Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proverbia, of, de spreucken van Salomon (1619)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proverbia, of, de spreucken van Salomon
Afbeelding van Proverbia, of, de spreucken van SalomonToon afbeelding van titelpagina van Proverbia, of, de spreucken van Salomon

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

ebook (3.13 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

gebed(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proverbia, of, de spreucken van Salomon

(1619)–Johan de Brune (de Oude)–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vierde Capittel.

1.HOort Sonen, de onderwijsinge des Vaders: ende weest aendachtich om verstandicheyt te weten.
2.De wijle ick u een goede leeringe geve, en wilt mijn onderwijsinghe niet verlaeten.
[pagina 28.]
[p. 28.]
3.Doen ick mijn Vaders Sone was, teerkens ende eenich voor mijne Moeder:
4.Soo leerde hy my, ende seyde my: laet dijn herte mijne woorden vast houden: bewaert mijne woorden, ende ghy sult leven.
5.Verkrijcht wijsheyt, verkrijcht verstandt: en vergheet niet, ende en wijct niet van de redenen mijnes monts.
6.En verlaet haer niet, ende sy sal dy gaede slaen: hebtse lief, ende sy sal dy bewaeren.
7.Verkrijcht wijsheydt, het eerste der wijsheyt: ende verkrijcht verstant met alle uwe besittinge.
8.Verheftse, ende sy sal dy verhoogen: sy sal dy verkeeren, als ghy haer omhelset.
9.Sy sal een aengenaem toevoeghsel geven voor dijnen hoofde; sy sal dy toestellen een croone des cieraets.
10.Hoort, mijn Sone, ende neemt aen mijne redenen: op dat de jaeren des levens dy moghen vermenichfuldicht werden.
11.Ick onderwijse dy in den wech der wijsheydt: ick geleyde dy op de baenen des rechts.
12.In dijn gaen, en sal dijnen ganck niet ghe-enght worden: ende soo ghy loopt, en sult ghy niet struyckelen.
13.Grijpt vast aen de tuchtinge, weest
[pagina 29.]
[p. 29.]
niet flauw: bewaertse, want sy is dijn leven.
14.En gaet niet op den padt der onrechtveerdighe, ende en treedt niet op den wech der quaden.
15.Verstoot hem, dat ghy daer op niet en passeert: wijckter van, ende gaedt voor by.
16.Want sy en slaepen niet, soo sy geen quaedt gedaen en hebben: ende haeren slaep wort benomen, so sy niemant doen struyckelen en hebben.
17.Want sy eten broodt der onrechtveerdicheydt, ende drincken Wijn des gheweldts.
18.Maer den padt der rechtveerdigen, is als het licht des morgen-schijns, meer ende meer lichtende Ga naar margenoot†, tot de gesetheyt des daechs
19.Den wech der onrechtveerdighe, is, als duysternisse, daermen niet en weet, waer over datmen struyckelt.
20.Mijn Sone, weest aendachtich tot mijne woorden, neycht dijn oore tot mijne redenen.
21.Laetse niet af-keeren van dijne oogen, bewaertse binnen in dijn herte.
22.Want sy sijn leven den ghenen, die haer vinden, ende aen alle haer vleesch een Medecijne.
23.Boven alle bewaeringhe, bewaert dijn herte: want van haer zijn de voortkomsten des levens
[pagina 30.]
[p. 30.]
24.Weert van dy de verkeertheyden des monts, ende doet verre van dy de verdraeytheyden der lippen.
25.Laet dijne ooghen recht voor haer sien, ende dijne oogh-schelen gherecht zijn tegen over dy
26.Over-weecht den padt dijnes voets, op dat alle dijne weghen gheset mogen zijn.
27.En wijckt niet ter rechter, of ter slincker handt: weert dynen voet van het quaedt.

Wtlegginge op het vierde Capittel.

1.DAt den wijsen Coninck ons soo dickwils het selve vermaent, beteeckent onse traecheyt ende dommigheydt, om wijsheydt, end' alle goddelicke dinghen te begrijpen.
2.Dit veers siet bysonderlick, op het ghene datter volght.
3.Myns Vaders Sone, dat is, ick was hem seer lief, end' aengenaem. Soo segghen wy van een kint, dat de Vader seer bemindt, het is Vaders kindt. Teerkens, end' eenigh, is delicaet opgebracht, end' lief-talligh als een eenigh kint, datmen gemeenlick stercker liefde toedraeght, als wanneermen daer vele heeft
4.Dat is de lesse Davids, die hy zijnen sone Salomon ghedaen heeft, noch jonck zijnde.
5.Soeckt, ende ghebruyckt alle middelen, om goddelicke wijsheyt te verkrijghen.
6.Het is te vergheefs, de wijsheyt eens verkregen te hebben, ten sy dat ghy die bewaert, end' daer naer leeft met alle volstandigheyt.
[pagina 31.]
[p. 31.]
7.Het eerste der wysheyt, welck is de vreese des Heeren. Besiet boven het eerst Cap. het sevende veers.
8.Omhelsen, dat is alle liefde, ende caresse thoonen, ghelijck een Bruydegom zijn Bruydt doet.
9.Siet, dat ick aenghewesen hebbe, op het neghende veers van het eerste Cap.
10.Hier begint Salomon wederom te spreken: vernieuwende, ende voorts verhalende, dat hy eerst begonnen hadde.
11.Hy vergelijckt hem selven met eenen weghwijser, den toehoorder, met een reysende man, de wijsheyt, met eenen wegh.
12.Dynen ganck, dat is, den wegh dijnes gancks en sal niet enghe zijn, moyelick om te betreden, ende periculeus om af te slibberen.
13.Siet het vierde veers van dit selve Capittel
14.En gaet niet op den padt der onrechtveerdighe, en set dijnen voet niet eens op haere wegen, mijdt de eerste beginselen der sonde: want het is seer moeyelick, de tijdelicke wellusten der sonde ghesmaeckt hebbende, daer van te keeren. Ende en treet niet op den wech der quaden, en volcht de ongheregheltheydt der boosen niet.
15.Verworpt hem & c, Neemt een af-grijsen, ende gelijc de walgh van alle haer doen. Paulus accordeert hier mede, tot den Ephes.5 11. 16. De boosheyt, ende quaedt-lusticheydt der Goddeloose is gelijck de ledighe maghe van een hongherich mensche, die hem niet en laet rusten, voor dat sy versadight is. 1. Coninghen.21 4.
17.Door Broot, ende VVyn, is alderley voetsel verstaen. Haer voetsel, seght hy, datse nutten, is met valscheyt, ende gewelt verkregen.
[pagina 32.]
[p. 32.]
18.Het leven der Godsalighe, is by het licht vergeleken: waer door wetenschap, genade, bystandt, eere, ende vreucht verstaen wort: by een licht, dat meer, ende meer toe-neemt in klaerheydt, tot de ghesetheyt des daechs, dat is, tot den middach, als den dach in zijn meeste volkomentheyt is.
19.Den staet der Godloose, en is anders niet, als duysternisse, dat is, onwetentheyt, teghenspoet, oneere, verdriet, ende droeffenisse.
20.Besiet het ceeste veers van dit selve Capittel.
21.Laetse niet afkeeren van dijne ooghen. Van dese manieren van spreken is gheseyt, op het een en twintichste veers van het derde Capittel.
22.Ende alle haer vleesch een Medecijne, dat is, den gantschen mensche wordt daer door verquict, in droefheyt, ende tegenspoet getroost, ende gesterckt.
23.Bewaert u herte, dat is, uwe ziele, die haer meest kracht in het herte thoont, daer van het leven aen alle andere deelen des lichaems mede-gedeylt wort. Door de voorkomsten des levens worden verstaen alle onse gedachten, woorden, ende wercken, van het herte, als van den oorspronck des levens, voort comende.
24.Oneerlick, ende quaet spreken misstaet een mensche, ghelijck een verkeerde, scheeve mont, ende verdraeyde, getrocken lippen.
25.Laet dijne oogen recht voor haer sien. Een ghelijckenisse ghenomen van den Acker-man, die om sijn vooren recht te maecken, geduerich voor hem siet: of van een Schutter, die naer eenich wit schiet: of van een looper, die in een loop-bane loopt. Siet oock het derde Capittel, op het een en twintichste veers.
26.Wy moeten onse wercken, ghelijck in een
[pagina 33.]
[p. 33.]
Balance over wegen, op dat sy geset sijn, dat is geen uytslagh en gheven aen d'een, af aen d'ander sijde, maer haer geset gewichte mochten hebben.
27.Dit is een verklaringe van het voorgaende veers: dat wy niet, uyt ons eygen vernuft eenigen Gods-dienst en versieren, of superstitien toe en brenghen: noch oock aen d'andere zijde, alle godtvruchticheydt versaecken, ende in roeckeloosheydt staen; maer altijdts den rechten wegh, van Godt voorgheschreven, met een ernstich toe-versicht bewandelen.

margenoot†
Heb. gaende ende lichtende.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken