Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De verlatene (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De verlatene
Afbeelding van De verlateneToon afbeelding van titelpagina van De verlatene

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.51 MB)

Scans (14.64 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De verlatene

(1910)–Carry van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Een roman uit het Joodsche leven


Vorige
[pagina 377]
[p. 377]

LVI

Zwaar was het den ouden man gevallen, het klaarzetten van de Seider-dingen, het gereedmaken van de tafel naar regel en voorschrift. Kreunend, moeilijk zich voortbewegend was hij gegaan van muurkast naar tafel en zijne dorre, bevende vingers hadden eerst het witte servet in drie plooien gevouwen en er daarna de drie brosse matses tusschen-geschoven, die de drie standen van het Oude Volk symboliseeren: de Priester bovenaan, op hem volgend de Levietische tempeldienaar en daar dan weer onder de gemeene man. Zóó stond het gansche Volk als sterke stut onder den ronden schotel, die in symbolische zaken het verhaal van Uittocht en Verlossing droeg, de onvergankelijke hoop voor den Joodschen banneling, en de zoete vertroosting voor den bedrukte. Het was bitter en zoet, overvloed en ontbering, verleden en toekomst, ballingschap en bevrijding, op één schotel bijeen.

De oude man, die jaren lang het feest der bannelingen had gevierd, het feest, dat van alle feesten rijkst is aan wijding en diepst aan zin, hij dacht er niet aan, terwijl hij met z'n onhandige vingers het blad ordende, dat wankelig stond boven de drie stuttende paaschbrooden. Hij

[pagina 378]
[p. 378]

dacht nergens aan. Z'n hoofd was volslagen leeg, z'n handen verrichtten denkeloos hun van jaren-lang gewende plicht. Hij dacht al niet meer aan Roosje.

Roosje was weg. Het scheen wel, hij was er al in gelaten, het wende alreeds...., de anderen ook waren immers heengegaan en niet teruggekeerd, waarom zou zij dan zijn gebleven? Het bewustzijn, dat ze nu weg was, en niet weer keeren zou, zonk smarteloos in hem neer, hij was te moe en te oud om smart te gevoelen, te verslagen en te murw om te toornen, hij kon alleen nog den Seider klaarzetten en zichzelf verhalen van den Uittocht uit het oude, vergeelde prenteboekje, dat zijn vader had toebehoord.

In de stille, verlaten kamer - en het éénige gerucht kwam van wind-en-regen buiten - onder de vredige lamp, zette hij zich bij de tafel.

En in eenzaamheid maakte hij zich op ter viering van het uitnemendste Joodsche familie feest. De beladen schotel - waarop radijs groen-rood-wit kleurde en lichter de latuw en knoestig lag de lange, grauwe bitterwortel en daarnaast weer het beentje, met het asch-besmeurde ei - de schotel, die het gansche gezin opheft, toonend elkaar bitter en zoet, vreugde en leed, weelde en ontbering, de schotel, die in vroeger jaren door zes handen was geheven, hoog boven het voetstuk uit, die schotel raakte nu zijn eenzame, bevende hand, tot opheffen machteloos en tegen zichzelf sprak hij de woorden, voor een gezin bestemd.

‘Zie, dit is het ongezuurde brood!’ En hij dronk z'n wijn, leunende op den linkerarm, naar voorschrift. En begon het verhaal.

‘Wij waren knechten in Egypte,.... maar de Eeuwige, onze God, heeft ons verlost,’ het lange, vrome verhaal, vol wijze woorden van oude Rabbijnen, vol edele dankbaarheid en vromen ootmoed....

[pagina 379]
[p. 379]

Machteloos lag de hand op tafel, moe boog zich het hoofd naar de hijgende borst, beven deden de lippen in het vergroefd, smart-vertrokken gezicht.

De mond zweeg.... het uur was gekomen.... Hij wist, dat het uur gekomen was en dat hij eenzaam sterven zou.

En langzaam, langzaam zonk het hoofd op de witte tafel, de baard, de kin, de mond.... loom, machteloos zonk het neer......

Hij voelde de benauwde pijn, die zijn hart doorkrampte, het kille zweet, dat uit zijn huid te voorschijn brak, hij voelde z'n vingers verstijven, z'n armen verstarren....

En nog éénmaal gingen z'n lippen vaneen in een uiterste poging tot spreken, tot uitstamelen der suprême woorden van het doods-gebed, dat hij, de verlatene voor zichzelf wilde zeggen......

‘In Uwe handen.... O, Heer......’

Het hoofd, langzaam, kantelde opzij en bleef liggen, met de lange grijze baard stroomend over het witte tafelkleed, de scherpe neus, fel-wit uit donkere schaduw-groeven, omhoog in het licht van de lamp.

Rudi en Roosje ontwaarden hem zóó, bij hun binnentreden.

 

Einde.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken