Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geschiedenis van het huis. Een verhaal van vele avonturen (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geschiedenis van het huis. Een verhaal van vele avonturen
Afbeelding van De geschiedenis van het huis. Een verhaal van vele avonturenToon afbeelding van titelpagina van De geschiedenis van het huis. Een verhaal van vele avonturen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.70 MB)

Scans (5.35 MB)

ebook (2.85 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geschiedenis van het huis. Een verhaal van vele avonturen

(1929)–Kees van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 13]
[p. 13]

IV.
De architect.

- Wij moeten een architect hebben! sprak de Bouwheer met gewicht.

De Koning, de Medicijnmeester en de Architect zijn drie uit vrees geboren potentaten. Zij handhaven zich bij 't vorderen der tijden.

De Koning bewijst zijn bestaansrecht uit het feit zelf van zijn bestaan, ‘Sum, ergo sum.’

De Medicijnmeester, Priester of Toovenaar uit het wààr doen schijnen van onbestaanbare bestaanden. ‘Men kan nooit weten’ zei Bernard Shaw.

De Architect is een Bamberg en goochelt. Hij spreekt in gebaren, die het meest van vliegen-vangen hebben.

Zijn werk en verantwoording is een samengoochelen van twee niet-bestaanden, waartusschen hij een bestaande giet. De niet-bestaanden zijn een ruimte en een ruimte, een bolte en een holte, beide denkbeeldig. Hokus pokus pas! - hout, kalk en steenen: de ruimte is van de Ruimte afgescheiden.

[pagina 14]
[p. 14]

Die ruimte heet: Huis.

Sommige woestijnstammen bouwen een Meppelsche kluit van klei. Daar snijden ze de gaten in, die zij noodig hebben om te wonen.

Desgelijks doen Eskimo's en Groenlanders. Zij maken tumuli van sneeuw, daar kruipen ze in, net zoo lang ademend tot ze woonspatie hebben.

‘Bouwkunst’ daarentegen, omvat de kluit en het gat tegelijk. Zij heeft beide geëlimineerd, teruggebracht tot hun begrenzing. Een dunne wand, de hoed van Bamberg.

- Landhuis! sprak de architect.

- Met uw verlof, merkte de Bouwheer op. Een landhuis? Mijn landhuis! Het landhuis niet van iedereen, het landhuis van mij, mijn vrouw, ingericht naar de bijzondere behoeften van ons gezin.

Zooals de schilder met zijn duimen spreekt, zoo de architect met zijn vangende, kneedende handen.

- Wâ-blief? vroeg de Bouwheer, eenigszins van streek. En Josephine, zijn gade, die erbij zat, sprak:

- Mijnheer, ik heb nog zulke mooie gordijnen van mijn tante. Wilt u er vooral voor zorgen, dat ze pasblijven voor de ramen?

De Architect ging over tot een verhandeling over Ruimte-kunst. Hij was op ‘Wendingen’ geabonneerd. Ook deed hij aan wijsbegeerte en theosophie. Over het Landhuis bleef hij met hoofdletters spreken als over een abstractie.

- Het Landhuis....

[pagina 15]
[p. 15]

- Maakt u maar eens een vóórontwerp, verzocht de gemelijk geworden Bouwheer.

- En denk vooral aan mijn gordijnen! vond mevrouw Josephine.

- U zult mij de opdracht schriftelijk bevestigen! viel de Architect in, met een plotselingen zin voor werkelijkheid. Ziehier de honorarium-tabel.

Als de spijskaart van een te duren restaurant, betuurde de Bouwheer het ingewikkeld paperas.

- 't Is goed! zeide hij eindelijk, alsof hij ossenhaas à la jardinière bestelde.

 

Van koning Nabuchodonosor wordt bericht, dat hij te Babylon, zijn hoofdstad, een paleis wou bouwen.

Hij deed zijn lijfarchitect ontbieden, sprekende:

- Bouw mij een paleis naar mijn aanzien en genoegen!

Nu hebben architecten altoos iets ‘archi’ over zich. Daarin gelijken zij op aartsbisschoppen en aartshertogen, op alles wat ‘aarts’ is of zich zoo noemt. Vondel sprak pleonastisch van den ‘aartsbouwheer’ (dit woord verdraagt geen logische ontleding) ‘uit den stam van Kampen’. Dichters slaan licht tot overdrijving over, men kent dat andere, van Schiller, zoo ik wel ben ingelicht:

 
Drum soll der Dichter mit dem König geh'n,
 
Sie beide wohnen auf der Menschheit Höhn.

Hetzelfde kan men van den architect beweren, wes-

[pagina 16]
[p. 16]

wege niemand zich behoeft te verwonderen, dat Nabuchodonosors lijfbouwmeester na eenige dagen met een ontwerp voor zijnen Heer verscheen, waarover zich geen koekbakker op zijn zilveren bruiloft zou hebben te schamen.

De koning van Chaldea was geen man van veel woorden.

- Goed! sprak hij. Bouw!

Doch daar kwam een klein mannetje van achter den troon gedoken. Hij plaatste zich voor den monarch in die eerbiedig vrijmoedige houding, welke eigen is aan de vertrouwelingen der machtigen. Hij maakte zijn buiging en begon:

- Allergrootmachtigste Heer en Heerscher over alle levens!

De koning keek hem aan. Een onweersbui ging door zijn oogen.

- Zoo, weer geen centen! brulde hij. En zijn gespierde vingertoppen doende tegen elkander knallen, gaf hij het teeken, dat elkeen maar al te goed verstond.

Om duidelijk te zijn: daar was de beul met zijn scherp zwaard en de kleine schatbewaarder werd nog een kopje kleiner.

Met zulke argumenten echter bouwt men geen paleizen.

Gedurende drie dagen en drie nachten waagde geen hoveling het den koning te benaderen. Ook de architect hield zich verkropen, den tijd zich kortend met het kneden van klei en het scherpen van potlooden.

[pagina 17]
[p. 17]

Eindelijk werd hij bij den koning voorgeroepen.

- Bouw mij een ander paleis!

Achter den troon zat weer een mannetje, de nieuwe schatmeester. Hij had de oogen opgetrokken en legde een veelbeteekenenden vinger op den mond.

De architect begreep. Na zeven dagen verscheen hij met zijn ontwerp, voldoend aan alle eischen der moderne school: eenvoudig, norsch en droog.

Toen trok het mannetje achter den troon een zorgelijk gezicht. Hij waagde niet te voorschijn te komen, want op zijn kussen naast den koninklijken zetel - immers: gladius legis custos, ofwel: wie niet hooren wil moet maar voelen - sleep de scherprechter ongezellig aan zijn zwaard.

De monarch ontstak in gerechten toorn.

- Wat! riep hij brieschend uit. Die klei-klomp moet een paleis verbeelden? Die blokkendoos voor den postgirodienst.... die....

Verder kwam hij niet, want koningen waren kortaangebonden in die dagen. Trouwens, de beul had hem best begrepen. Eer de minuut om was, zag de bouwmeester er even ontdaan van alles uit als zijn ontwerp.

En weder werd het stil in Nabuchodonosors hof. Men fluisterde dat de koning zich bedronk aan Samos' zoeten wijn. De nieuwe lijfarchitect zat sidderend in zijn toren.

Dat duurde zoo twee weken. Tot op een ochtend de monarch zich zette op zijn gouden troon, en aan

[pagina 18]
[p. 18]

zijn rechterhand was de beul met het goede zwaard, en achter zijn zetel kroop de schatbewaarder.

- De bouwmeester nog niet hier? schreeuwde hij, die machtiger was dan alle satrapen van het Oosten.

Van vier vergulde slaven was de architect vergezeld, zij droegen op hunne schouders het model van een paleis, pronkender, heerlijker dan ooit oogen aanschouwden.

- Dat overtreft Jeruzalem! bewonderde de koning. Bouw!

Van achter den troon sprong de schatmeester te voorschijn. Sluwer dan zijn voorganger, wiens hoofd nog grijnsde op den paal buiten den hof, naast dat van den onwijzen architect, sprak hij:

- Allergrootmachtigste Sire, Heer van het gansche wereldplat! Dit ontwerp is onuitputtelijk in schoonheid en in rijkdom. Doch onuitputtelijker zijn de goudkelders van Uw Majesteit.

Zulke taal behaagt een waarheidlievend vorst.

- Gaat heen! sprak hij tot den architect en den schatbewaarder. Ik schenk u het leven - bouwt mij echter binnen 't jaar dit huis.

De beul had een slechten dag.

Doch de architect en de schatmeester zaten vele etmalen gebogen over het plan, zij wogen de steenen en maten de kelders, zij deden het cederhout door gips vervangen, het porphyr door tuf, zij zuinigden op cement, op kalk, op lood.

Zij namen schijn voor wezen.

[pagina 19]
[p. 19]

Dit is niet de ware historie van het Huis. Dit is de historie zooals zij had kunnen worden. Want wie voor een stuivertje geboren is, komt tot geen dubbeltje en wie een hut kan bouwen, moet niet beginnen aan een slot.

De architect, die aartsbouwheer had willen zijn, sloop als een haan zonder lellen rond.

Hij voegde zich echter in zijn lot.

Beter de kam verloren dan den kop.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken