Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koning Adam (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koning Adam
Afbeelding van Koning AdamToon afbeelding van titelpagina van Koning Adam

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (7.63 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koning Adam

(1921)–Kees van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 46]
[p. 46]

XII

Eva, in haar prospereerende huishouden, vond de vervulling van al haar bestaan. Het broed gaf voortdurend te doen; er waren ziektetjes te beteren en twistjes te stillen, en wanneer Lia haar frissche reinigingsbeurt had genoten in de rivier, dreinde Lamech alweer om de borst.

Kaïn werd al een helpertje om op te rekenen.

Hij was een vurig kind, dat geen banden veelde. Wanneer men zorgde hem niets te vragen, deed hij alles vriendelijk eigener lust.

Maar vaders bevel bracht hem in oproer. Met vlammende oogen en geknelde vuisten stond hij voor den dreigenden meester, gereed hem aan te vliegen bij een woord. Dan sprong moeder tusschenbei en ving den slag.

‘Je bederft hem met je poeteloerigheid,’ verweet Adam. ‘Hij wordt bij den dag onhandelbaarder.’

Eva zweeg. Straks bracht Kaïn bloemen voor haar mee en zeldzame, nimmer geproefde vruchten. Dan sprak ze zacht en overredend met hem, tot de tranen zijn oogen vulden en zijn hoofd troost zocht aan haar borst voor een onzegbaar leed.

De dagen met hun eenderen gang verveelden Adam. Sinds hij dingen wist van verre landen en gedachten, vond hij zijn rust niet terug. Alles thuis scheen hem onaanzienlijk, de lastige kinderen prikkelden hem met hun eigengereide zelfzucht. Eva was, vond hij, log en zwaar geworden; met ieder jong werd zij onappetijtelijker.

En toen Lia, die een ijdeltuitje was, zich mooi maakte met een bloem in de donkere haren, had

[pagina 47]
[p. 47]

hij gedachten die hem verschrikten, zoodat hij heil ging zoeken in het bosch.

Daar doorleefde hij een pijnigenden twijfel, waaroms die geen antwoord vonden.

De zindering in zijn bloed bedaarde niet.

Toen dacht hij aan zijn tocht langs de beek, aan de verre vreemde landen die daar waren, de bergen en de dampende blauw-lokkende vallei.

Zou er in heel die wereld niet meer dan één Eva zijn?

Hij stond stil om te peinzen.

Wondelijk! hoe was deze gedachte niet eer in zijn brein gekomen?

Wie had, toen hij de eerste maal uitging naar de beek, waar hij zijn afschijn zag en herkende als zijn wedergade, gelijk de bokken hun geiten, de herten hun hinden vonden, - wie had hem geleid en toegefluisterd: ga heen en vind uw weerspiegeling in de vrouw; gelijk gij één Adam zijt, alzoo zult gij één Eva vinden om tot uw vreugd te dienen al uw leven?

Hoe was dit wonder van een durend geluk, een glans zonder ontluistering, een gloed zonder verluwing?

De vrucht, die men at, nam af en verdween.

Waarom zou hem verboden zijn te zoeken naar een nieuwe, even begeerlijk, lokkender wellicht nog dan de eerste hem was verschenen.

Haastig rekte hij zich door het hout, behoedzaam glurend in de geheime kamers van het bosch.

Was daar iets?

Plechtig rezen de stammen, niets roerde.

Ja toch - bewoog daar niet wat?

Een glans gleed voorbij.... de zonneblankheid eener bruid?

De rammen zochten niet lang vergeefs naar een ooi, noch de hanen naar een hoen, noch de doffer naar een zoete duive.

[pagina 48]
[p. 48]

Wanneer hij zich zette op een tronk, wachtende, hij, Adam, de Man, - kwam daar niet straks een maghed voorbij...... een lachende rei, waaruit hij verrukt zijn gade kon kiezen?

Het hoofd van verbeeldingen gezwollen, beluisterde hij alle belovende geluiden der avondstilte. Het glippende licht werd hem tot gedaanten, oogen, begeerende, zagen hem aan.

Een gade, bloedjong, zou voor hem verrijzen, vragende om harer wenschen vervulling!

Het werd avond zonder inlossing der belofte. Om de zilvergeringde berken gleden de gestaltèn van het maanlicht. Hijgende achtervolgde hij ze, beguicheld van zijn heftig verlangen. De vogels schrikten van hem op, angstig schreeuwden de apen in de loovering.

Toen - dat was geen bedrog! - de heesters bewogen...... de maan, achter wolken, kon hem ditmaal geen spel hebben voorgeguicheld......

Listig, het hamerend hart bedwingend, sloop Adam nader, van stam tot stam.

Zijn sprong.......

En in zijn gretig grijpende armen hield hij de alweder zwangere Eva, die was gaan zien, waar bleef haar sukkel van een man.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken