Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De verlatene (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De verlatene
Afbeelding van De verlateneToon afbeelding van titelpagina van De verlatene

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.51 MB)

Scans (14.64 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De verlatene

(1910)–Carry van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Een roman uit het Joodsche leven


Vorige Volgende
[pagina 371]
[p. 371]

LV

Roosje dacht wel aan vader - een weggedrongen angstgedachte, die toch niet heelemaal verdwijnt, en blijft, als een duistere schim achter licht en vreugdevol leven, als de vale achtergrond van een kleurig tooneel - maar de herinnering aan den Seider-avond kwam geen oogenblik in haar op. Ze was dien volslagen vergeten, omdat de voorbereidingen, de bezigheid ervoor geen enkel moment haar werkelijke aandacht hadden gehad. Plichtmatig had ze den vorigen avond de waren uit Amsterdam ontpakt, plichtmatig erbij gestaan, toen vader vanmorgen het brood verbrandde, plichtmatig zijn opdracht en vermaning aangehoord en uitgevoerd.

Vroeger waren dat, de dagen voor den Pésach, de heerlijkste van het jaar geweest, - was er in iedere ceremonie, in het volbrengen van ieder voorschrift gewijde vreugde en heerlijke verheffing, - en verleden jaar had ze geschreid, geschreid, terwijl ze haar plichten deed, omdat de vreugde en de heerlijkheid verloren waren. Nu was er geen vreugde meer en ook geen verdriet, nu restte alleen een koele onbewogenheid, de kleurlooze onverschilligheid, vond ze al het heilige en eerwaarde van

[pagina 372]
[p. 372]

vroeger een leege bereddering, geen ergernis en geen opstandigheid waard. Het verheugde haar niet, het stond haar ook niet tegen; het betrof haar eenvoudig niet langer. Er was niets buiten haar liefde, en geen gedachte kon in haar leven, die niet hèm betrof.

En toen ze, na het conflict met Debora, de deur achter zich toetrok dat het dreunde, toen dacht ze aan den Seider-avond niet meer. En geen schijn van herinnering rees er in haar op, den geheelen dag en avond.

Ze bleef bij Rudi, ze liet zich door hem koesteren als een kindje.

Bij kaarsenlicht, aan een tafel met bloemen gesierd, aten ze tezamen en Rudi liet haar champagne drinken. Zij had zich, zonder goed te weten waarom, geschaamd voor de huisbewaarster, en onder den koelen, scherpen blik, die ze voortdurend voelde op zich gericht, terwijl de oude juffrouw langzaam en zorgvuldig tafeldekte, had ze gebloosd en de oogen neergeslagen.

Ook Rudi was bleek geworden, ze had z'n oogen zien verduisteren en dat hij op zijn lip beet. En toen de juffrouw even weg was, had hij vlug gevraagd, bij haar, haar ge zicht bij den kin naar zich opheffend: ‘Zullen we 't haar zeggen?’

Toen was net de juffrouw weer binnengetreden en, na even aarzelen, voor haar stroeven, gesloten blik, had Rudi 't gezegd, héél opgewekt, luchtig, 'n tikje opgeschroefd.

‘Juffrouw, u kunt me feliciteeren,.... als u er plezier in hebt. Ik ben.... we zijn - hij trok Roosje bij zich, haar hoofd tegen z'n schouder - we zijn verloofd.. we gaan samen trouwen.’

Even was er toen een moment van moeilijke stilte geweest, omdat de juffrouw niets zei, Rudi aankeek, en toen voor zich uit, met genepen lippen en stroeven blik.

En Roosje had haar oogen nat voelen worden, haar wangen rillende-bleek en ze had vlug het hoofd gebukt, in-

[pagina 373]
[p. 373]

eens zich schamend, gauw los en een eind weg van Rudi.

Toen had ze de juffrouw hooren zeggen, als na aarzeling, met wat droge stem, tòch wèlgemeend:

‘Nou, dan feliciteer ik meneer,’ en een hand aan Rudi, en toen ‘En de juffrouw feliciteer ik óók.’ Toen had ze haar ook de hand gegeven en haar vriendelijk toegeknikt.

Rudi was van dat oogenblik af uitgelaten-vroolijk geweest, als iemand, die eigenlijk nu pas zijn besluit heeft genomen en verheugd is, dat hij het heeft gedurfd.

Hij sprak aanhoudend over wat hem nu 't naast te doen stond, en dat hij zoo gauw mogelijk zijn moeder zou schrijven.

‘Jij moet dan met je vader spreken.’

Ze waren nu van tafel opgestaan, zaten te zamen op den lagen bank in den hoek.

‘Ja...., er zal toch met je vader over gesproken dienen te worden? Durf je dan niet, zal ik het voor je doen, m'n kleintje?’

Bleek, bevend zat Roosje naast hem. Het geluk bedrukte haar, de angst voor wat noodwendig komen moest, hield haar martelend beet. En Rudi kuste haar, kuste haar voortdurend, tot het dwerrelde in haar hoofd en haar oogen gloeiden.

‘Ja, Rudi, jij moet maar met vader spreken.’

‘Wanneer?.... morgen, zou morgen goed zijn?’

‘Ja, morgen. Maar o, Rudi, laat me dan nu naar huis gaan.’ Ze sprong op, stond even voor hem, sloeg de armen om hem heen. ‘Het is heerlijk bij jou, het is verrukkelijk hier bij jou, maar laat me nu gaan. Het wordt te laat, en ik moet.... ik wil.... nu maar meteen met vader spreken....’ Bevend zweeg ze. Sprakeloos hield Rudi haar handen in de zijne, keek naar haar op. Dan:

‘Wat zal je vader zeggen?’

‘O.... ik weet niet.... ik weet niet.... misschien slaat vader mij.... of jaagt mij uit het huis....’

[pagina 374]
[p. 374]

‘Als je vader je uit huis jaagt, kom je dan bij mij terug.. kom je dan hier bij mij, m'n kleintje?’ Hij vroeg het glimlachend, maar z'n lippen beefden, z'n gezicht verbleekte en z'n handen klemden vaster de hare.

Gedwee liet ze zich weer naast hem neertrekken op de bank.

‘Zie je.... je zou 't zoo goed hebben bij mij.... zoo heerlijk, als je 't je heele leven nog niet hebt gehad. Ik zou je verwennen.... koesteren zou 'k je als een kindje.. je zou in m'n armen mogen slapen.... en ik zou je niets vragen, dan je te mogen streelen en je te mogen kussen.. Ga niet naar huis.... doe het niet.... nee, ik wil het niet.... blijf bij mij, m'n kleintje.... en morgen zullen we samen gaan. Ik wil niet, dat iemand boos tegen je zal zijn en je krenken.... niemand zal het, ook je vader niet......

En morgen dan ben ik bij je.... en dan.... dan ben je al m'n vrouwtje.... dan heb ik recht op je.... dan hoor je van mij.... dan neem ik je mee.... en ik breng je naar m'n moeder.... en ik zeg haar alles.... Daar blijf je dan, tot we trouwen.... o, al héél gauw.... zoo gauw mogelijk.’ Zacht trok hij haar tegen zich aan, z'n stem was nog gedempter, z'n lippen sidderden....

‘Doe het.... doe het, m'n kleintje.... doe het om mij....’

Z'n lippen raakten haar mond, even.

In Roosje was nu geen strijd en geen twijfel meer. Ze vond, hoe ze zocht, niet de minste reden tot weerstreven. Diep in haar brandde de schaamte, omdat ze geen wil tot verzet voelde, omdat het haar zoo natuurlijk leek, dat ze bij Rudi zou blijven en slapen in zijn armen, en ze wanhoopte aan zichzelf, wilde zichzelf slecht en onzedelijk vinden, zich vastklampen aan die woorden die ze kende, maar ze voelde, dat ze hun zin kwijt waren en dat ze er niet den minsten steun meer aan had.

[pagina 375]
[p. 375]

En dan dacht ze aan vader, aan zijn kommer, aan zijn eenzaamheid en dat ze hem niet onder de oogen zou durven komen, morgen, met Rudi.... O, ze wist, dat ze het nooit zou durven.

Maar te blijven.... te blijven bij Rudi.... het was niet om ooit te durven bekennen.... maar voor Rudi-alleen zou het niet zijn.... als ze bleef....

Ze zaten sprakeloos, de handen ineen, sidderend geleund tegen elkaar aan....

Toen werd er op de deur geklopt....

‘Vader’ schokte het in Roosje. Ze had, in het korte moment tusschen den bevreemdenden, gewild-bescheiden klop, en Rudi's schorre ‘ja’ het gevoel of ze gewurgd werd. Het was de juffrouw met Debora's brief.

‘Voor U, meneer.’

Rudi, met een ruk, scheurde open en las de weinige woorden. Even kroop wantrouwen in hem op; had 't kind nu al gepraat? En wie was Debora? werd er komedie met 'm gespeeld?

Hij reikte Roosje het ingesloten couvert,

‘'k Begrijp er niets van.... 't schijnt voor jou te zijn..’

En Roosje las, liet 't papier op den grond vallen en barstte in tranen uit. ‘Denk aan Seider-avond.’ En zij had niet aan Seider-avond gedacht. Zij had vader op dezen avond heel alleen gelaten....

‘Rudi.... Rudi.... ik moet naar huis.’

Haar stem versmoorde in toomeloos snikken.

‘Niet zóó. Eerst vertellen, alles eerst vertellen.’

Het was gauw verteld. Rudi had nooit gehoord wat Seider-avond was. En even, temidden van haar angst en verdriet, voelde Roosje verbazing. Nooit had ze kunnen denken, dat ze een man zou liefhebben, die den Seider zelfs niet kende van naam en hooren-zeggen. En nu.... nu.... wat raakte haar dat.... wat beteekende dat alles nog langer voor haar?

[pagina 376]
[p. 376]

Er was geen Seider meer, er was geen Geloof meer. Levenloos lag het neer naast de levende liefde.

Alleen vader.... arme, oude, goede vader. Lieve vader van lang-geleden,.... dien had ze op zijn heiligsten avond alleen gelaten, zij, het eenig gebleven kind van hem.

‘Rudi.... Rudi, ik moet gaan, ik moet weg.’

‘Ik ga met je.... nu, dadelijk. We zullen samen met je vader praten.’

In den killen regenavond gingen ze zwijgend, snel, innig-gearmd, naar het oude huisje op het buurtje toe.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken