Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koning Adam (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koning Adam
Afbeelding van Koning AdamToon afbeelding van titelpagina van Koning Adam

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (7.63 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koning Adam

(1921)–Kees van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 107]
[p. 107]

XXXI

Adam met zijn stokje porde in het zand, en de mier, zich wriggelend uit den kruimelenden afgrond, snuffelde naar zijn pad.

Omhoog, omlaag, zich windend en wendend op het rare toeval, onkenbaar en toch wonderlijk gekend, hasardeerde de heirweg der mierencolonne door de accidenten van het bosch. Over wringende wortels en ravijnen, onder de donkere loovers heen en dwars door de woestijnen van het zonneheet verkorrelend zand, liep het tracé, door het ingenieursvernuft van den eersten mier gevonden, van overgangen en bruggen voorzien, beklauterbare hellingen, trappen, op- en neerwaartsche slingers. En achter dien eersten aan, hun wil stellend tegen elken hindernis, elke dwarste, glinsterden de levende roggekorrels in hun voortgezette worsteling om den afstand.

Een poos had Adam op het gedoente toegezien. Toen nam hij een takje, wipte de mier, onder zijn waardelooze dennennaald wankelend, van zijn weggetje weg, en een eindje terzijde, waar zij korter en met minder moeite haar doel zou kunnen bereiken.

De mier, versukkeld zonder het reukspoor, waggelde langs de witte korrels van den bodem, eerst zoo, dan anders, ze daalde bij een knoest af, maar grabbelde er wanhoopig weder langs op, ze snuffelde en knoeide en eindelijk had ze haar vorige plek hervonden.

In herkenningsvreugd liep zij driemaal zoo snel als tevoren, zoo kwam ze te buitelen onder haar last en sloeg, naar Adam meende, een belachelijk figuur.

[pagina 108]
[p. 108]

Adam zocht den zin des levens in dit zinloos gedoe.

Hij vroeg:

‘Mier,’ vroeg hij, ‘wat is die dennetak u waard?’

‘Ik weet niet,’ zeide de mier. ‘Hij moet naar het nest.’

‘Waarom, mier, moet hij naar het nest?’

‘Stommerd!’ zeide de mier. ‘Weet je dan niet dat het nest uit louter zulke balken gemaakt is?’

Adam lachte. De mier had gelijk. En hij zag toe, zinnend op een nieuwe vraag.

‘Mier,’ zoo vroeg hij, ‘waarom ga je langs dien weg?’

‘Ik weet niet,’ zei weer de mier.

‘Je weet niet, en toch ga je aldoor dien weg?’

‘Hij ruikt lekker naar mijn voorganger,’ zei de mier.

‘Wie zegt je,’ spotte Adam, ‘dat je voorganger een goedganger was?’

‘Ik weet niet,’ antwoordde de mier. Het begon haar te vervelen.

‘Er is een korteren weg.’

‘Zoo,’ besloot de mier, even pauzend. En zich gereedmakend:

‘Deze leidt immers naar het nest.’

Voortkrabbelend met haar vracht, liet zij Adam zitten.

Deze mier, zon Adam, gaat den weg der andere mieren. Zij volgt waar anderen voorgingen. Zij leeft en doet zooals anderen leefden en deden. De rest weet zij niet.

 

Hij zag op naar den boom, rijzend uit zijn wortel.

‘Boom, waarom leeft ge?’

De boom zweeg.

Hij zweeg, maar een windsiddering ging hem door de kuif. Eenige doode bladeren ritselden

[pagina 109]
[p. 109]

omlaag; wat groen was en sterk, bleef hangen.

En nogeens vroeg Adam:

‘Boom, waarom ritselt gij?’

In plechtige somberte bleef de boom zwijgen.

Adam besloot:

De boom zwijgt. Hij weet niet waarom hij leeft. Hij weet niet waarom hij ritselt. Misschien is het uit vrees voor den wind.

 

Hij raapte een blad op, bezag het van nabij. Een rups beklauterde den schrompeligen rand, telkens zich vastklevend op de kleffe pooten en den losgelichten kop omrondwendend als een taster tot het verkennen van den weg.

Driemaal keerde Adam het blad in de vingers om, en driemaal wendde zich de rups langs den omtrek, angstig om het evenwicht.

Adam vroeg de rups:

‘Rups, waarom leeft gij?’

‘Ik weet niet,’ antwoordde de rups.

‘Rups,’ hernam Adam, ‘waarom knaagt gij aan dit blad?’

‘Aan dit blad knaagde ik niet,’ knorde de rups, gemelijk geworden.

‘Het blad is dor, dat ziet ge.’

‘Indien ge niet knaagt aan het dorre blad,’ bleef Adam aandringen, ‘waarom beklimt ge het dan?’

‘Het is dor geworden wijl ik den stengel afknaagde. Dat ziet ge toch,’ zei de rups. ‘En ik zocht een verder blad om weder den stengel af te knagen; daarbij verloor ik mijn zit en viel.’......

‘Dus leeft ge,’ vroeg Adam, ‘om stengels af te knagen?’

‘Neen,’ preciseerde de rups, gevat. ‘Ik leef van het knagen der stengels.’

‘Is dat niet hetzelfde?’

[pagina 110]
[p. 110]

‘Wat eet gij zelf?’ vroeg de rups.

‘Ik? Noten en wortels, en sappige druiven.’

‘Is dat het doel van uw leven?’

‘Neen, ik geloof het niet.’

‘Wel, is dan het doel van mijn leven, stengels af te knagen? Hoe komt ge daarbij?’

‘Ge hebt gelijk, rups,’ gaf Adam glimlachend toe. ‘Maar doet ge nog iets anders?’

De rups zweeg. Vervolgens bewoog zij weer zoo zoekende den kop.

‘Sta mij toe,’ vroeg ze, ‘dat ik op den wortel overstap. - Zoo, dan ga ik bij den stam weer omhoog.’

Adam hielp haar naar haren wensch.

‘En wat gaat ge doen?’

‘Stengels knagen.’

‘Ge doet dus niets anders?’

‘Stik!’ zeide rups onbeleefd. En haar lichaam oplichtend en strekkend, dat ze telkens een kleesje verder kwam, ondernam zij de reis naar boven, die een uur zou kosten van haar bestaan.

In dien tijd, vatte Adam zijn overpeinzingen saam, kan zij toch geen stengels knagen. Dat zal dus wezenlijk het doel van haar leven niet zijn. Maar een ander kent zij niet.

 

Hij sprak het eekhoorntje toe, dat aansprong, door twee rosse jongen gevolgd. De kleintjes grepen nog onhandig met hun pootjes en verwarden hun sprongen in hun formidabelen staartkwast.

‘Eekhoorn,’ sprak Adam, ‘gun mij een woord.’

‘Ik heb het te druk met mijn jongen.’

‘Wat doen ze?’ vroeg Adam.

‘Zich oefenen in 't springen.’

‘Is het dáárvoor dat ge ze in 't leven bracht?’

‘Wáárvoor?’

‘Om te springen?’

[pagina 111]
[p. 111]

De eekhoorn hield stil om te denken, den kop op de voorklauwtjes.

Toen zei ze:

‘Nee, dáárvoor niet. Maar ze moeten het toch kunnen.’

‘Dus wanneer een eekhoorn niet springen kan...?’

‘Is hij geen eekhoorn, da's vast,’ zei de eekhoorn wijs: ‘Hoe zou hij ook noten uit den boom kunnen halen?’

‘Is het dáárvoor dat gij leeft?’ vroeg Adam.

De eekhoorn werd boos.

‘Ik heb geen tijd meer voor zotte vragen,’ gromde ze. En haar jongen roepend:

‘Kom!’

glipte zij schielijk in de bladeren weg.

 

Zijn feiten verzamelend, vond Adam niet veel zaaks. Dat gedierte leefde maar. Ze wisten van niets anders.

Maar vlamhelder zag hij nu ook, dat weten en niet-weten hem van de dieren scheidde, en dat, zoo ergens, daarin zijn koningschap gelegen moest zijn.

Hij had dit altijd wel geweten en begon nu naarstig en met zelfvoldoening zijn koninkrijk uit te bouwen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken