Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Als ge niet.... dan! (1917)

Informatie terzijde

Titelpagina van Als ge niet.... dan!
Afbeelding van Als ge niet.... dan!Toon afbeelding van titelpagina van Als ge niet.... dan!

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.17 MB)

Scans (13.07 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Als ge niet.... dan!

(1917)–Kees van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

Eerste boek

[pagina 7]
[p. 7]

Hoofdstuk I

Wanneer de Man besef zou hebben gehad van hetgeen onder zijn oogen gebeurde, hij zou het wezen, uit de struiken dicht vóór hem ongewacht opgedoken en nu vol-zichtbaar in de open ruimte tusschen hun beider hinderlaag, ongeveer zóó hebben kunnen beschrijven:

Vooraan de kop, geëmballeerd in verwilderd zwart haar, waar temidden de twee oogdonkerten de schichtige schittering hadden van steenkool. Er waren geen armen. Op hun plaats hingen flarden van een muisgrijs uniform over de holle schouders. Op de stuntelig strompelende beenen was de romp van een angst-barende onbeholpenheid, zonder armen om de rechte houding te verklaren, zonder handen om toe te grijpen.

Het vreemde wezen, nauwelijks bevrijd van de takken, die hun bruinend gebladerte ritselend achter hem weder dicht trokken, dook in het opene opnieuw naar den grond. Zóó kon nog nimmer een mensch gevallen zijn. Als een zwijn snuffelde 't over den bodem naar voedsel, maar de logische bezigheid missend van hongerig-gravende voorpooten, scheerde 't met den gulzig-rondbijtenden mond, oneigenlijk - een worm die zijn weg zoekt - over de mulle aarde van het bosch.

Er groeiden daar, in de vochtige delta der verwortelingen van een ouden beukenknoest, zwermpjes paddestoelen bij elkaar. Naar deze bleef de armlooze vratig happen, tot ze de een voor den ander schielijk verdwenen waren en alleen de korte

[pagina 8]
[p. 8]

melkwitte stompjes over stonden op den bruinen grond.

Knorrend als een dier, had de menschelijke gestalte zich nogeens opgericht en was, gespannen zoekende tusschen de stammen, het bosch verder in gedrongen.

Maar de ander, die gade sloeg, zou van al 't gebeurde niets verstaanbaars hebben kunnen vertellen. Nog wezenloos lag hij daar voorover op zijn handen, vergeten wat hij er deed. Op zijn rechterslaap plekte het brandgat van den kogel, die hem 't geheugen had weggeschoten.

Gezien had hij alles. Hij zag het bosch overal om hem heen, de weg-herfstende struiken, de rulle bruine grond, en de wit-uitgezaaide, nu melk-bloedende stompjes van het kolonietje paddestoelen. Den man had hij ook gezien, ineens uit de struiken in het opene gestort. Om zijn mond stond nog de trek van een vergeten schrik.

Nu hoorde hij 't zich verwijderend geschilfer der laarzen-voeten door de bladerdorte, en zijn oogen volgden het vreemde wezen dat, tevreden grommend om den voedseloogst, verder speurde tusschen de stammen van het bosch,

Alles was in den toeschouwer als een jong-geboren ervaring, die geen naam had en geen plaats, nergens verwortelde met een ervaring in het verleden. In zijn hoofd waasde even om: dat dit wezen overeenkomst had met hemzelf: het ging rechtop, het bewoog zich, voedde zich, - maar als een kind nam hij thans eerst waar, wijl de ander ze niet bleek te bezitten: de armen en handen bij hemzelf.

[pagina 9]
[p. 9]

En die bleef hij nu betasten met een gewaarwording als ging 't hem niet aan, en was het eigenlijk buiten hem.

Lang bleef hij zoo. Dan begon de nieuwe ondervinding hem te verontrusten. Hij vergeleek zich zelf, zijn geheele lichaam, met dat van dien andere. De bewustwording dat hij den vreemde had zien eten, gaf hem een sensatie van honger. Ineens brandde dat gevoel fel in zijn maag, hij werd er onwel van en doodsflauw.

De oogen geloken, ging hij zitten in het gras. Onder de ruime bladerspreiding der plechtig-onbewogen beuken, leek hij daar neergezet om de rust en de grootschheid van het bosch beteekenis te geven. Zoo was hij geruimen tijd het midden der ongeziene schilderij, eer hij met langzame bewegingen, afwezig, ertoe overging, zijn ransel van den rug te gespen.

Eerst legde hij het zware pak naast zich neder, van den last opgelucht. En hij dacht aan niets anders meer. Dan kwam er leven in zijn oogen; met geconcentreerde aandacht, als deed hij iets moeilij[ks, b]egon hij den zak open te maken, al zijn gerei spreidend om zich heen: de laarzen, den borstel, het kammetje, een mes, een vuurslag. Één voor één bracht hij ze voor zijn tastende herinnering, - tot hij eindelijk verwezen naar een stuk dor bruinbrood zat te staren in zijn handen.

Maar hij speurde geen dadelijk verband tusschen dit voedsel en zijn honger. Het brood legde hij in het gras naast al het andere. Hij keek er niet naar om. Tot een kleine zwarte mier, zich met

[pagina 10]
[p. 10]

klauterende pootjes over de glanzende broodkorst naar boven werkend, weder zijn aandacht spande. Met een schielijken vingerknip wipte hij het beest van het brood en begon ineens gretig te eten.

De Man, jong en blond, een knappe jonge man, zijn baard zag verzorgd en zijn kleeding onbesmet, droeg het uniform van een vrijwilliger bij den legerdienst: een sportpet van Engelsch grijsgroen tweed met gouden knoopen en eenig versiersel, een breedrandige grijze hoed, als distinctief een gele pompom erop, een bandelier met patronen om het lijf, een korte sabel, bruine schoenen, in puttees gewikkeld met de kuit en de knieën. Misschien ging hij tegen de dertig jaar. De plooi van zijn gelaat scheen die van een zacht en goed mensch, weekblond en met stille grijze oogen; er was om den zwakken mond de melancholische trek van wie naar liefde verlangend zijn.

Zonder bezinning at hij zijn brood; hij hield er halverwege mede op, alsof hij toen niet meer goed wist wat hij moest. Een roze zonne-avond, vloeiend door het beukengebladert', goot heel de verdure van het bosch onder een roodkopergloed, en was dan plotseling verdwenen. Over het hoofd van den man kwam een witte nevelbol gevaren, toen nogeens een.

Eindelijk lag hij, elkemaal omspoeld van witte dampen, die hem inpakten en weder zichtbaar lieten, slapende naast de vergeten uitstalling van zijn ranselgoed.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken