Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De verlatene (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De verlatene
Afbeelding van De verlateneToon afbeelding van titelpagina van De verlatene

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.51 MB)

Scans (14.64 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De verlatene

(1910)–Carry van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Een roman uit het Joodsche leven


Vorige Volgende
[pagina 77]
[p. 77]

XIII

Den namiddag van het Poeriemfeest, dat dit jaar laat inviel, pas in de eerste dagen van Maart, kwamen Vader en Jozef bepakt en beladen uit de stad terug. Ze waren den heelen dag weg geweest en hadden in huis achtergelaten de lichte verwachting naar wat ze mee zouden brengen voor de smulpartij van den avond. De dag was gewoon verloopen, want van den Poeriem is alleen de avond feestelijk, onverstoord feestelijk, omdat geen godsdienstige bepalingen en voorschriften beperking en dwang opleggen. Alleen was het middagmaal verschoven tot vader en Jozef weergekeerd zouden zijn.

De kinderen stonden rondom de tafel, terwijl vader uit zijn oud zwart-leeren reisvaliesje de pakjes en zakjes met lekkere dingen haalde en op 't witte laken uitlei. Hij was opgeruimd en bijzonder spraakzaam, de handel was goed geweest, maar hij had bovendien in de Jodenbreestraat, een oud vriend van grootvader Lehren ontmoet, die een eigen zaak dreef en schatrijk was. Die had hem en Jozef mee naar huis genomen en z'n vrouw had hun koffie en koek voorgezet. Ze waren daar lang blijven praten, en er bestond kans, dat de oude heer Jozef mettertijd zou nemen

[pagina 78]
[p. 78]

in z'n zaak. Wou de jongen oppassen, dan had-ie daar prachtige vooruitzichten. 'n Geluk, dat-ie hem ontmoet had, den ouden heer Spijer en dat hij zich Grootvader Lehren nog herinnerde! Jozef stond erbij met een blij gezicht. Naar Amsterdam gaan, al zou het nog wel een paar jaar duren, 't leek hem het meest begeerlijke verschiet. In een groote zaak komen, waar een heele stoet van bedienden was, altijd in die gezellige, volle straten, 't was al zoo heerlijk er een enkele maal met vader rond te scharrelen.

‘Maar hoe zou 't dan hier moeten, vader, met onze eigen zaak?’

‘Breek jij daar je hoofd nog maar niet mee. Kommen die tijen, dan kommen die plagen.’

‘Moeder, geef's een bord, voor die dadels!’

De moeder bracht 't uit de keuken.

‘Als 't zoover is, dan neem je voor de winkel een jongen uit de kille, nie-waar vader? Genoeg, die wàt graag willen.’ Ze vroeg 't zacht, ingehouden angstig, ineenen bang, dat vader erover mocht denken, Daan van school te nemen, als Jozef uit huis ging.

‘En òf ze willen,’ zei vader. ‘'t Zou een bof zijn, als de jongen daar kwam. Een prachtzaak! En de kowed voor grootvader, olewesjoolem.’

‘Zou-die heen-en-weer kunnen reizen?’ vroeg weer moeder, toekomst-bepeinzend.

‘Weet ik veel? Dat's ommers allemaal van later zorg. De eerste twee jaar hoef je nergens over te prakkezeeren. Spijer neemt 'm niet, vóórdat-ie zestien is.’

Hij overzag de lekkers-uitstalling op de tafel.

‘Nou, hoe heeft vader gezorgd? Dáár..’ hij duwde Roosje een vijg in den mond ‘dáár, jij ook..’ en Esther kreeg een handvol nootjes.

De kinderen verheugden zich zeer in vaders bijzondere opgewektheid en in de vooruitzichten van Jozef. En die voelde zich gewichtig, al zei hij, stil van aard, niet veel er-

[pagina 79]
[p. 79]

over. Hij hielp z'n moeder de dingen, die vader meegebracht had, schikken op schoteltjes en schaaltjes en zette die dan weg in de kast, tot na den eten.

‘Hooger!’ ried Esther, wijs-bedillerig, ‘anders snoept zij er weer van.’

‘Ik!’ weerlegde Roosje, verontwaardigd, ‘snoep ik? Kijk jij maar naar je eigen.’

Met de anderen verheugde Daantje zich op den komenden avond. Ze zouden, na den eten, de ‘Megilla’ lezen, ieder uit z'n eigen rol. Hij had er ook een, gekregen van Jozef, wien voor z'n Barmitswo een nieuwe was geschonken door Oom Rubensohn. De zijne was een oude, perkamenten rol, geel van de lange jaren en bruin geplekt van vocht. En in kleine, vierkante felzwarte letters stond daar de geschiedenis op beschreven van de vrome, schrandere Esther, van den Koning Ahasverus en van den snooden Haman, die de Joden belaagd had, doch zelf was opgehangen ‘aan de allerhoogste galg’ en wiens ooren men ieder jaar verslond in de gedaante van lekkere brosse ‘kiesje-lies,’ met suiker bestrooid. Veel mooier dan de nieuwe Megilla, met de hel-gele linten en de glimmende rolstokken, leek hem dat oude ding van vergeeld perkament, dat riekte naar de lange jaren en naar Ceder-appelen. Want deze Megilla, waarvan de linten kleurloos verschoten en verrafeld waren, had in eigendom toebehoord aan Rabbi Akiba, en de wetenschap, dat die wonderlijke man daaruit op het Poeriemfeest het blijde verhaal van de moedige en godvruchtige Koningin had voorgelezen, maakte dat feest en het verhaal zelf voor hem te levendiger en te aantrekkelijker. En de oude, fijne reuk van den Cederappel, die het Loofhuttenfeest wijdt! Daantje bezat een paar van die appels, verdroogd en ineengeschrompeld, en die bewaarde hij steeds bij zijn Megilla, opdat de fijne, gewijde cedergeur daarvan nooit zou wijken.

[pagina 80]
[p. 80]

Terwijl ze aten, vertelde moeder, dat de Rebbe bericht had, te zullen komen Megilla-lezen.

‘Is de Rebbe dan niet naar z'n dochter?’ informeerde vader.

‘Nee. Ze hebben daar een Poeriempartij, met allemaal jongelui en daar had hij geen lust aan.’

‘'t Is mij best,’ zei de vader.

De kinderen vonden in het komen van den Rebbe iets, dat de plechtigheid en de feestvreugde verhoogde en ook Daantje voelde zich zachter gestemd jegens den ouden man, die hem had voorgesproken bij den Opperrabbijn en hem met rust liet op 't Jodenschool, zoodat hij daar nu zelfs een enkele maal z'n huiswerk kon maken.

Dadelijk na den eten kwam de Rebbe.

De vader begroette hem vriendelijk-familiaar, maar eerder neerbuigend dan met eerbied. De Rebbe, een oude weduwnaar, trok voor zijn velerlei diensten aan de kille maar een bitter klein jaarloon, waarvan hij niet kon rondkomen, en dat de gemeentenaren aanvulden door ‘metono's,’ vrijwillige gaven van een paar kwartjes of een gulden met Rousj-Hasjono en met Poeriem. Maar bij dien sinds jaar-en-dag bestaanden misstand van fooien-geven, boette de Rebbe dan ook z'n laatste beetje prestige-van-geestelijke in. Het stak hem wél, den ouden man, die zich gevleid voelde door den naam van Joden-dominé, welken hem de niet-Joden gaven, en die zich de collega achtte van predikant en pastoor, zonder echter in dier welstand en maatschappelijk aanzien te kunnen deelen. De ‘vrijen’ in de Kille namen een loopje met zijn vermaningen en de vrees voor de ‘metono’ die op 't spel stond, hield hem terug van al te scherpe aanmerkingen op hun achteloosheid en ritueele misdrijven.

De Rebbe zette z'n hoogen hoed af en frommelde uit den achterzak van z'n vale soepjas een zwart-fluweel kalotje te voorschijn, dat hij langzaam over z'n kalen schedel

[pagina 81]
[p. 81]

heen trok. Hij keek handenwrijvend rond over de witte tafel, waarop de aarden schoteltjes vol dadels en rozijnen en nootjes en sinaasappels stonden klaargezet. Sinds jaren - al den tijd na z'n vrouws dood en het huwelijk van zijn eenige dochter - huisde hij alleen in 't huisje bij de sjoel dat hij in vrijen woon had van de kille. Op Sjabbes werd hij meestal uitgevraagd en de Seideravonden kwamen gewoonlijk zijn schoonzoon en dochter bij hem doorbrengen. Zelf kon hij dan niet worden gemist, maar de Poeriem - dan was er den anderen dag geen sjoel - vierde hij gemeenlijk daar. Nu dit niet ging, was hij vergenoegd om de uitnoodiging, die hem een ongedacht-prettigen avond bezorgde.

Ze namen hun Megilla's en zetten zich tot de gewijde voordracht. De moeder schoof haar stoel dicht bij die des vaders, om mee te kunnen lezen in zijn rol. De mannen en de jongens lazen nu overluid, hoewel met gedempte stem, en de moeder stil-lippenprevelend, zonder geluid. Roosje probeerde te luisteren en te begrijpen, de geschiedenis was haar bekend, maar de voorlezing kon ze niet volgen, maar Esther verlangde, dat 't voorbij zou zijn en dat ze zouden gaan thee-drinken en lekkers-eten. Van een schoteltje rozijnen trok ze telkens er één slimmetjes bij 't steeltje naar zich toe en toen Roosje 't bemerkte, deed ze mee. Den vader ontging het, doch Daan, die las met ijver en aandacht, geboeid door dat verhaal van snoode list en vromen moed, van beloonde trouw en gestraft verraad, ergerde zich telkenmale om dat onverschillige kind, dat alleen dacht aan feestvieren en lekkers snoepen. Zouden zij daar nu om hun tafel zitten, als de vrome Joodsche Koningin in die oude dagen minder moedig en edel ware geweest? Dan was de toeleg van Haman zeker gelukt en waren alle Joden uitgeroeid geworden, óók de kleine kinderen en de vrouwen, in het groote rijk ‘van Indië af tot het Mooren-

[pagina 82]
[p. 82]

land, zijnde honderd en zevenentwintig landschappen!’

En hij las met vuur in een geheele overgave van zijn aandacht tot het laatste vers toe. Toen was de rol afgewonden.

Ieder omwond dan de zijne met de zijden banden en legde haar voor zich op tafel.

Moeder schonk nu thee, deelde er lekkers bij met milde handen; met Poeriem zag men niet op een kleinigheid. De Rebbe, met ernstig gezicht z'n thee roerend, beklaagde zich bij den vader over het toenemend aantal ‘vrijen’ in de gemeente, van Meijer wist-ie, dat hij geregeld-weg wel een uur vóór de Sabbath uit was, in de winkel stond en vleesch klaarmaakte voor den avond!

‘Te begrijpen is het, in Juli of Augustus, als 't om half tien nòg geen nacht is.... en met de concurrentie tegen de gojsche slagers.’

Maar Lehren kwam daartegen op.

‘Dan moeten ze zich niet voor kosjere slagers uitgeven. Als de Raaf het wist, stonden ze morgen in 't krantje. En dan zijn ze immers nog verder van huis!’

Jozef luisterde of sprak heel wijs mee met de mannen, over oproepen en ‘schnooderen’, over het slappe sjoelgaan - vorigen sjabbes was er alweer geen minjan geweest, voor een bui regen bleven ze thuis, die lui van tegenwoordig - over het beetje geld, dat de mitswo's opbrachten....

De Rebbe vertelde dan weer op zijn beurt van een buitenkansje, dat hij hebben zou de komende week; ‘lernen’ moest hij in het nieuwe huis, dat Zadoks, de goudsmid, had laten zetten. Dat gaf zeker een riks! Ja, zoo'n vet je een enkele maal, dat mocht een mensch wel hebben.

Daan luisterde niet en sprak niet mee, hij had moeders boek naar zich toe getrokken, zat er stil in te bladeren. Onder de suizende lamp, temidden van het snoepen en krieuwen zijner zusjes, het gepraat der mannen, waar-

[pagina 83]
[p. 83]

naar moeder glimlachend zonder meepraten luisterde, terwijl noodend tot toetasten, las hij verrukt van de witte, groene en hemelsblauwe behangelen, gevat aan linnen en aan purperen banden, van porfiersteen en marmer, van albast en van kostelijke steenen....

En starend in de lamp, voelde hij zich inwendig beven, overpeinsde hij hoe heerlijk het zou zijn geweest, te leven in die aloude tijden van macht en van pracht en van schittering.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken