's kinderen. Of dacht ze soms, dat hij niet zag, hoe ze die overal achterna liep? Hoe ze hunkerde om met ze

[pagina 52]
[p. 52]

te mogen gaan? 'n Lamme meid was ze, nou wist ze 't meteen! En als ze dacht, dat 't haar helpen zou, had ze 't mis. Hoe meer ze likte, hoe meer zullie haár trappen zouen.... Hij bedankte, hij deed 't niet. Als ze 'm minachten wouên, omdat-ie 'n Jood was, goèd, bèst.... Hij had niemand noodig! Maar wel zou hij zorgen dat die deftige Christen-jongens hèm niet voorkwamen in de klas. Nou was hij nommer één en hij zou het blijven......

Het was met moeite van zachte overreding, dat z'n moeder dien driftigen woordenstroom stuitte. Zelden viel hij uit, maar deed hij het, dan wist hij ook van geen ophouden en eindigde met een woeste huilbui, die hem heelemaal van streek maakte

Maar Jozefs pak was door moeder vermaakt en vader had er toen óók vrede mee, al was 't, vond hij, niet heelemaal in den haak, dat iemand z'n eigen barmitswopak niet afdroeg.

En op den morgen, dat Daan voor 't eerst naar school ging - een zacht-zonnige Septemberdag was het, met reuk van overrijp boomenloof in de lucht - vonden ze allemaal, dat hij er echt-deftig uitzag!

Esther, al lang weer goed, had hem dolgraag naar school willen brengen, om te zien, welken indruk hij maken zou, maar Daan verkoos alleen te gaan. Hij leek kalm en onverschillig, maar z'n hart bonsde, en z'n handen beefden. Het was een groote dag. Hij voelde het wel, over een uur, een half uur, dan zou 't beslist wezen of de vijf jaren op die school gelukkige of diep rampzalige zouden zijn. En terwijl hij z'n boterham met moeite propte door z'n droge keel, hoopte hij op een goed teeken. Want al zou hij niemand iets vrágen, hij wilde liever gelukkig zijn dan ongelukkig en hij wilde het niemand bekennen, maar hij hunkerde er naar, op die nieuwe school een vriendje te vinden.

Van klein kind af had hij zonder dat iemand 't wist

[pagina 53]
[p. 53]

allerlei goede en slechte teekens uitgedacht. 'n Witte vlinder, die voor hem uitvloog, goed teeken, een puntige steen op z'n weg, slecht teeken, 'n huilend kind in een huis, dat hij voorbij ging, slecht teeken, witte wolken met gouden randen, goede teekens, met grauwe, slechte....

Maar op weg naar de nieuwe school, dacht de jongen aan geen goede en slechte teekens meer. Hij dacht er over hoe de jongens hem zouden ontvangen en of ze 't al zouden weten, dat hij voor niks schoolging.... en of ze daarom, en om dat àndere.... met hem zouden willen omgaan...

Zachte wind bestreelde het bijkans uitgeleefde loof van de boomen, waaronder hij voortliep. Daaromhoog was de lucht klaar-blauw; de witte duiven van juffrouw Wiedemans baadden zich in den zonneglans, terwijl ze weelderig wiegden heen en weer op hun breed-gespreide vlerken.

De jongen voelde zich blij en hoopvol, terwijl hij 't zonnige buurtje uitliep. Hij groette de weduwe Punt, die over haar groene onderdeur lag te praten met de vischvrouw. Warm-rood waren de oude brokkelige gevelsteenen in den zonnegloed. Onwillekeurig keek Daan in de vischkar, zag met een rilling van afkeer 't gewiernel van een bak vol slijmerige geelgroene aal en hij begreep niet, hoe iemand die vieze beesten kon eten en lekker-vinden. De vischvrouw zag 'm kijken en ze spotte, goedig ruw:

‘Krij-je d'r trek an, jô? Geen spek voor jou bek, 'oor!’ En toen lachte ze opnieuw om dat woord ‘spek’ tegen een Joodje! Het ergerde Daan, maar hij voelde in zich een verzet tegen de verstoring van z'n blije stemming, hij antwoordde niet en liep gauw door.

Z'n aandacht was nu bij een slagersjongen op de fiets, die hem luid bellend met z'n rammelende oude machien achter op was gekomen en nu als 'n woesteling voor hem uitreed. Hij trapte geweldig, met woest gebonk van zijn knieën en opsnijerig gezwaai van z'n bovenlijf in vuile wit-

[pagina 54]
[p. 54]

te jas, en de groote vleeschmand, voor tegen 't stuur, kreunde onder 't voortjakkeren, dat de jongen deed.

'n Klein meisje, met fel-rood haar, dat goud-glansde in de zon, kwam blootshoofds en op klepperklompjes haar huis uit loopen naar het kruidenierswinkeltje aan de overzij toe. En de woeste jongen reed haar met z'n fiets vlak tegen 't lijf, zoodat ze neerviel en met luid schreeuwmisbaar op de steentjes lag te sprartelen. Van z'n rammelkast af, keek de jongen even achterom en reed dan door, nog woester dan tevoren.

Daan schoot toe en beurde het jankende kind omhoog. 't Hield haar rosbont schortje voor 't gezicht, luid huilend van schrik. Daantje ging nu eerst haar klomp halen, die een eind ver was weggestoven, bukte zich daarna over het schreiende kind heen en troostte het met sussende woordjes.

‘Heb-je je centen verloren?’

't Kind schudde van nee en toonde haar stijf toegenepen handje, het gezichtje voortdurend in haar schort verborgen.

‘Zal 'k je naar je moeder brengen?’

't Kind beduidde weer van nee. Maar 't huilen bedaarde nu wat. Ze liet het kreukelig schortje neervallen en bukte zich om 't klompje aan te trekken, dat de jongen voor haar had neergezet. En Daantje wilde heengaan, want hij zou niet graag den eersten morgen te laat op school zijn gekomen.

‘Doe nou maar gauw je boodschap’ zei hij nog.

En vriendelijk knikte hij. Toen voor 't eerst, hief 't kind haar behuilde gezichtje omhoog en keek hem aan. Ze herkende den jongen, een leelijk sar-lachje kwam op het sproetige kleine-meisjes-gezicht, ze stak haar tong uit, en zei:

‘Smaus....’

En de jongen kon zich toen niet langer beheerschen. Rood steeg hem de toorn naar het hoofd en dwerrelde

[pagina 55]
[p. 55]

voor z'n oogen. Hij sloeg naar 't kind met z'n gevuiste hand en raakte het, zelf niet wetend waar. 't Barstte, nog maar ternauw bedaard van den vorigen schrik, in gierend huilen uit en Daantje stond daarbij, als versuft, de armen slap neer langs zijn lijf, verslagen van berouw, omdat hij een klein kind, een meisje had geslagen. Daar voelde hij een harde vuist neermokeren op z'n hoofd, op z'n schouders, op z'n rug, tegen z'n neus en een grove stem roepend, van Jood en van smerigen smaus, en van kinderbeul en van dief. Overal in z'n hoofd en in z'n lijf pijn voelend en op niets bedacht dan op vluchten, rukte hij zich los en rende weg. Hij voelde het lauwe bloed uit z'n neus, over z'n lippen heen naar onder vloeien, het liep in z'n mond en hij proefde het laf-zoet, hij wist, dat z'n kleeren gescheurd waren, 't krakkeren toen de man hem doorelkaar schudde, had hij duidelijk gehoord.... Hijgend rende hij, zonder omzien, niet hoorend, wat ze hem najouwden.

Gehavend en bebloed kwam hij op school.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken