Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koning Adam (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koning Adam
Afbeelding van Koning AdamToon afbeelding van titelpagina van Koning Adam

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (7.63 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koning Adam

(1921)–Kees van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 112]
[p. 112]

XXXII

In den beginne was Adam.

Wie zag het licht, wie de bergen, wie de wouden vol geheimenis? Wie ontdekte de gouden sterren in den nacht? Voor wien loeiden de winden, bruiste de beek, - de tak, die van den stam, door stormslag gerukt, naar beneden scheurde - voor wien kraakte hij?

De aarde was een schilderij van zijn geest.

Sloot hij de oogen, zoo was ze immers niet, en luisterde hij niet met verrukte ooren, geen vogelhymne, geen bladgesuis had meer een doel. De vrucht verloor haar bestemming zoodra 't hem inviel haar te versmaden, geurloos werden de rozen en jasmijnen, wees hij hun offerand af.

Geen twijfel of het beeld was als een offer hem opgedragen, opdat hij het nemen zou naar zijn lust en welbehagen, roemen naar zijn luim, oordeelen over rang, plaats en bestemming aller dingen.

Geboren van geenen vader en geene moeder, was hij uit de aarde zelf gerezen, opdat hij haar geheim verstaan, haar koninkrijk beheeren zou. Alle ding had een oorzaak, een geboorte uit vorig leven, een ontstaan uit vroeger niet-bestaan.

Hij alleen niet.

Hij, Adam, stond voor de verschieten der eeuwigheden als verklaring der schepselen, gemaakt naar hunnen aard, onderscheiden naar zijnen wil. De vonk van zijn kennis, oversprankelend op alle zijn nazaten, zou als laatste oorzaak der dingen blijven leven, als uiterste belichting der schepping, die door dit hun weten bestaan en beteekenis ontvangen zou.

[pagina 113]
[p. 113]

Toen zag hij zich als vader der geslachten. Het kennende was uit hem.

Als een kool, die blad na blad gevouwen tot in het hart, wonderlijke knop van kiemen, de vruchtbaarheid omsloten houdt, zoo lagen in hem de geslachten geknopt, geen den ander gelijk, wezensdrommen van eindelooze verscheidenheid en variatie bij gelijken naam en oorsprong.

Ook dit was zijn wonder.

Reeds in zijn zonen Kaïn en Abel had zich zijn geest in tweeërhande deeling verdubbeld: Kaïn de sombere, de weter en peinzer, Abel de droomer, wiens geest in eigen inhoud schatten vond - tusschen de woorden zijner vertelsels zagen de luisteraars een wonderlijke beelding van het paradijs, en hoe de bloemen geboren werden, en de vruchten, en hoe al 't gevogelte in den hemel kwam, en al het gedierte in de wouden, de visschen in de beek, de wormen en mollen, die het onderaardsche bewonen.

Het rund, telend, wierp zich een rund, de ezelin voelde een spartelend veulen het lijf zich ontglijden. Maar aan Eva's vruchtbaren schoot had hij, Adam, twee wezens van zijn wezen geoogst.

Herbegon hij den schouw over den ruimen worp zijner kinderen, hoe krielden en kibbelden zij in hun wezensverscheidenheid, geen twee hetzelfde! Zoovele, ongetelde, wezens had zijn flank omvat; de aard van zijn aard was van zoo welige menigvuldigheid, - in verder teelt zou het zijn als de verschietende kleuren des gespleten lichts, talloos van veelheid en schifting!

Hij besefte: er bestond minder onderscheid tusschen een vogel en een mier, een visch en een hinde dan er zijn zou tusschen de telgen van zijn broed.

Verrukt van zijn ikheid, begon hij zich af te scheiden van het heelal, een afzonderlijkscheppings-

[pagina 114]
[p. 114]

centrum, een bron van leven naast, tegenover de schepping. De luister van zijn koningschap straalde naar binnen in zijn hart, er barnend als een zon van zelfverheerlijking. Zijn eigenmachtig geschapen grootheid begon hij als een heldendaad te ondervinden, waarvoor hij zelf in aanbidding lag. Zij stelde hem eischen van fierheid en luister, waaraan hij zich trotsch voornam te voldoen. Zijn goddelijkheid duldde smet noch vlek, uit zijn eigen wezen was hij de volmaaktheid zelve, waaraan hij anderer onvolmaaktheid meten kon. Maar hij moest zijn eeredienst zuiver houden, grootheid ontleenend aan zijn grootheid, venerabiliteit aan zijn veneratie.

Aldus allereerst zichzelven aanbiddend, eischte hij aanbidding van anderen, zijn kinderen, en stichtte het Gezag.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken