Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De verlatene (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De verlatene
Afbeelding van De verlateneToon afbeelding van titelpagina van De verlatene

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.51 MB)

Scans (14.64 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De verlatene

(1910)–Carry van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Een roman uit het Joodsche leven


Vorige Volgende
[pagina 84]
[p. 84]

XIV

Toen de koude dagen voorbij waren, en de kans op vorst geweken, werd er voortgang gemaakt met den bouw van een groot, nieuw huis, aan het einde van de Parkstraat, waarmee in den vorigen herfst reeds aangevangen was.

Allen dag als ze uit school kwam, stond Esther daarnaar te kijken, gretig om te weten hoe van 't begin af zulk een rijk huis werd gebouwd en ingericht. Naarmate het huis meer vorm kreeg, in kamers werd afgedeeld en voltooid, hield het haar aandacht meer bezig; zoo dikwijls ze er voor stond te kijken, stelde ze zich dan voor, dat háár huis daar werd gebouwd en dat al die werklieden daar bezig waren in opdracht van haar alleen. Ook meubels dacht ze zich uit, krullige en fluweel-bekleede stoelen, rijk-gebeeldhouwde spiegelbuffetten, zooals ze die in een voornamen winkel had gezien te Amsterdam, gordijnen en kleeden van bloemig patroon, van fluweel en rijke zijden stoffen en ragdunne ondergordijnen, met bloem-en bladwerk geborduurd. In de tuinkamer zouden rieten stoeltjes komen, zooals ze die bij den burgemeester had gezien, en aan het houten dak van de verandah - die in lichte

[pagina 85]
[p. 85]

tinten met bloemranden moest worden geschilderd - zouden het heele jaar door kurken mandjes vol kleurige bloemen hangen aan koperen kettingen. Hoe rijk zou dat lijken, van den weg af gezien en hoe zouden ze haar benijden!

In den voortuin zou ze alle dagen theedrinken, zij héél alleen, met een tafel vol zilver en blinkende dingen. Een schel vóór haar op 't theeblad en dan elken keer de meid bellen - die in 't zwart zou moeten zijn met zoo een klein wit mutsje, als de meiden van alle deftige menschen droegen - en zich lekker door haar laten bedienen en zelf stilletjes zitten in een mooien leunstoel, met een zijden japon aan of een dunne witte vol strooken en kanten.

Zóó dikwijls stond ze daar, zoo intens zag ze de rijk-doms-visioenen - waarvan ze met geen woord en tegen niemand sprak - dat het gedwongen zich losmaken er van haar telkens meer pijn deed. Soms ook gebeurde het, dat de werklieden haar uitlachten als ze daar stond in den regen strak en gretig toekijkend, dat ze haar wegjoegen en ‘malle Jodin’ nariepen of ‘kale smaus’.

Toen het huis voltooid was en van het inwendige niets meer te bespeuren, verplaatste zich haar belangstelling naar de uitwendige afwerking en naar den tuinaanleg; een nieuw voorjaar was intusschen begonnen, en op den dag, dat in den nog onopgeruimden tuin een perkje week-blauwe en gele crocusjes ging botten, herinnerde ze zich plots met bitterheid het bezoek van haar nichtjes in het verleden jaar en hoe zij toen was beschaamd gemaakt door de rijke kinderen in het Park en door Loesje Bonten, die haar uit de serre had aangekeken en niet gegroet.

Loesje Bonten...., niet zij kwam er nu aan huis, maar haar broertje Daan. Hem had ze zien binnengaan in het huis met de serre, hem had ze een keer op straat zien loopen met Hein Bonten en met Loesje. Ze was toen naar ze toegegaan, ze had ze aangesproken, blij om de gele-

[pagina 86]
[p. 86]

genheid met Loesje en den grooten Hein in aanraking te komen, maar die beiden waren, na koelen groet, door-geloopen en Daantje bleef achter met haar. Wat ze moest, had haar broertje gevraagd. Ze had niet geweten, wat ze zeggen moest, waarom ze hen had aangesproken.

Ze hoefde hem niet aan te halen, had hij gezegd, omdat hij nu weleens met Hein Bonten ging, ze hoefde niet te denken dat hij haar ooit zou meenemen, als de Bontens het niet zelf vroegen; als zij geen eergevoel had, dan zou hij 't voor haar meteen hebben, en dat de Bontens haar zouden meevragen, daar was al heel weinig kans op. Ze had daarna niets meer durven vragen, hoewel brandend van begeerte om te weten, hoe het daar toeging in dat deftige huis en wat Daan er deed, en of hij ook mevrouw wel eens zag - een deftige dame, haast altijd in het zwart - en wat hij er kreeg. Ze wist nu, dat hij er soms Woensdagsmiddags speelde in den grooten bloementuin, waaruit ze vaak de witte en grijze duiven zag opvliegen.

Toen het nieuwe huis, het huis, dat ze zich het hare had gedacht, gansch en al was voltooid, de onbetreden tuin blonk van veelkleurigen bloemenpracht, de jonge heesters ijl en popperig stonden tegen de propere bruine schuttingen, en er voor alle ramen zacht-roomkleurige madras-gordijnen hingen, gewerkt met groote bloemen in teere zalmtint, die Esther zóó prachtig vond, dat haar pijnlijk plaagde de jaloerschheid omdat niet zij, maar anderen dat huis zouden betrekken, toen de werklieden waren heengegaan en ook de mannen, die den tuin hadden aangelegd, toen kwamen de nieuwe bewoners.

Op een middag uit school komend, zag ze voor het raam een dame en een kind zitten. Ze schrok, zóó prachtig als ze die vond. De dame droeg een blouse van oranje-satijn, dat door de ruiten scheen heen te vlammen, en 't kind was in lichtblauw, het lange, blonde haar aan weerszij-

[pagina 87]
[p. 87]

den met witte strikken opgenomen. Ook het haar van de dame was blond en hooggekapt.

In een duizel van verrukking liep Esther naar huis. Op 't buurtje ontmoette ze Tonia Fokker, die jarig was en meisjes had op haar erfje. Ze liep in haar Zondagsche jurk haastig naar den kruidenierswinkel, om koekjes te halen.

‘'k Ben jarig....’ riep ze Esther toe, ‘'k Heb meissies bij me, 'k ga naar Kools om koekies en om zuurtjes.’ Maar Esther keek laatdunkend op 't kind neer.

‘'t Zal wat bijzonders zijn, die meissies van jou.’

Tonia werd kwaad, begon rad en welbespraakt te kijven.

‘Omdat 'k jou niet gevraagd heb, smerige Jodin, daarom zeg je dat nou.... Je zussie heb maar wàt erg gebedeld om mee te magge doen, maar 'k wou geen smausen op 't erf. Ze is grienend naar d'r huis gegaan.’

Boos liep Esther door. Ze beproefde nog aan 't mooie huis te denken, aan de dame met de oranje-blouse en het blonde kind, maar de goede stemming was weg. Ze hoorde voortdurend het ‘Jodin’ en het ‘smaus’ van Tonia Fokker tergend in haar ooren naklinken, inwendig schold ze en toornde ze. Nou hadden ze Roosje weer weggejaagd, de krengen, de valsche beesten.... Wacht maar, als zij maar eenmaal rijk was, als zij maar in haar mooie huis woonde....

Thuis wachtten ze haar met 't eten. Moeder knorde, omdat ze weer zoo laat was, en vader grauwde, dat ze recht-door uit school thuis moest komen voortaan.

Roosje zat met behuilde oogen bij de tafel. Tonia Fokker had haar weggejaagd en daarna had vader haar geslagen, omdat ze zich had ingedrongen bij de gojsche kinderen. Jozef was nog niet aan tafel, moeder had zijn bord eten toegedekt; er waren drie veeleischende klanten in de winkel, het grommerig geluid van hun grove stemmen drong tot in de achterkamer en vader liet nu en dan z'n

[pagina 88]
[p. 88]

vork zinken, en luisterde met aandacht, of zijn tusschen-komst ook noodig was.

Ze aten wortelen, en 'n mager brokje koud vleesch, waarvan de laatste sjabbessoep was gekookt en dat daarna als altijd nog drie dagen mee moest.

Buiten regende het, triestig ruischte het neer in de sloot. Esther at met zwijgenden tegenzin. Als ze rijk was, zou ze nooit meer wortelen en koud gekookt vleesch eten, nooit meer in een kleine, bedompte kamer, aan een armelijk gedekte tafel zitten. Ze at vlug af, om weg te komen, weer naar het mooie huis toe. Voor vader mocht ze niet van tafel, eer iedereen klaar was, maar vader was naar den winkel gegaan, om Jozef af te lossen, die nu aan tafel zat en haastig z'n bord leeg at. Moeder knikte hem eens toe.

‘Smaakt het?’

‘Lekker,’ zei de jongen, tevreden. Hij was best in z'n schik met het leven van tegenwoordig. Den heelen dag overhuis, scharrelen in de kleine, knusse winkel, prijsjes knutselen, eens een stil ochtendje verdoen aan 't veranderen van de etalage. Met de klanten kon hij best worden, vader was tevreden, ze hadden veel meer loop, sinds hij achter den toonbank stond. Er waren dagen, marktdagen, dat het belletje niet stil stond. Een best zaakje werd het hunne. Iedermaal als ze naar Amsterdam waren geweest, stalden ze nieuwigheden uit, dingen, die ze daar voor een prik op de Nieuwmart hadden ingekocht en met een flink winstje van de hand deden. Vader prees hem herhaaldelijk en liet hem in veel dingen de vrije hand. Hij-zelf had nooit heel veel ambitie gehad voor de zaak, had alleen ingekocht wat ze hem aansmeerden in de magazijnen, altijd het zelfde en niet anders dan wat iedereen verkocht. Jozef zorgde, dat er steeds iets nieuws in de etalage stond, iets dat de aandacht trok; op zijn aandringen hadden ze een paar wassen poppen aange-

[pagina 89]
[p. 89]

kocht, waren in goedkoope kinder-confectie gaan han delen.

Het ging best, en Jozef steeg in vaders aanzien en in dat van de zusjes, nu hij geld inbracht.

Maar hij bleef de bescheiden jongen, met alles tevreden, altijd in zijn humeur, altijd klaar om z'n moeder te helpen in 't huishouden, als de winkel hem vrijliet - Esther was onhandig en onwillig. Met z'n vader ging Jozef trouw naar Sjoel, waar hij, sinds z'n Barmitswo, voor ‘minjan’ telde. Hij droeg nu steeds een lange broek, en vest en boord als een man. Op Sjabbes had hij een rond zwart hoedje op en leek dan veel ouder dan z'n leeftijd; ook de groote-mannen-manieren, en uitdrukkingen, die hij zich aanwende in den omgang met de winkel-klanten, deden hem haast een volwassene schijnen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken